ECLI:NL:RBMNE:2022:162

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
16.185976.20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens ontuchtige handelingen en mishandeling in Utrecht

Op 19 januari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 juni 2020 in Utrecht betrokken was bij meerdere strafbare feiten. De verdachte werd beschuldigd van het aanranding van twee vrouwen, mishandeling van een voorbijganger en belediging van een verbalisant. Tijdens de zittingen op 28 september 2021, 22 december 2021 en 19 januari 2022 werd de zaak behandeld. De verdachte was niet aanwezig bij de inhoudelijke behandeling, maar zijn advocaat, mr. E. Stam, vertegenwoordigde hem. De officier van justitie, mr. F.E. van der Zee, presenteerde de tenlastelegging, waarin vier feiten werden beschreven: de aanranding van twee vrouwen door hen in hun billen te knijpen, de mishandeling van een man door hem te stompen en de belediging van een vrouwelijke verbalisant door haar te beledigen met kwetsende woorden.

De rechtbank oordeelde dat de handelingen van de verdachte seksueel van aard waren en in strijd met sociaal-ethische normen. De verklaringen van de slachtoffers en getuigen werden als overtuigend beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk de ontuchtige handelingen had gepleegd en dat hij ook de andere feiten had begaan. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 21 dagen, waarvan 19 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is gepubliceerd op Rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.185976.20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 januari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1993] in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] in [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zittingen van 28 september 2021 (niet inhoudelijk behandeld), 22 december 2021 (inhoudelijke behandeling) en 19 januari 2022 (sluiting van het onderzoek). Verdachte was niet bij de inhoudelijke behandeling aanwezig. Zijn advocaat, mr. E. Stam, advocaat te Amsterdam, heeft aangegeven dat hij uitdrukkelijk door verdachte is gemachtigd om namens hem het woord te voeren. Juridisch gezien is dus sprake van een procedure op tegenspraak.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van de advocaat van verdachte en de officier van justitie, mr. F.E. van der Zee.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte van betrokkenheid bij vier strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de tenlastelegging. De tenlastelegging is als bijlage opgenomen in dit vonnis.
Kort gezegd, verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat hij:
Feit 1:
op 29 juni 2020 in Utrecht [slachtoffer 1] heeft aangerand door haar in haar billen te knijpen.
Feit 2:
op 29 juni 2020 in Utrecht [slachtoffer 2] heeft aangerand door haar in haar billen te knijpen.
Feit 3:
op 29 juni 2020 in Utrecht [slachtoffer 3] heeft mishandeld door hem tegen het hoofd te stompen.
Feit 4:
op 29 juni 2020 in Utrecht [verbalisant 1] , ambtenaar in functie, heeft beledigd door haar ‘kutkop’ en ‘hoer’ te noemen.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing in de zaak van verdachte kan nemen, moet zij eerst onderzoeken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Voor zover relevant worden de standpunten van de officier van justitie verder besproken onder het oordeel van de rechtbank.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van beide ten laste gelegde aanrandingen (feit 1 en feit 2), nu geen sprake zou zijn van ontuchtige handelingen in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. Als de rechtbank dat niet met de raadsman eens is, vindt de raadsman dat verdachte van deze feiten moet worden vrijgesproken omdat verdachte niet het opzet op de ontuchtige handelingen zou hebben gehad.
Verder voert de raadsman geen verweer over de ten laste gelegde mishandeling (feit 3) en refereert de raadsman zich voor dit feit aan het oordeel van de rechtbank.
Tot slot vindt de raadsman dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde belediging (feit 4).
