Op 9 mei 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak over de WOZ-waarde van een woning. Eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van € 344.000,-- door de heffingsambtenaar van de gemeente. In de uitspraak op bezwaar van 29 oktober 2021 werd het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. De rechtbank behandelde de zaak op 14 maart 2022, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en de heffingsambtenaar aanwezig was met een taxateur.
De rechtbank beoordeelde de WOZ-waarde aan de hand van de waardepeildatum van 1 januari 2020 en de staat van de woning op dat moment. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Eiser had een taxatierapport overgelegd waarin hij stelde dat de waarde op € 339.000,-- vastgesteld had moeten worden. De rechtbank oordeelde dat de vergelijkingsobjecten, die door de heffingsambtenaar waren aangedragen, voldoende vergelijkbaar waren met de woning van eiser.
De rechtbank concludeerde dat er voldoende rekening was gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om immateriële schadevergoeding en proceskostenveroordeling af, omdat de redelijke termijn niet was overschreden. De uitspraak werd gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier.