ECLI:NL:RBMNE:2022:1642
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Utrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Utrecht. De eiser, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap, die de waarde van de woning voor het belastingjaar 2019 had vastgesteld op € 915.000,- met als waardepeildatum 1 januari 2018. De eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde. De heffingsambtenaar handhaafde de vastgestelde waarde van € 558.000,-.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 7 maart 2022, waarbij zowel de eiser als de verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat deze waarde wordt bepaald aan de hand van vergelijkingen met recent verkochte woningen in de omgeving. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld, en dat de referentiewoningen goed bruikbaar waren voor de waardebepaling.
De rechtbank oordeelde dat de argumenten van de eiser, waaronder de ligging van de woning en het verschil in kaveloppervlaktes, niet voldoende onderbouwd waren om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.