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
4.3.1
Ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 3
Het bewijs
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard. [2]
Ik doe aangifte van aanranding. Dit is gebeurd in de nacht van zondag 28 juni 2020 op maandag 29 juni 2020, rond 03.00 uur te Utrecht. Ik was samen met mijn vriendin [slachtoffer 2] . We liepen samen en kwamen twee jongens tegen. Eén van die jongens probeerde wat te flirten met mij. Ik zei dat ik hier geen trek in had en dat ik een vriend had. Tijdens deze woordenwisseling zag ik dat er een voor mij onbekende jongen naar ons toeliep. Hij droeg een hoedje. Ik had het idee dat hij tussenbeide wilde komen. Ik gaf aan dat dit niet nodig was en probeerde het eerste gesprek met die jongen af te ronden. Dit lukte niet goed omdat die jongen met het hoedje heel dicht bij mij stond. Hij stond echt in mijn zone. Ik vond het opvallend dat hij vrij weinig zei en heel dicht bij mij stond. Hij bleef als een strontvlieg bij mij hangen. Ik zei een aantal keer dat tie (
de rechtbank begrijpt: hij)weg moest gaan, maar hij luisterde hier niet naar. Ik voelde dat die jongen met het hoedje mij aanraakte met zijn hand op mijn billen. Ik zag en voelde dat hij mij met zijn rechterhand in mijn rechterbil kneep. Dit deed hij een aantal keer. Hij stond schuin voor mij, ik kon niet wegkomen. Hij stond heel dicht bij me, hij stond echt in mijn face. Ik duwde hem een aantal keer flink. Ik duwde hem tegen zijn schouder. Hij reageerde hier helemaal niet op. Hij bleef terugkomen.
Getuige [slachtoffer 2] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard. [3]
V: Wil je vertellen wat er gebeurd is?
A: Nou het was afgelopen zondag (
de rechtbank begrijpt: 29 juni 2020). We liepen vanuit Janskerkhof richting Neude (
de rechtbank begrijpt: in Utrecht) en er liepen twee jongens op ons af. Ze spraken ons aan en ik had daar helemaal geen zin in. Toen kwam die jongen met dat hoedje, die wilde het goed maken, hij had dus geen ruzie met [slachtoffer 1] gemaakt. Hij had een licht roze broek, zwembroek of korte broek. Hij begon me te aaien over armen, naar beneden richting billen en ook het gezicht werd aangeraakt. Dat deed hij bij mij. Bij [slachtoffer 1] over haar armen aaien. En hij pakte me bij mijn arm vast. Hij ging op mijn fiets zitten en ik zei ga alsjeblieft van mijn fiets af. Hij luisterde niet en hij begon boos tegen mij te doen. Toen kwamen die andere twee jongens die vroegen of het goed ging. Ik zei “Nee het gaat niet goed, hij wil niet van mijn fiets af”. Die jongen had een fiets in zijn hand en die gozer met het hoedje begon hem te slaan. De vriend van die man met de fiets belde de politie en na 2 minuten was de politie ter plaatse.
V: Je zei net dat hij jouw aaide over je arm en naar beneden. Hoe ging dat?
A: Hij wilde mij kalmeren en hij aaide me over mijn arm en ging dan met zijn hand naar beneden naar mijn billen, hij raakte mijn kin aan, legde zijn hand op mijn rug.
V: Hij raakte jouw billen aan, hoe deed hij dat?
A: Hij raakte mij aan en ik duwde hem steeds weg.
V: Wat deed hij precies met zijn handen op jouw billen?
A: Hij probeerde zijn hand daar te houden, hij kneep erin, ik sprong weg en hij probeerde dan subtiel weer vanaf de arm naar mijn billen te komen.
V: Toen hij jou aanraakte, deed jij toen nog iets?
A: Zeggen dat ik het niet wilde en afstand nemen. Als ik mijn armen uitstrekte om hem op afstand te houden, dan werd hij helemaal gek.
V: [slachtoffer 2] , wat heb jij gezien van wat die jongen met dat hoedje bij [slachtoffer 1] deed?
A: Hij legde een hand op de schouder van [slachtoffer 1] . Wat hij deed bij haar was hetzelfde als dat hij bij mij deed. Hij aaide haar over haar arm, over haar billen.
Aangever [slachtoffer 3] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard. [4]
Op maandag 29 juni 2020 omstreeks 02.30 uur, liep ik samen met een vriend [getuige] in het centrum van Utrecht. Toen wij langs de ABN AMRO liepen zag ik links van mij een meisje staan met een man die heel dicht op haar stond. Ik noem het meisje vanaf nu meisje 1 en ik noem de man, man 1. Ik kreeg meteen de indruk dat deze man het meisje aan het lastigvallen was. Ik kreeg deze indruk omdat de man achterop de fiets van het meisje ging zitten. Ik zag dat het meisje een beweging met haar hand naar achter maakte om de man van haar fiets af te krijgen. Ik zag dat de man het meisje ook aanraakte en betastte. Ik zag namelijk dat de man het meisje bij haar middel pakte en met zijn handen aan haar billen zat terwijl hij nog achterop haar fiets zat. Ik hoorde het meisje verschillende keren tegen de man zeggen dat hij moest ophouden. Ik zag aan het meisje dat zij niet wilde dat de man haar aanraakte, ik zag dat zij zich van de man probeerde af te duwen. Ik zag dat het meisje de handen van de man van haar lichaam probeerde weg te duwen.
Ik en [getuige] stonden op zo’n drie à vier meter afstand toen ik aan meisje 1 vroeg of alles wel ok was. Ik hoorde meisje 1 zeggen dat zij heel blij was dat ik dat vroeg omdat het helemaal niet ok was. Ik hoorde meisje 1 zeggen dat zij daar heel graag weg wilde, maar dat dat niet kon. Ik zag paniek in de ogen van meisje 1. Ik zag dat meisje 1 zich heel erg vastgeklemd voelde. Ik hoorde man 1 naar mij roepen dat [getuige] en ik door moesten lopen. Ik zag dat man 1 heel dicht op ons kwam staan. Man 1 kwam zo dicht bij mij staan dat onze neuzen elkaar bijna raakten. Ik heb verder niks meer gezegd tegen man 1 omdat ik voelde dat de situatie elk moment kon escaleren. Ik zag dat man 1 vervolgens de sigaret van [getuige] uit zijn handen sloeg. Ik zag en hoorde dat [getuige] belde met de politie. Op het moment dat [getuige] de politie aan de telefoon had zag ik dat man 1 zijn linker arm ophief en met zijn hand een vuist maakte. Ik voelde dat man 1 mij met veel kracht een harde klap tegen de rechterzijde van mijn hoofd gaf. Ik zag dat man 1 dit met zijn vuist deed. Ondertussen gaf man 1 mij nog minstens 2 hoeken met zijn linker en rechter vuist tegen de rechter en linkerkant van mijn hoofd ter hoogte van mijn kaak net onder mijn oor. Nu tijdens de aangifte voel ik ook pas de pijn aan mijn hoofd van de klappen.
Man 1:
Kleding: roze korte broek
Getuige [getuige] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard. [5]
Op maandag 29 juni 2020, omstreeks 2:30 uur, bevonden ik en mijn vriend [slachtoffer 3] ons op De Neude te Utrecht, toen wij twee meiden tegen kwamen. Ik zag dat één van de meiden bij haar fiets stond en dat daar een onbekende jongen op het achterrek zat. Ik zag dat de dame van de fiets zichtbaar emotioneel was. Ik hoorde dat de emotionele dame meermaals aan de jongen vroeg of hij van haar fiets af wilde gaan. Ik zag dat de jongen daar geen gehoor aan gaf en op het rekje bleef zitten. Ik vroeg toen of de dame in orde was, waarop ik hoorde dat zij antwoordde dat dat niet het geval was. Ik zat dat het meisje zichtbaar ontdaan was.
Ik hoorde dat de jongen vervolgens aan mij vroeg, waar ik mij mee bemoeide. Ik kan de jongen als volgt omschrijven:
- Droeg een hoed van riet
Op het moment dat ik met de politie belde, zag ik dat [slachtoffer 3] werd aangevallen door de jongen met het hoedje. Ik zag dat de jongen een grote slaande beweging maakte en dat zijn hand op het gezicht van [slachtoffer 3] terecht kwam. Ik zag daarop dat [slachtoffer 3] meermaals geslagen werd door de jongen.
Verdachte heeft op 29 juni 2020 in zijn verhoor bij de politie – zakelijk weergegeven - het volgende verklaard. [6]
V: Waar ben je gisterenavond en vannacht zoal geweest?
A: Utrecht, Seafoodbar Hoog Catharijne, terrasjes achter het winkelcentrum, bij de Neude in de buurt.
Gisteren met [A] zaten we op een grote steen een sigaretje te roken. Toen zaten [A] en [slachtoffer 1] te praten. Uit het niets moest de vriendin van [slachtoffer 1] huilen. Dat is wanneer die andere jongen kwam die zich er mee ging bemoeien. Daarna escaleerde het enorm.
V: Wat had jij zelf aan?
A: Ik had een beige zomers hoed aan. Een roze short.
Overwegingen met betrekking tot de ‘ontuchtige handelingen’
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde aanrandingen (feit 1 en feit 2). In de visie van de raadsman is van ontuchtige handelingen, als bedoeld in artikel 246 Wetboek van Strafrecht, geen sprake.
De rechtbank overweegt allereerst dat uit bestendige jurisprudentie en de wetsgeschiedenis volgt dat het bij ontuchtige handelingen gaat om handelingen van seksuele aard die strijdig zijn met een sociaal-ethische norm. De beantwoording van de vraag of een handeling kan worden gekwalificeerd als seksueel, alsmede strijdig is met een sociaal-ethische norm, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en de context waarbinnen de handelingen hebben plaatsgevonden. Ook het lichaamsdeel waarop iemand een ander aanraakt en de wijze waarop dit gebeurt, is relevant voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een ontuchtige handeling.
Ten aanzien van dit punt stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die meerdere keren in de bil geknepen heeft van [slachtoffer 1] en van [slachtoffer 2] . Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze handelingen seksueel van aard. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank in het bijzonder de overweging dat de bil vanuit seksueel oogpunt op zich niet als neutraal deel van het lichaam kan worden beschouwd.
Verder stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , meermalen en onomstotelijk, aan verdachte duidelijk hebben gemaakt dat zij niet gediend waren van zijn aanrakingen. Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [getuige] volgt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zowel mondeling als fysiek hebben laten merken dat zij niet aangeraakt wilden worden door verdachte. Daarnaast was het niet enkel de bil van [slachtoffer 1] en van [slachtoffer 2] die werd aangeraakt door verdachte. Ook de schouder en arm van [slachtoffer 1] en het gezicht, de kin, de arm en de rug van [slachtoffer 2] heeft verdachte geaaid. De rechtbank vindt dat het (ook) aanraken van deze lichaamsdelen bijdraagt aan de seksuele connotatie van de handelingen van verdachte.
Het handelen van verdachte, die kennelijk onder invloed verkeerde, vond daarnaast plaats in de nachtelijke uren en op de openbare weg. Ook vielen de handelingen van verdachte de voorbijgangers [slachtoffer 3] en [getuige] op en waren zijn gedragingen zodanig dat deze voorbijgangers de noodzaak voelden om te controleren of het goed ging met de vrouwen.
Het bovenstaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat er in redelijkheid niet aan kan worden getwijfeld dat het gedrag van verdachte in strijd was met een sociaal-ethische norm. Van een situatie die naar objectieve maatstaven voor tweeërlei uitleg vatbaar is, zoals door de raadsman is gesteld, is dan ook geen sprake. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman en stelt vast dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd, als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht, tegenover zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] .
