4.3.1Ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 3
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard.
Ik doe aangifte van aanranding. Dit is gebeurd in de nacht van zondag 28 juni 2020 op maandag 29 juni 2020, rond 03.00 uur te Utrecht. Ik was samen met mijn vriendin [slachtoffer 2] . We liepen samen en kwamen twee jongens tegen. Eén van die jongens probeerde wat te flirten met mij. Ik zei dat ik hier geen trek in had en dat ik een vriend had. Tijdens deze woordenwisseling zag ik dat er een voor mij onbekende jongen naar ons toeliep. Hij droeg een hoedje. Ik had het idee dat hij tussenbeide wilde komen. Ik gaf aan dat dit niet nodig was en probeerde het eerste gesprek met die jongen af te ronden. Dit lukte niet goed omdat die jongen met het hoedje heel dicht bij mij stond. Hij stond echt in mijn zone. Ik vond het opvallend dat hij vrij weinig zei en heel dicht bij mij stond. Hij bleef als een strontvlieg bij mij hangen. Ik zei een aantal keer dat tie (
de rechtbank begrijpt: hij)weg moest gaan, maar hij luisterde hier niet naar. Ik voelde dat die jongen met het hoedje mij aanraakte met zijn hand op mijn billen. Ik zag en voelde dat hij mij met zijn rechterhand in mijn rechterbil kneep. Dit deed hij een aantal keer. Hij stond schuin voor mij, ik kon niet wegkomen. Hij stond heel dicht bij me, hij stond echt in mijn face. Ik duwde hem een aantal keer flink. Ik duwde hem tegen zijn schouder. Hij reageerde hier helemaal niet op. Hij bleef terugkomen.
Getuige [slachtoffer 2] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard.
V: Wil je vertellen wat er gebeurd is?
A: Nou het was afgelopen zondag (
de rechtbank begrijpt: 29 juni 2020). We liepen vanuit Janskerkhof richting Neude (
de rechtbank begrijpt: in Utrecht) en er liepen twee jongens op ons af. Ze spraken ons aan en ik had daar helemaal geen zin in. Toen kwam die jongen met dat hoedje, die wilde het goed maken, hij had dus geen ruzie met [slachtoffer 1] gemaakt. Hij had een licht roze broek, zwembroek of korte broek. Hij begon me te aaien over armen, naar beneden richting billen en ook het gezicht werd aangeraakt. Dat deed hij bij mij. Bij [slachtoffer 1] over haar armen aaien. En hij pakte me bij mijn arm vast. Hij ging op mijn fiets zitten en ik zei ga alsjeblieft van mijn fiets af. Hij luisterde niet en hij begon boos tegen mij te doen. Toen kwamen die andere twee jongens die vroegen of het goed ging. Ik zei “Nee het gaat niet goed, hij wil niet van mijn fiets af”. Die jongen had een fiets in zijn hand en die gozer met het hoedje begon hem te slaan. De vriend van die man met de fiets belde de politie en na 2 minuten was de politie ter plaatse.
V: Je zei net dat hij jouw aaide over je arm en naar beneden. Hoe ging dat?
A: Hij wilde mij kalmeren en hij aaide me over mijn arm en ging dan met zijn hand naar beneden naar mijn billen, hij raakte mijn kin aan, legde zijn hand op mijn rug.
V: Hij raakte jouw billen aan, hoe deed hij dat?
A: Hij raakte mij aan en ik duwde hem steeds weg.
V: Wat deed hij precies met zijn handen op jouw billen?
A: Hij probeerde zijn hand daar te houden, hij kneep erin, ik sprong weg en hij probeerde dan subtiel weer vanaf de arm naar mijn billen te komen.
V: Toen hij jou aanraakte, deed jij toen nog iets?
A: Zeggen dat ik het niet wilde en afstand nemen. Als ik mijn armen uitstrekte om hem op afstand te houden, dan werd hij helemaal gek.
V: [slachtoffer 2] , wat heb jij gezien van wat die jongen met dat hoedje bij [slachtoffer 1] deed?
A: Hij legde een hand op de schouder van [slachtoffer 1] . Wat hij deed bij haar was hetzelfde als dat hij bij mij deed. Hij aaide haar over haar arm, over haar billen.
Aangever [slachtoffer 3] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard.
Op maandag 29 juni 2020 omstreeks 02.30 uur, liep ik samen met een vriend [getuige] in het centrum van Utrecht. Toen wij langs de ABN AMRO liepen zag ik links van mij een meisje staan met een man die heel dicht op haar stond. Ik noem het meisje vanaf nu meisje 1 en ik noem de man, man 1. Ik kreeg meteen de indruk dat deze man het meisje aan het lastigvallen was. Ik kreeg deze indruk omdat de man achterop de fiets van het meisje ging zitten. Ik zag dat het meisje een beweging met haar hand naar achter maakte om de man van haar fiets af te krijgen. Ik zag dat de man het meisje ook aanraakte en betastte. Ik zag namelijk dat de man het meisje bij haar middel pakte en met zijn handen aan haar billen zat terwijl hij nog achterop haar fiets zat. Ik hoorde het meisje verschillende keren tegen de man zeggen dat hij moest ophouden. Ik zag aan het meisje dat zij niet wilde dat de man haar aanraakte, ik zag dat zij zich van de man probeerde af te duwen. Ik zag dat het meisje de handen van de man van haar lichaam probeerde weg te duwen.
Ik en [getuige] stonden op zo’n drie à vier meter afstand toen ik aan meisje 1 vroeg of alles wel ok was. Ik hoorde meisje 1 zeggen dat zij heel blij was dat ik dat vroeg omdat het helemaal niet ok was. Ik hoorde meisje 1 zeggen dat zij daar heel graag weg wilde, maar dat dat niet kon. Ik zag paniek in de ogen van meisje 1. Ik zag dat meisje 1 zich heel erg vastgeklemd voelde. Ik hoorde man 1 naar mij roepen dat [getuige] en ik door moesten lopen. Ik zag dat man 1 heel dicht op ons kwam staan. Man 1 kwam zo dicht bij mij staan dat onze neuzen elkaar bijna raakten. Ik heb verder niks meer gezegd tegen man 1 omdat ik voelde dat de situatie elk moment kon escaleren. Ik zag dat man 1 vervolgens de sigaret van [getuige] uit zijn handen sloeg. Ik zag en hoorde dat [getuige] belde met de politie. Op het moment dat [getuige] de politie aan de telefoon had zag ik dat man 1 zijn linker arm ophief en met zijn hand een vuist maakte. Ik voelde dat man 1 mij met veel kracht een harde klap tegen de rechterzijde van mijn hoofd gaf. Ik zag dat man 1 dit met zijn vuist deed. Ondertussen gaf man 1 mij nog minstens 2 hoeken met zijn linker en rechter vuist tegen de rechter en linkerkant van mijn hoofd ter hoogte van mijn kaak net onder mijn oor. Nu tijdens de aangifte voel ik ook pas de pijn aan mijn hoofd van de klappen.
Man 1:
Kleding: roze korte broek
Getuige [getuige] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard.
Op maandag 29 juni 2020, omstreeks 2:30 uur, bevonden ik en mijn vriend [slachtoffer 3] ons op De Neude te Utrecht, toen wij twee meiden tegen kwamen. Ik zag dat één van de meiden bij haar fiets stond en dat daar een onbekende jongen op het achterrek zat. Ik zag dat de dame van de fiets zichtbaar emotioneel was. Ik hoorde dat de emotionele dame meermaals aan de jongen vroeg of hij van haar fiets af wilde gaan. Ik zag dat de jongen daar geen gehoor aan gaf en op het rekje bleef zitten. Ik vroeg toen of de dame in orde was, waarop ik hoorde dat zij antwoordde dat dat niet het geval was. Ik zat dat het meisje zichtbaar ontdaan was.
Ik hoorde dat de jongen vervolgens aan mij vroeg, waar ik mij mee bemoeide. Ik kan de jongen als volgt omschrijven:
- Droeg een hoed van riet
Op het moment dat ik met de politie belde, zag ik dat [slachtoffer 3] werd aangevallen door de jongen met het hoedje. Ik zag dat de jongen een grote slaande beweging maakte en dat zijn hand op het gezicht van [slachtoffer 3] terecht kwam. Ik zag daarop dat [slachtoffer 3] meermaals geslagen werd door de jongen.
Verdachte heeft op 29 juni 2020 in zijn verhoor bij de politie – zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
V: Waar ben je gisterenavond en vannacht zoal geweest?
A: Utrecht, Seafoodbar Hoog Catharijne, terrasjes achter het winkelcentrum, bij de Neude in de buurt.
