ECLI:NL:RBMNE:2022:1620

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/4040
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde woning en gerelateerde heffingen

Op 25 april 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser, eigenaar van een woning in Almere, en de heffingsambtenaar van de gemeente Almere. De zaak betreft een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van de woning, alsook tegen de opgelegde aanslagen voor onroerende zaakbelasting, rioolheffing en afvalstoffenheffing. De WOZ-waarde van de woning was vastgesteld op € 322.000,-, met een aanslag onroerende zaakbelasting van € 362,89, rioolheffing van € 168,26 en afvalstoffenheffing van € 377,68. In een eerder besluit was de WOZ-waarde verlaagd naar € 298.000,-, maar de andere heffingen bleven gehandhaafd.

De rechtbank heeft de zaak op 14 maart 2022 behandeld, waarbij de eiser niet aanwezig was, maar de gemachtigde van de verweerder wel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de WOZ-waarde van de woning in overeenstemming is met de waarde in het economisch verkeer, waarbij gekeken is naar vergelijkingsobjecten en de staat van de woning. De rechtbank concludeert dat de waarde niet te hoog is vastgesteld en dat de heffingen rechtmatig zijn. Eiser heeft zijn stellingen over de afvalstoffenheffing en rioolheffing niet voldoende onderbouwd, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de aanslagen te verlagen.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4040

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: A. Teunisse).

Procesverloop

In het besluit van 28 februari 2021 (het primair besluit) heeft verweerder voor het belastingjaar 2021:
- de WOZ waarde van eisers woning aan de [adres 1] te [woonplaats] (hierna: eisers woning) vastgesteld op € 322.000,-;
- de aanslag onroerende zaakbelasting geheven tot een bedrag van € 362,89;
- een vast bedrag aan rioolheffing opgelegd van € 168,26;
- een vast bedrag aan afvalstoffenheffing opgelegd van € 377,68.
In de uitspraak van 2 september 2021 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft beslist dat de WOZ waarde van eisers woning wordt verlaagd naar € 298.000,-. Als gevolg hiervan is ook de aanslag onroerende zaakbelasting verminderd. De aanslagen rioolheffing en afvalstoffenheffing heeft verweerder gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser was niet aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De aanleiding voor deze procedure

1. Eiser is eigenaar van de woning. Het gaat om een geschakelde woning met een gebruiksoppervlakte van 106 m² en een kavel van 188 m². Daarnaast heeft de woning een garage.
2. Eiser is het niet eens met de vastgestelde WOZ-waarde en de hieraan gerelateerde aanslag onroerende zaakbelasting. Ook is hij het niet eens met de afvalstoffenheffing en rioolheffing.
3. Verweerder heeft de aanslagen nader onderbouwd in het verweerschrift en een taxatiematrix overgelegd.

