ECLI:NL:RBMNE:2022:1660

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/4101
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onkostenvergoeding voor ambtshalve verlengingen van wapenverloven tijdens de covid-19 pandemie

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 8 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Justitie en Veiligheid over de onkostenvergoeding voor de verlenging van wapenverloven. De eiser had een onkostenvergoeding van € 272,- in rekening gebracht gekregen voor de verlenging van zijn wapenverloven voor de jaren 2020 en 2021. De minister had deze verloven ambtshalve verlengd tijdens de covid-19 pandemie. Eiser stelde dat er geen wettelijke grondslag was voor het in rekening brengen van deze onkostenvergoeding, omdat de verlenging ambtshalve had plaatsgevonden en hij financieel onevenredig werd belast door deze vergoeding.

De rechtbank oordeelde dat de ambtshalve verlenging gelijkgesteld kan worden aan een verlengingsaanvraag en dat de minister de wettelijke onkostenvergoeding van € 68,20 per jaar in rekening mocht brengen. De rechtbank vond dat de onkostenvergoeding geen onevenredige last vormde en geen inbreuk maakte op het eigendomsrecht van eiser. Echter, de rechtbank oordeelde ook dat eiser ten onrechte niet was gehoord in zijn administratief beroep, wat leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit onrechtmatig was.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en stelde het bedrag van de onkostenvergoeding voor eiser vast op € 136,- voor de jaren 2020 en 2021. Tevens werd de minister veroordeeld tot het betalen van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal € 1.618,- bedroegen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een hoorplicht in bestuursprocedures en de wettelijke basis voor het in rekening brengen van onkostenvergoedingen voor wapenverlengingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: R.J.F. van den Wijngaard),
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. den Ouden).