Overwegingen met betrekking tot het opzet van verdachte
De raadsman vindt dat niet wettig en overtuigend te bewijzen is dat verdachte het opzet op de ontuchtige handelingen heeft gehad. Daartoe voert de raadsman aan dat verdachte heeft verklaard dat de mogelijkheid bestaat dat hij per ongeluk de billen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft aangeraakt, maar dat dit nog geen opzettelijk ontuchtige handeling met zich brengt.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsman omdat het door de raadsman geschetste scenario zich niet verdraagt met de hierboven gebezigde bewijsmiddelen. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank in het bijzonder de omstandigheid dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan verdachte, op niet mis te verstane wijze, duidelijk hebben gemaakt dat de handelingen van verdachte tegen hun wil in plaatsvonden. Zelfs toen werd aangegeven dat de handelingen ongewenst waren, is verdachte hiermee doorgegaan. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verdachte, ook vanwege de herhaaldelijkheid van de gedragingen, de ontuchtige handelingen opzettelijk heeft gepleegd.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte feit 1, feit 2 en feit 3 opzettelijk heeft gepleegd en zal deze feiten onder rubriek 5 dan ook bewezen verklaren.
4.3.2
Ten aanzien van feit 4
Het bewijs
In een proces-verbaal van bevindingen valt – zakelijk weergegeven – het volgende te lezen. [7]
Tijdens het transport wilde ik, [verbalisant 1] , aan de verdachte zijn rechten mededelen. Terwijl ik dit aan hem mede deelde, zag ik dat de verdachte mij aan keek. Ik hoorde vervolgens dat de verdachte tegen mij zei: “Kutkop”. Op dat moment keek hij mij nog steeds aan. Ik voelde mij beledigd, omdat ik de enige vrouw in de personenauto was. Vervolgens hoorde ik meerdere keren achter elkaar dat de verdachte ‘kutkop’ riep, daarbij mij de gehele tijd aan keek. Ik, [verbalisant 2] , heb het hele hierboven genoemde gesprek gehoord. Vervolgens liepen we op de gang in het ophoudgebied richting de inschrijfbalie. Ik zag dat de afstand tussen de verdachte en mijzelf ongeveer een halve meter bedroeg. Ik hoorde dat de verdachte ‘hoer’ tegen mij zei. Ik zag dat hij mij daarbij nog steeds aankeek.
In een proces-verbaal van bevindingen valt – zakelijk weergegeven – het volgende te lezen. [8]
Op maandag 29 juni 2020 omstreeks 03.10 uur zag ik collega’s [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een arrestant binnen brengen welke later bleek te zijn: [verdachte] geboren op [1993] . Ik hoorde [verdachte] zeggen: “Hoer” .Ik zag dat [verdachte] hierbij keek in de richting van collega [verbalisant 1] .
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte feit 4 opzettelijk heeft gepleegd en zal dit feit onder rubriek 5 bewezen verklaren.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1:
op 29 juni 2020 te Utrecht, door een feitelijkheid, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, meermalen, met zijn, verdachtes, hand in de billen van die [slachtoffer 1] geknepen en bestaande die feitelijkheid uit:
- het onverhoeds uitvoeren van deze ontuchtige handelingen en
- het met zijn, verdachtes, lichaam dicht bij het lichaam van die [slachtoffer 1] aan gaan
staan (waardoor die [slachtoffer 1] niet weg kon gaan) en
- het brengen van zijn, verdachtes, hand op de billen van die [slachtoffer 1] en vervolgens het knijpen in de billen van die [slachtoffer 1] en
- terwijl die [slachtoffer 1] meermalen zei dat hij, verdachte, weg moest gaan en hem duwde het voorbij gaan aan de verbale en non-verbale signalen van verzet en weerstand van die [slachtoffer 1]
Feit 2
op 29 juni 2020 te Utrecht, door een feitelijkheid [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, meermalen, met zijn, verdachtes, hand in de billen van die [slachtoffer 2] geknepen en bestaande die feitelijkheid uit:
- het onverhoeds uitvoeren van deze ontuchtige handelingen en
- het vastpakken van de arm van die [slachtoffer 2] en
- het aaien over de arm van die [slachtoffer 2] en het aanraken van het gezicht en de kin van die [slachtoffer 2] en
- het op de fiets van die [slachtoffer 2] gaan zitten (waardoor zij niet weg kon gaan) en
- het brengen van zijn, verdachtes, hand op de arm en rug van die [slachtoffer 2] en vervolgens het bewegen van zijn, verdachtes, hand in de richting van de billen van die [slachtoffer 2] en
- het brengen van zijn, verdachtes, hand op de billen van die [slachtoffer 2] en vervolgens het knijpen in de billen van die [slachtoffer 2] en
- terwijl die [slachtoffer 2] meermalen zei dat ze het niet wilde en dat hij, verdachte, van haar fiets af moest gaan, zij hem wegduwde en probeerde hem op afstand te houden, het voorbij gaan aan de verbale en non-verbale signalen van verzet en weerstand van die [slachtoffer 2]
Feit 3
op 29 juni 2020 te Utrecht [slachtoffer 3] heeft mishandeld door meermalen, met kracht met gebalde vuist tegen het hoofd van die [slachtoffer 3] te stompen;
Feit 4
op 29 juni 2020 te Utrecht opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: ‘kutkop’ en ‘hoer’.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feiten 1 en 2:
telkens feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Feit 3:
mishandeling.
Feit 4:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van drie weken, met aftrek van het voorarrest, en een proeftijd van twee jaren. Daarnaast vordert de officier van justitie een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis ingeval de taakstraf niet of niet naar behoren wordt verricht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat aan verdachte geen (on)voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1
Inleiding
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
8.3.2
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
Verdachte heeft zich op 29 juni 2020 schuldig gemaakt aan de aanranding van twee vrouwen. Hij heeft daarbij de duidelijke mededelingen en signalen van de vrouwen dat hij hen met rust moet laten genegeerd en zich enkel laten leiden door zijn eigen (seksuele) drang, zonder zich te bekommeren om de gevolgen van zijn handelen. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een oplettende voorbijganger die het opdringerige gedrag van verdachte opviel. De rechtbank is van oordeel dat juist burgers die de moed hebben om anderen die in nood verkeren te helpen, bescherming verdienen. Dat verdachte in plaats daarvan de heer [slachtoffer 3] heeft mishandeld neemt de rechtbank verdachte dan ook zeer kwalijk. Ten slotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de belediging van een verbalisant die vanwege het gedrag van verdachte ter plaatse moest komen. Ook hiervoor geldt weer dat juist de persoon die ter plaatse komt om hulp te bieden, het moet ontgelden. Verdachte heeft zich daarmee uitermate hinderlijk opgesteld en diverse malen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en persoonlijke integriteit van voornoemde personen.
Ook weegt de rechtbank mee dat verdachte deze strafbare feiten in de nachtelijke uren en – kennelijk onder invloed – in de context van het uitgaansleven heeft gepleegd.
In de samenleving wordt het handelen van verdachte over het algemeen als zeer verwerpelijk beschouwd. Daarnaast vergroot het handelen van verdachte de gevoelens van onveiligheid in de maatschappij en getuigt het van een compleet gebrek aan respect voor andermans lichaam en autoriteit.
8.3.3
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit het reclasseringsadvies van 23 februari 2021, opgemaakt door mevrouw Y. Stolte, reclasseringsmedewerker, valt te lezen dat verdachte zijn praktische zaken goed op orde heeft. Verdachte heeft een dagbesteding en een inkomen, dat maakt dat de reclassering het recidiverisico op laag inschat. De raadsman heeft ter terechtzitting verteld over het feit dat verdachte bezig is met zijn eigen onderneming en met het afbetalen van zijn schulden.
Uit het strafblad van verdachte (het zogeheten ‘uittreksel uit de justitiële documentatie’) blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verdachte is echter niet eerder veroordeeld voor gewelds- of zedendelicten of strafbare feiten tegen het openbare gezag. Ook blijkt uit het strafblad van verdachte dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, wat de rechtbank bij de strafoplegging in het voordeel van verdachte zal betrekken.
8.3.4
De straf
De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie recht doet aan de hierboven genoemde omstandigheden. De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 21 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 19 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast vindt de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis in geval de taakstraf niet of niet naar behoren wordt verricht, passend en geboden.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 57, 63, 246, 266, 267 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart de feiten 1 tot en met 4 bewezen, zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging van straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 21 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf
in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat
een gedeelte van 19 dagen van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte na te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van twee jarenvast;
- als
algemene voorwaardegeldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf voor de duur van 120 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt
vervangen door 60 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Reitsma, voorzitter, mrs. N.M. Spelt en J. de Bruin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.B. Venema, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 januari 2022.
Mrs. J. de Bruin en R.B. Venema zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 juni 2020 te Utrecht, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, meermalen, in elk geval eenmaal met zijn, verdachtes, hand(en) in de bil(len) van die [slachtoffer 1] (op de kleding) geknepen en/of gegrepen, althans de bil(len) van die [slachtoffer 1] (op de kleding) betast en/of aangeraakt, en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit
- het onverhoeds uitvoeren van deze ontuchtige handeling(en) en/of
- het met zijn, verdachtes, lichaam dicht bij en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] aan gaan
staan (waardoor die [slachtoffer 1] niet weg kon gaan) en/of
- het brengen van zijn, verdachtes, hand(en) bij en/of achter de rug van die [slachtoffer 1] en/of
- het brengen van zijn, verdachtes, hand(en) op de bil(len) van die [slachtoffer 1] en/of (vervolgens) het knijpen in de bil(len) van die [slachtoffer 1] en/of
- ( terwijl die [slachtoffer 1] meermalen zei dat hij, verdachte, weg moest gaan en/of hem duwde) het voorbij gaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet en/of weerstand van die [slachtoffer 1] en/of
- ( aldus) het doen ontstaan van een bedreigende en/of intimiderende situatie voor die [slachtoffer 1] ;
2.
hij op of omstreeks 29 juni 2020 te Utrecht, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte, meermalen, in elk geval eenmaal met zijn, verdachtes, hand(en) in de bil(len) van die [slachtoffer 2] (op de kleding) geknepen en/of gegrepen, althans de bil(len) van die [slachtoffer 2] (op de kleding) betast en/of aangeraakt, en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit
- het onverhoeds uitvoeren van deze ontuchtige handeling(en) en/of
- het vastpakken van de arm van die [slachtoffer 2] en/of
- het aaien over de arm van die [slachtoffer 2] en/of het aanraken van het gezicht en/of de kin van die [slachtoffer 2] en/of
- het op de fiets van die [slachtoffer 2] gaan zitten (waardoor zij niet weg kon gaan) en/of
- het brengen van zijn, verdachtes, hand op de arm en/of rug van die [slachtoffer 2] en/of (vervolgens) het bewegen van zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van de billen van die [slachtoffer 2] en/of
- het brengen van zijn, verdachtes, hand(en) op de billen van die [slachtoffer 2] en/of (vervolgens) het knijpen in de bil(len) van die [slachtoffer 2] en/of
- ( terwijl die [slachtoffer 2] meermalen zei dat ze het niet wilde en/of dat hij, verdachte, van haar fiets af moest gaan en/of zij hem wegduwde en/of probeerde hem op afstand te houden) het voorbij gaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet en/of weerstand van die [slachtoffer 2] en/of
- ( aldus) het doen ontstaan van een bedreigende en/of intimiderende situatie voor die [slachtoffer 2] ;
3.
hij op of omstreeks 29 juni 2020 te Utrecht [slachtoffer 3] heeft mishandeld door meermalen, in elk geval eenmaal (met kracht) met gebalde vuist op/tegen het hoofd en/of het gezicht van die [slachtoffer 3] te slaan/stompen;
4.
hij op of omstreeks 29 juni 2020 te Utrecht opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: ‘kutkop’ en/of ‘hoer’, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. De processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal met nummer PL0900- 2020206162 (opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 69).
2.Proces-verbaal van aangifte (p. 6 e.v.).
3.Proces-verbaal van verhoor getuige (p. 10 e.v.).
4.Proces-verbaal van aangifte (p. 13 e.v.).
5.Proces-verbaal van verhoor getuige (p. 16 e.v.).
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte (p. 46 e.v.).
7.Proces-verbaal van bevindingen (p. 33 e.v.).
8.Proces-verbaal van bevindingen (p. 35).