ECLI:NL:RBMNE:2022:1625

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
C/16/536040 / JE RK 22-441
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige na NIFP-onderzoek en beoordeling van de complexe scheidingsproblematiek

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 15 april 2022 een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 10 september 2022, na een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) en op basis van rapportages van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP). De ouders van de minderjarige zijn gescheiden en er is sprake van ernstige scheidingsproblematiek, wat heeft geleid tot de uithuisplaatsing van de minderjarige in een pleeggezin. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging van de minderjarige en dat er nog onvoldoende resultaat is geboekt in het contactherstel tussen de minderjarige en haar ouders. De rechtbank onderschrijft het beleid van de GI en de aanbevelingen van de Raad voor de Kinderbescherming, die pleiten voor hulpverlening gericht op het verbeteren van de scheidingsproblematiek. De vader heeft aangegeven bereid te zijn om aan de voorwaarden van de GI te voldoen, terwijl de moeder een emotionele verklaring heeft afgelegd over haar liefde voor de minderjarige. De rechtbank benadrukt het belang van een gestructureerde omgang tussen de minderjarige en haar ouders, en dat de noodzakelijke hulpverlening zo snel mogelijk moet starten.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
Zittingsplaats: Utrecht
Zaakgegevens : C/16/536040 / JE RK 22-441
datum uitspraak: 15 april 2022

verlenging machtiging uithuisplaatsing

in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland, gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
hierna: de GI,
over

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] , hierna [minderjarige (voornaam)] .

De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[belanghebbende 1] , wonende in [woonplaats 1] , hierna: de vader,

[belanghebbende 2] , wonende in [woonplaats 2] , hierna: de moeder,

de Raad voor de Kinderbescherming, gevestigd in [vestigingsplaats 2] , hierna: de Raad.

Het procesverloop

In deze procedure heeft de kinderrechter op 28 maart 2022 een beschikking gewezen. Voor het verloop van de procedure tot dat moment wordt naar die beschikking verwezen.
Daarna heeft de rechtbank van de GI een brief van 14 april 2022 ontvangen.
Het verzoek is vervolgens door de meervoudige kamer (drie rechters) besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 15 april 2022. Daarbij zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. E.I. Robert;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.M. Strengers;
- mevrouw [A] en mevrouw [B] namens de GI;
- mevrouw [C] namens de Raad.
Op de zitting heeft de advocaat van de vader een pleitnotitie overgelegd.
De kinderrechter heeft op 14 april 2022 met [minderjarige (voornaam)] over het verzoek gesproken.

Waar gaat het over?

De feiten
Het ouderlijk gezag over [minderjarige (voornaam)] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 10 september 2020 is [minderjarige (voornaam)] (voor de tweede keer) onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna verlengd en loopt nu tot 10 september 2022.
Bij beschikking van 16 maart 2020 is voor [minderjarige (voornaam)] een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De machtiging is daarna verlengd en loopt nu tot 24 april 2022. [minderjarige (voornaam)] verblijft sindsdien in een pleeggezin.
Het verzoek
De GI heeft verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige (voornaam)] in een pleeggezin te verlengen tot het einde van de ondertoezichtstelling, te weten tot 10 september 2022.
De kinderrechter heeft bij de eerdere beschikking in deze procedure al een beslissing genomen op een gedeelte van het verzoek van de GI en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd van 10 april 2022 tot 24 april 2022. De rechtbank moet nu nog een beslissing nemen op het overige deel van het verzoek van de GI.
Het standpunt van de belanghebbenden
Tijdens de zitting hebben de ouders en de Raad verklaard dat zij instemmen met het verzoek van de GI. [minderjarige (voornaam)] heeft tegen de voorzitter van de meervoudige kamer gezegd dat zij bij haar vader wil wonen.

De beoordeling

De rechtbank zal het overige deel van het verzoek van de GI toewijzen, dus de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige (voornaam)] verlengen met ingang van 24 april 2022 tot 10 september 2022.
De rechtbank neemt deze beslissing omdat wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor een (verlenging van de) machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige (voornaam)] . [1] De uithuisplaatsing is nog steeds in het belang van de verzorging van [minderjarige (voornaam)] noodzakelijk. Dit licht de rechtbank hierna toe.
De achtergrond
De ouders van [minderjarige (voornaam)] zijn in 2014 gescheiden. Na de echtscheiding zijn ouders een vorm van co-ouderschap overeengekomen. Er is echter al jaren sprake van ernstige scheidingsproblematiek, hetgeen erin heeft geresulteerd dat [minderjarige (voornaam)] in maart 2020 bij haar vader is gaan wonen, waarna zij elk contact met haar moeder bleef weigeren. Vanwege de hieruit voortvloeiende ontwikkelingsbedreiging is [minderjarige (voornaam)] in een neutraal pleeggezin geplaatst, van waaruit is getracht het contact met haar moeder te herstellen. Tot op heden heeft dit maar een zeer tijdelijk en beperkt resultaat gehad.
Het NIFP onderzoek
Het NIFP heeft in opdracht van de GI onderzoek gedaan om het opgroeiperspectief van [minderjarige (voornaam)] te kunnen bepalen. Daarbij zijn de ouders, de stiefouders en [minderjarige (voornaam)] onderzocht. [D (voornaam)] , de broer van [minderjarige (voornaam)] , wilde niet aan een NIFP onderzoek meewerken. Uit de rapportages van het NIFP komt naar voren dat [minderjarige (voornaam)] voor haar uithuisplaatsing in een complexe en belastende opvoedsituatie verkeerde, waarin zij klem zat tussen haar ouders, zodanig dat zij, in navolging van haar broer [D (voornaam)] , niet anders kon dan haar moeder en stiefvader afwijzen en haar vader en stiefmoeder idealiseren. In de rapportage wordt de rol beschreven die de vader hierin speelt en wordt geconcludeerd dat de stiefmoeder het proces van ouderverstoting (onbewust) in stand houdt.
In de rapporten wordt verder geconcludeerd dat de (stief)ouders alle vier op zichzelf over voldoende pedagogische en affectieve vaardigheden beschikken. Verder wordt geconcludeerd dat er aan alle mogelijke thuissituaties voor [minderjarige (voornaam)] contra-indicaties zitten. Zowel bij haar vader en stiefmoeder, als bij haar moeder en stiefvader als in een pleeggezin.
De voornaamste contra-indicatie voor plaatsing bij vader is dat [minderjarige (voornaam)] dan waarschijnlijk alle contact met haar moeder zal verliezen. De voornaamste contra-indicatie voor plaatsing bij haar moeder is de weerstand bij [minderjarige (voornaam)] en haar vader tegen een dergelijke plaatsing.
Het NIFP geeft echter geen duidelijk advies over het uiteindelijke opvoedperspectief.
Het NIFP heeft zich wel uitgelaten over een mogelijke terugplaatsing op korte termijn.
Het NIFP acht een terugplaatsing van [minderjarige (voornaam)] bij haar (stief)ouders op korte termijn niet mogelijk. Daarom wordt op dit moment (in ieder geval) op korte termijn een continuering van de uithuisplaatsing geadviseerd, waarbij het NIFP dringend adviseert om op zeer korte termijn hulpverlening gericht op het verbeteren van de complexe scheidingsproblematiek te realiseren.
Het nieuwe beleid van de GI
Op basis van de NIFP rapportages heeft de GI haar verzoek nader onderbouwd in haar brief van 14 april 2022. Hieruit volgt dat de GI nieuw beleid heeft vastgesteld ten aanzien van de uithuisplaatsing van [minderjarige (voornaam)] . De GI heeft dit nieuwe beleid vastgesteld op basis van de verschillende scenario’s die het NIFP beschrijft in combinatie met de meest zwaarwegende belangen van [minderjarige (voornaam)] .
Naar het oordeel van de GI moeten de vader en stiefmoeder allereerst aan de voorwaarden voldoen die de GI heeft gesteld aan de opvoedsituatie van [minderjarige (voornaam)] voordat gekeken kan worden of een terugplaatsing van [minderjarige (voornaam)] bij vader mogelijk is:
  • [minderjarige (voornaam)] ervaart emotionele steun en beschikbaarheid van haar opvoeder(s) en zij wordt niet belast met de emoties van haar opvoeder(s).
  • [minderjarige (voornaam)] vormt haar eigen mening en zij kan vrij gevoelens uiten over haar ouders, los van hoe haar ouders over elkaar denken waarbij zij van beide ouders de boodschap krijgt dat zij op een fijne manier contact/een relatie kan en mag hebben met de andere ouder.