Procesverloop

In het besluit van 28 april 2019 (primair besluit) heeft de korpschef van de politie [regio] aan eiser een onkostenvergoeding van € 272,- in rekening gebracht [1] voor het verlengen van zijn wapenverloven voor 2020 en 2021.
In het besluit van 6 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het administratief beroep van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en door [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In geschil is of de korpschef eiser terecht een onkostenvergoeding van € 272,- in rekening heeft gebracht voor de verlengingen van zijn wapenverloven over 2020 en 2021.
2. Op zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 50a, tweede lid, van de Rwm, eiser voor 2020 en 2021 slechts éénmaal het bedrag van afgerond € 68,- per jaar is verschuldigd en dat eiser afgerond € 136,- te veel onkostenvergoeding in rekening is gebracht. Dit betekent dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 50a, tweede lid, van de Rwm en daarom onrechtmatig is. Eiser heeft terecht zijn beroepsgrond daartegen aangevoerd. Wat hiervan het gevolg is, bespreekt de rechtbank later in de uitspraak.
3. Eiser voert aan dat de wapenverloven in 2020 ambtshalve zijn verlengd en niet op aanvraag, zodat er geen wettelijke grondslag is om een onkostenvergoeding in rekening te brengen. Volgens eiser zijn de verloven voor 2020 ambtshalve verlengd zonder dat de korpschef daarvoor kosten heeft gemaakt. Eiser stelt dat hij alleen AOW als inkomen heeft en dat de onkostenvergoeding hem financieel onevenredig zwaar treft. Volgens eiser maakt deze vergoeding een inbreuk op zijn eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het voor de hoogte van de onkostenvergoeding niet uitmaakt of een wapenverlof op aanvraag of ambtshalve wordt verlengd. In beide gevallen moet de korpschef werkzaamheden verrichten om de verlengingen te realiseren. Uit het rapport Leges Korpscheftaken 2017 blijkt waarop de kosten voor verlenging van wapenverloven zijn gebaseerd. In verband met maatregelen rondom de Coronapandemie heeft de korpschef voor 2020 gekozen voor een ambtshalve verlenging met een beperkte screening. Volgens verweerder is de onkostenvergoeding geen onoverkomelijk gedrag voor de beoefening van een hobby.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
6. De wettelijke grondslag voor het in rekening brengen van een onkostenvergoeding voor wapenverlof is neergelegd in artikel 41 van de Wet wapens en munitie (Wwm) en artikel 50, eerste lid, aanhef en onder b van de Rwm. Uit deze artikelen volgt dat eiser voor de verlenging van zijn wapenverlof een onkostenvergoeding van € 68,20 moet betalen.
7. De rechtbank is van oordeel dat een ambtshalve verlenging een handeling is die met een aanvraag als bedoeld in artikel 41 Wwm kan worden gelijkgesteld. Uit de wet volgt dat een verlofhouder jaarlijks moet vragen om verlenging, omdat de korpschef moet kunnen controleren of de verlofhouder voldoet aan de voorwaarden voor het verlof. Verweerder heeft op zitting ook bevestigd dat voor de afloop van de geldigheidsduur van het verlof een actie van de verlofhouder is vereist. Ofwel de verlofhouder dient bij de korpschef tijdig een aanvraag in om zijn verlof te verlengen ofwel hij laat de korpschef weten dat hij geen prijs meer stelt op verlenging van het verlof en hij levert zijn wapens in. De minister heeft in het besluit ook toegelicht dat met dit controlesysteem is beoogd de veiligheid in de samenleving te borgen, waarbij een actievere rol wordt toegedicht aan de verlofhouder. Eisers betoog dat een ambtshalve verlenging niet valt onder artikel 41 Wwm, volgt de rechtbank dan ook niet.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de politie ook voor de ambtshalve verlenging voor 2020 van eisers wapenverlof werkzaamheden heeft verricht en daarvoor kosten heeft gemaakt. Verweerder heeft op zitting toegelicht dat de korpschef een screening heeft gedaan, maar dat de controle vanwege de maatregelen rondom de Coronapandemie beperkt is geweest. Zo is er geen contactmoment geweest met de politie en is niet gecontroleerd of eiser (nog) lid is van een schietvereniging en of hij voldoende schietoefeningen heeft gedaan. Wel heeft de korpschef aan eiser een brief gestuurd dat zijn verlof wordt verlengd. De onkostenvergoeding biedt dus een compensatie voor gemaakte kosten van de politie. De rechtbank vindt dat het in rekening brengen van deze onkostenvergoeding in overeenstemming met de Wwm en Rwm is.
Eigendomsrecht
9. De rechtbank is van oordeel dat voor de onkostenvergoeding van wapenverloven een wettelijke grondslag bestaat en deze geen inbreuk maakt op het eigendomsrecht van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Naar het oordeel van de rechtbank is een onkostenvergoeding van € 68,20 voor het verlengen van verloven voor een wapen en munitie, geen ‘excessive burden’ of een fundamentele ondermijning van eisers financiële positie, dat verweerder deze daarom niet in rekening zou mogen brengen. De rechtbank ziet daarom geen grond voor het oordeel dat het bedrag van de onkostenvergoeding onevenredig is.
Hoorplicht
10. Eiser voert aan dat hij ten onrechte niet is gehoord op zijn administratieve beroep. De rechtbank is van oordeel dat ook deze beroepsgrond slaagt. Gelet op wat eiser in zijn administratief beroep heeft aangevoerd en wat in het voorgaande is overwogen, heeft verweerder het beroep ten onrechte kennelijk ongegrond geacht. Verweerder had eiser daarom moeten horen in bezwaar.
Verzamelaarsmunitie
11. Eiser heeft op zitting nog aangevoerd dat voor verzamelaarsmunitie geen onkostenvergoeding geldt, omdat het geen wapen is. De rechtbank is van oordeel dat eiser bij een beoordeling van deze beroepsgrond geen procesbelang (meer) heeft, omdat dit niet kan leiden tot een voor hem gunstiger resultaat. Eiser is daarom voor 2020 en voor 2021 een onkostenvergoeding verschuldigd van € 68,20 per jaar.
Conclusie
12. Gelet op wat is geoordeeld onder 2 en 12 is het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 50a, tweede lid, van de Rwm en met artikel 7:17, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet op wat op zitting is besproken en het nadere standpunt dat verweerder heeft ingenomen [2] is het alsnog horen van eiser in bezwaar niet meer nodig. De rechtbank neemt daarom met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en stelt het bedrag van de onkostenvergoeding voor eiser voor 2020 en 2021 vast op totaal
€ 136,-. [3]
Proceskosten en griffierecht
13. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet die vergoeding aan eiser betalen.
14. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Dat zijn twee handelingen met een waarde van
€ 759,- per handeling. Voor de bezwaarprocedure wordt geen vergoeding toegekend omdat het bezwaarschrift niet is ingediend door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. De rechtbank is oordeel dat geen sprake is van een situatie dat verweerder tegen beter weten in een hogere onkostenvergoeding in rekening heeft gebracht. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van artikel 2, derde lid, van het Bpb om aan deze zaak een hoger gewicht dan gemiddeld toe te kennen. De vergoeding bedraagt daarom in totaal € 1.618,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit
  • herroept het primaire besluit;
  • stelt het bedrag van de onkostenvergoeding vast op € 136,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.618,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 50a van de Regeling wapens en munitie (Rwm).
2.Zie rechtsoverweging 2.
3.Afronding in de lijn van verweerders praktijk.