Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[verzoeker], te [plaats] , verzoekster
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 april 2022 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De verzoeker, in de hoedanigheid van bewindvoerder, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, dat de ondersteuning in de vorm van Zorg in Natura (ZiN) had toegekend in plaats van een persoonsgebonden budget (pgb). De verzoeker stelde dat er een spoedeisend belang was, omdat de zorg op korte termijn zou kunnen stoppen, wat zou leiden tot een noodsituatie voor de verzoeker.
Tijdens de zitting op 12 april 2022 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van de verzoeker en de vertegenwoordigers van de verweerder gehoord. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang aanwezig was, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat de zorg daadwerkelijk zou stoppen. De verzoeker had geen bewijs geleverd dat de pgb-beheerder de zorg op korte termijn zou beëindigen, en bovendien was de gevraagde zorg in ZiN al toegekend. De voorzieningenrechter oordeelde dat het besluit van de verweerder niet evident onrechtmatig was en dat de belangenafweging in het voordeel van de verweerder uitviel.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de opmerking dat de uitspraak een voorlopig karakter heeft en de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet bindend is. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.