Gisteren met [A] zaten we op een grote steen een sigaretje te roken. Toen zaten [A] en [slachtoffer 1] te praten. Uit het niets moest de vriendin van [slachtoffer 1] huilen. Dat is wanneer die andere jongen kwam die zich er mee ging bemoeien. Daarna escaleerde het enorm.
V: Wat had jij zelf aan?
A: Ik had een beige zomers hoed aan. Een roze short.
Overwegingen met betrekking tot de ‘ontuchtige handelingen’
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde aanrandingen (feit 1 en feit 2). In de visie van de raadsman is van ontuchtige handelingen, als bedoeld in artikel 246 Wetboek van Strafrecht, geen sprake.
De rechtbank overweegt allereerst dat uit bestendige jurisprudentie en de wetsgeschiedenis volgt dat het bij ontuchtige handelingen gaat om handelingen van seksuele aard die strijdig zijn met een sociaal-ethische norm. De beantwoording van de vraag of een handeling kan worden gekwalificeerd als seksueel, alsmede strijdig is met een sociaal-ethische norm, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en de context waarbinnen de handelingen hebben plaatsgevonden. Ook het lichaamsdeel waarop iemand een ander aanraakt en de wijze waarop dit gebeurt, is relevant voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een ontuchtige handeling.
Ten aanzien van dit punt stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die meerdere keren in de bil geknepen heeft van [slachtoffer 1] en van [slachtoffer 2] . Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze handelingen seksueel van aard. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank in het bijzonder de overweging dat de bil vanuit seksueel oogpunt op zich niet als neutraal deel van het lichaam kan worden beschouwd.
Verder stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , meermalen en onomstotelijk, aan verdachte duidelijk hebben gemaakt dat zij niet gediend waren van zijn aanrakingen. Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [getuige] volgt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zowel mondeling als fysiek hebben laten merken dat zij niet aangeraakt wilden worden door verdachte. Daarnaast was het niet enkel de bil van [slachtoffer 1] en van [slachtoffer 2] die werd aangeraakt door verdachte. Ook de schouder en arm van [slachtoffer 1] en het gezicht, de kin, de arm en de rug van [slachtoffer 2] heeft verdachte geaaid. De rechtbank vindt dat het (ook) aanraken van deze lichaamsdelen bijdraagt aan de seksuele connotatie van de handelingen van verdachte.
Het handelen van verdachte, die kennelijk onder invloed verkeerde, vond daarnaast plaats in de nachtelijke uren en op de openbare weg. Ook vielen de handelingen van verdachte de voorbijgangers [slachtoffer 3] en [getuige] op en waren zijn gedragingen zodanig dat deze voorbijgangers de noodzaak voelden om te controleren of het goed ging met de vrouwen.
Het bovenstaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat er in redelijkheid niet aan kan worden getwijfeld dat het gedrag van verdachte in strijd was met een sociaal-ethische norm. Van een situatie die naar objectieve maatstaven voor tweeërlei uitleg vatbaar is, zoals door de raadsman is gesteld, is dan ook geen sprake. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman en stelt vast dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd, als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht, tegenover zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] .
Overwegingen met betrekking tot het opzet van verdachte
De raadsman vindt dat niet wettig en overtuigend te bewijzen is dat verdachte het opzet op de ontuchtige handelingen heeft gehad. Daartoe voert de raadsman aan dat verdachte heeft verklaard dat de mogelijkheid bestaat dat hij per ongeluk de billen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft aangeraakt, maar dat dit nog geen opzettelijk ontuchtige handeling met zich brengt.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsman omdat het door de raadsman geschetste scenario zich niet verdraagt met de hierboven gebezigde bewijsmiddelen. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank in het bijzonder de omstandigheid dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan verdachte, op niet mis te verstane wijze, duidelijk hebben gemaakt dat de handelingen van verdachte tegen hun wil in plaatsvonden. Zelfs toen werd aangegeven dat de handelingen ongewenst waren, is verdachte hiermee doorgegaan. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verdachte, ook vanwege de herhaaldelijkheid van de gedragingen, de ontuchtige handelingen opzettelijk heeft gepleegd.
De rechtbank komt tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte feit 1, feit 2 en feit 3 opzettelijk heeft gepleegd en zal deze feiten onder rubriek 5 dan ook bewezen verklaren.