ECLI:NL:RBMNE:2022:1669

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
UTR 19/1326
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang in kinderopvangtoeslagzaak met betrekking tot niet-ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die verzocht om een persoonlijke betalingsregeling voor de terugbetaling van teveel ontvangen kinderopvangtoeslag, en de Belastingdienst/Toeslagen als verweerder. Eiseres had in eerste instantie een verzoek ingediend dat door verweerder werd afgewezen, maar na een herbeoordeling werd haar alsnog een betalingsregeling toegestaan. De rechtbank heeft het beroep van eiseres behandeld en geconcludeerd dat zij geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep, omdat verweerder met het tweede besluit volledig tegemoet was gekomen aan haar verzoek. Eiseres stelde echter dat zij nog steeds leed onder de gevolgen van de eerdere besluiten en dat haar schade niet voldoende was gecompenseerd. De rechtbank oordeelde dat er voldoende mogelijkheden waren voor eiseres om schadevergoeding te verkrijgen via de Compensatieregeling en de Commissie Werkelijke Schade. Daarom werd het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, maar werd wel bepaald dat het door haar betaalde griffierecht moest worden vergoed door verweerder. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1326

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder

(gemachtigden: L. Slomp en L. Heghuis).

Procesverloop

In het besluit van 3 januari 2017 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres, om een persoonlijke betalingsregeling voor het terugbetalen van teveel ontvangen kinderopvangtoeslag over de berekeningsjaren 2012, 2013 en 2016, afgewezen.
In het besluit van 8 februari 2019 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld.
In het besluit van 22 januari 2021 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser alsnog gegrond verklaard en bepaald dat een persoonlijke betalingsregeling wordt toegestaan.
Het beroep van eiser tegen bestreden besluit I heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit II.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres heeft bij verweerder verzocht om een persoonlijke betalingsregeling voor de
terugbetaling van teveel ontvangen kinderopvangtoeslag in de jaren 2012, 2013 en 2016. Verweerder heeft dit verzoek - in eerste instantie - afgewezen omdat verweerder van mening was dat de terugvordering was ontstaan als gevolg van opzet of grove schuld van eiseres. Hierdoor zou eiseres twee jaar lang een bedrag van € 900,00 per maand moeten betalen.
2. Eiseres was het niet eens met dit besluit (bestreden besluit I) omdat zij niet aan deze
betalingsregeling kon voldoen en heeft daarom dit beroep ingesteld. Na het instellen van dit beroep is er op 22 januari 2021 alsnog een persoonlijke betalingsregeling toegestaan, waarbij is aangegeven dat eiseres daarover nog wordt benaderd en dat zij tot die tijd haar schulden niet hoeft te betalen (bestreden besluit II).
3. In aanvulling op het voorgaande heeft eiseres zich gemeld voor een herbeoordeling
van haar kinderopvangtoeslag bij het Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT). Het UHT heeft vastgesteld dat eiseres in aanmerking komt voor compensatie omdat zij is aangemerkt als gedupeerde in de toeslagaffaire. Bij brief van 6 januari 2022 heeft verweerder eiseres daarom bericht dat de door verweerder van eiseres teruggevorderde bedragen hierdoor zijn komen te vervallen.
Procesbelang
4. De eerste vraag die de rechtbank (ambtshalve) dient te beantwoorden is of eiseres voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep.
5. Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Op grond van vaste rechtspraak gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen. [1] Procesbelang kan ook zijn gelegen in het willen krijgen van vergoeding van de schade die is geleden door het besluit waartegen beroep is ingesteld.
6. De rechtbank constateert dat met bestreden besluit II verweerder opnieuw op het bezwaar van eiseres heeft beslist en alsnog een persoonlijke betalingsregeling heeft toegestaan. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen bestreden besluit II. Gelet hierop is verweerder met bestreden besluit II volledig tegemoetgekomen aan hetgeen eiseres in beroep bij de rechtbank heeft gevraagd. Daarbij komt dat verweerder in voornoemde brief van 6 januari 2022 aan eiseres bericht dat de terugvorderingsbeschikkingen niet meer open staan omdat alle openstaande schulden en terugvorderingen, die zijn opgelegd voor 31 december 2020, zijn kwijtgescholden. Dit betekent dat eiseres geen schulden meer heeft waar zij met verweerder een betalingsregeling voor hoeft te treffen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank leidt dit er in beginsel toe dat eiseres geen
procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep.
8. Ter zitting heeft eiseres echter gesteld dat zij nog steeds (lichamelijk en psychisch) leed en dus schade ondervindt door de besluitvorming van verweerder. Eiseres heeft weliswaar inmiddels een bedrag ontvangen van verweerder ter compensatie voor de jaren 2012, 2013 en 2016 maar daarmee heeft verweerder, volgens eiseres, geen rekening gehouden met de stressvolle en angstige jaren die eiseres ook nadien heeft doorgemaakt. Eiseres vindt dan ook dat haar schade nog niet afdoende is gecompenseerd en dat haar procesbelang daarin is gelegen.
9. Zoals hiervoor in overweging 5 overwogen kan en procesbelang gelegen zijn in de wens om (nadere) schadevergoeding te willen gaan vorderen.
10. Verweerder heeft echter ter zitting toegelicht dat eiseres op 18 februari 2022 een beschikking heeft ontvangen naar aanleiding van haar verzoek voor een herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag bij het UHT. Op grond van de Compensatieregeling heeft eiseres een bedrag van € 46.730 toegewezen gekregen. Daarbij heeft verweerder erkend in 2012, 2013 en 2016 fouten te hebben gemaakt bij de kinderopvangtoeslag van eiseres. In de brief staat verder dat zij tegen deze beschikking bezwaar kan maken, bijvoorbeeld als de berekening van het bedrag van de compensatie niet klopt. In de brief staat ook dat wanneer er sprake is van meer schade/schade-onderdelen die nog niet zijn meegenomen, eiseres zich kan wenden tot de onafhankelijke Commissie Werkelijke Schade. Deze commissie zal in een dergelijk geval beoordelen of er aanleiding is om aanvullende compensatie te verstrekken.
11. De rechtbank is van oordeel dat vanwege het feit dat er specifieke mogelijkheden voor eiseres bestaan (de Compensatieregeling en Commissie Werkelijke Schade) om de door haar gestelde schade vergoed te krijgen, haar procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep niet op afdoende wijze is gelegen in haar wens om nadere compensatie te verkrijgen.
12. De rechtbank hecht er daarbij waarde aan dat door verweerder uitdrukkelijk is toegezegd dat ervoor wordt gezorgd dat er telefonisch contact wordt opgenomen met eiseres in de week van 21 maart 2022 om haar te begeleiden en te ondersteunen bij het nemen van tijdige en juiste stappen om het juiste bedrag aan compensatie te krijgen, waaronder het tijdig bezwaar maken tegen de beschikking van 18 februari 2022 en/of het indienen van een verzoek bij Commissie Werkelijke Schade.
13. Gezien het voorgaande heeft eiseres geen procesbelang meer bij een beoordeling van bestreden besluit I. Het beroep van eiseres zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Conclusie
14. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiseres het
door haar betaalde griffierecht moet vergoeden, omdat verweerder dit heeft toegezegd in de brief van 6 januari 2022. Eiseres kan zich daarvoor wenden tot verweerder. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 april 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3415.