Beoordeling door de rechtbank

4. Verweerder heeft op de zitting verduidelijkt dat er wat hem betreft geen ontvankelijkheidsprobleem speelt en de zaak inhoudelijk beoordeeld kan worden. De rechtbank stelt dit eveneens vast.
WOZ- waarde
5. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor de woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. Hierbij moet gekeken worden naar de waardepeildatum van 1 januari 2020. Bepalend is de staat waarin de woning op die datum verkeerde. [1]
6. De rechtbank vindt dat de vergelijkingsobjecten, gelet op het geheel van kenmerken, voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van eiser. Hierbij valt op dat de m² prijs van het woningdeel van eisers woning het laagst is (€ 1.840,-) in verhouding tot de vergelijkingsobjecten (de gecorrigeerde m²- prijzen van de vergelijkingsobjecten liggen tussen de € 1.935,- en € 2.155,-). Drie van de vier vergelijkingsobjecten zijn evenals de woning van eiser geschakelde woningen en één is een twee-onder-één- kapwoning. De bouwjaren van eisers woning en de vergelijkingsobjecten liggen dichtbij elkaar (zie 1991 en 1993). Ook zijn de oppervlakten van de woningdelen van eisers woning en de vergelijkingsobjecten vrijwel allemaal gelijk (106 m²/ 107 m²). Daarnaast hebben eisers woning en de vergelijkingsobjecten een tuin en behoudens object 3 ook een garage/ (extra)woonruimte. Verder liggen de woningen dichtbij elkaar in een vergelijkbare omgeving. De transactiedata van de vergelijkingsobjecten liggen voldoende dichtbij de waardepeildatum van 1 januari 2020 (binnen een jaar ervoor of erna).
7. De rechtbank is van oordeel dat over het geheel bekeken voldoende rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en eisers woning. De woning van eiser heeft voor voorzieningen en ligging het cijfer 3 gekregen. Dit komt overeen met de vergelijkingsobjecten, alleen [adres 2] heeft een wat mindere ligging. De kwaliteit en het onderhoud van eisers woning zijn wel lager vastgesteld, hieraan is het cijfer 2 gekoppeld. Verweerder heeft om deze reden de waarde van eisers woning ook met € 24.000,- lager vastgesteld. De rechtbank ziet in wat eiser in deze procedure naar voren heeft gebracht geen aanleiding om aan te nemen dat een verdere verlaging moet worden toegepast. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiser aldus dat hij vindt dat de staat van onderhoud van de woning een nog lagere kwalificatie rechtvaardigt. De rechtbank volgt dit standpunt niet, omdat eiser zijn stelling dat de woning in slechte(re) staat is niet met foto’s of andere verifieerbare stukken heeft onderbouwd.
8. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning van eiser niet te hoog is vastgesteld.
Afvalstoffenheffing
9. Eiser voert aan dat de afvalstoffenheffing bedoeld is voor kosten die direct verband houden met de inzameling en verwerking van huishoudelijke afvalstoffen. Een onderzoeksbureau heeft echter vastgesteld dat door verweerder middels deze heffing ook kosten voor het inzamelen van bedrijfsafval worden voldaan. Dit geldt ook voor de kosten van zwerfaval dat geen relatie heeft met huishoudelijk afval. Daarbij twijfelt eiser of de doorberekende gewerkte uren wel verband houden met waar de afvalstoffenheffing voor bedoeld is. Verweerder werkt volgens eiser erg inefficiënt bij de inzameling en verwerking van huishoudelijke afvalstoffen en is volgens hem niet transparant over hoe de doorberekende kosten tot stand zijn gekomen.
10. De rechtbank overweegt dat eiser zijn stellingen voor een belangrijk deel baseert op een onderzoek. Verweerder heeft verduidelijkt dat dit afkomstig is van Cyclusmanagement en dateert van 9 oktober 2020. De bestreden uitspraak die in deze procedure ter beoordeling voorligt heeft echter betrekking op de periode daarna, namelijk het belastingjaar 2021. Verweerder heeft in het verweerschrift een overzicht opgenomen van de programmabegroting 2021 met hierin de tarieven. [2] Ook staat er een link naar de website waar dit te vinden is en heeft verweerder uitleg gegeven over de manier waarop met de aanbevelingen uit het rapport is omgegaan. Verweerder benadrukt dat het gehanteerde tarief niet meer is dan kostendekkend. Hij verwijst naar de begroting waaruit volgt dat het tarief 88% van de kosten dekt. Gezien het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding de afvalstoffenheffing onjuist te achten.
Rioolheffing
11. Eiser is het er niet mee eens dat verweerder enkel een rioolheffing oplegt aan de eigenaar en niet de gebruiker. Ook voor de rioolheffing vindt eiser het niet duidelijk of ander type kosten worden doorberekend die hier niet onder mogen vallen. Verweerder brengt hier tegenin dat of een rioolheffing enkel aan de eigenaar of ook aan de feitelijk gebruiker wordt opgelegd afhankelijk is van wat in de verordening hierover is opgenomen. Verweerder heeft in de verordening op de heffing en invordering van de rioolheffing [woonplaats] 2021 opgenomen dat enkel aan de eigenaar een heffing wordt opgelegd. Hiervoor biedt artikel 228a Gemeentewet een rechtsgeldige basis.
12. De rechtbank overweegt dat verweerder heeft verduidelijkt waarop is gebaseerd dat enkel een rioolheffing wordt opgelegd aan de eigenaar van een woning. De algemene stelling van eiser dat niet duidelijk is of ander type kosten ten onrechte onder deze heffing worden gebracht is niet onderbouwd. Hier staat tegenover dat verweerder heeft meegedeeld dat het tarief onder de 100% blijft, namelijk op 90%. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie

13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2022.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie artikel 18, eerste en tweede lid, van de Wet Waardering onroerende zaken (Wet WOZ).
2.Artikel 15.33 Wet Milieubeheer biedt een wettelijke basis voor de afvalstoffenheffing.