ECLI:NL:RBMNE:2022:1628

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
UTR - 22 _ 1409
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake medisch onderzoek en rijbevoegdheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde A. van Lohuizen, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, waarin werd bepaald dat verzoeker een medisch onderzoek moest ondergaan en tot de uitslag daarvan niet meer mocht autorijden. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. Echter, op 7 april 2022 trok verweerder het primaire besluit in, waardoor verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening introk en tevens verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. Verweerder heeft aangegeven zich te kunnen vinden in het oordeel van de rechter over de proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verweerder tegemoet is gekomen aan het verzoek van verzoeker, waardoor deze niet meer hoeft mee te werken aan het medisch onderzoek en weer mag autorijden.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen en verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 759,-. Tevens is vermeld dat verzoeker zich voor de vergoeding van het griffierecht van € 184,- tot verweerder kan wenden. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, in aanwezigheid van griffier mr. S. Westerhof, en is openbaar uitgesproken op 22 april 2022. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1409

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 april 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: A. van Lohuizen),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 21 maart 2022 (primaire besluit) heeft verweerder besloten dat verzoeker een medisch onderzoek moet laten doen en in ieder geval tot de uitslag van het onderzoek niet meer mag autorijden.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In het besluit van 7 april 2022 heeft verweerder het primaire besluit ingetrokken.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de voorzieningenrechter meegedeeld dat hij zich kan vinden in het oordeel van de rechter over een proceskostenveroordeling.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker hoeft namelijk niet mee te werken aan het onderzoek en mag weer autorijden.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe en veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1). De proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase is door verweerder in het besluit van 7 april 2022 al toegezegd.
5. De voorzieningenrechter wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:82, zesde lid, van de Awb het door verzoeker betaalde griffierecht van € 184,- kan vergoeden. Verzoeker moet zich hiervoor dan ook tot verweerder wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2022.
De voorzieningenrechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.