  • [minderjarige (voornaam)] kan haar emoties en gevoelens onder woorden brengen, zij kan omgaan met spanningen en emoties zonder zichzelf of anderen pijn te doen, waarbij haar ouders haar kunnen ondersteunen.
Daarnaast moet er volgens de GI in ieder geval voldaan worden aan het advies tot hulpverlening aan de vader en de stiefmoeder. Dit betekent dat de vader en de stiefmoeder (samengevat) aan de volgende voorwaarden moeten voldoen:
  • zij werken mee aan een gesprek tussen [minderjarige (voornaam)] en de vader, onder begeleiding, waarin de vader alle verhalen over de moeder ontkracht;
  • vader en stiefmoeder leggen, onder begeleiding, aan [minderjarige (voornaam)] uit dat zij hulpverlening krijgen om te werken aan de dingen die ze moeten leren;
  • vader en stiefmoeder mogen geen uitspraken meer doen richting [minderjarige (voornaam)] over incidenten die zich zouden hebben voorgedaan in het verleden;
  • de vader en stiefmoeder moeten de door de GI benoemde hulpverlening accepteren en aangaan;
  • vader moet tijdens de gesprekken met de hulpverlening laten zien dat hij het gesprek kan aangaan over [minderjarige (voornaam)] .
De GI geeft de vader en de stiefmoeder de gelegenheid in de komende vier maanden te laten zien dat zij zich inzetten voor de gestelde noodzakelijke vereisten, waarna gewerkt kan worden aan plaatsing van [minderjarige (voornaam)] naar vader, vanuit welke opvoedsituatie zij een gestructureerde omgang kan hebben met haar moeder.
Lukt het vader niet om aan deze vereisten te voldoen dan ligt het perspectief van [minderjarige (voornaam)] in de pleegzorg. Vanuit die situatie zal het contact met de vader en de moeder worden vormgegeven.
De vader
De vader heeft te kennen gegeven dat hij erg geschrokken is van de rapportage van het NIFP met name over zijn rol in de ouderverstoting. Hij heeft verklaard dat hij bereid is aan alle voorwaarden te voldoen die de GI heeft gesteld en daarvoor alle hulp wil aangrijpen.
De moeder
De moeder heeft ter zitting een zeer emotionele verklaring voorgelezen, waaruit blijkt hoe veel zij van [minderjarige (voornaam)] houdt en hoezeer zij haar mist.
De Raad
De Raad staat achter het hiervoor omschreven beleid van de GI en vult hierop aan dat het contact tussen de moeder en [minderjarige (voornaam)] zo snel mogelijk hersteld moet worden. Hiervoor bestaat namelijk geen contra-indicatie. De Raad ziet geen kans op schade als het contact op zeer korte termijn wordt hervat. De omgang zou dan bij de moeder thuis plaats moeten vinden.
De rechtbank
Gelet op dit alles concludeert de rechtbank dat de uithuisplaatsing nog onvoldoende resultaat heeft gehad. De negatieve gevolgen van de ernstige scheidingsproblematiek op de ontwikkeling van [minderjarige (voornaam)] en de band met haar ouders zijn niet afgenomen. De vader is nog onvoldoende in staat geweest om een opvoedsituatie te creëren die [minderjarige (voornaam)] nodig heeft. Het is hem evenmin gelukt om aan te sluiten bij de specifieke opvoedbehoeftes van [minderjarige (voornaam)] . Daarnaast is het contact tussen de moeder en [minderjarige (voornaam)] nog niet hersteld. [minderjarige (voornaam)] heeft daarom nu nog het meeste baat bij een continuering van de uithuisplaatsing in een neutraal pleeggezin.
Hierbij onderschrijft de rechtbank het beleid van de GI en de doelen die daarin zijn gesteld. Ook onderschrijft de rechtbank het advies van de Raad over de omgang. De rechtbank gaat ervanuit dat het contactherstel weer acuut wordt opgestart.
De sleutel tot verandering ligt bij de vader. Het is daarom hoopvol dat de vader zich tijdens de zitting bereid heeft verklaard om aan alle voorwaarden van de GI te voldoen en zich hiervoor ten volle in te zetten. Hierbij acht de rechtbank het ook van belang dat de vader [D (voornaam)] zal betrekken bij de in te zetten hulpverlening, omdat ook [D (voornaam)] een belangrijke rol in de complexe situatie speelt. De rechtbank onderstreept daarbij dat de noodzakelijk hulp voor de vader zo snel als mogelijk moet starten. Het is voor [minderjarige (voornaam)] namelijk essentieel dat er duidelijkheid komt over haar opvoedperspectief.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige (voornaam)] in een pleeggezin met ingang van
24 april 2022 tot 10 september 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2022 door kinderrechters, mr. M.A.A.T. Engbers, mr. M.W.V. van Duursen en mr. N.J.W.G. Simons, in tegenwoordigheid van mr. K.A.H. Verhoeven als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 26 april 2022.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek.