ECLI:NL:RBMNE:2022:1615

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
C/16/535492 / FO RK 22-222
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over eenhoofdig gezag en wijziging zorgregeling in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 april 2022 uitspraak gedaan in een familierechtelijke procedure betreffende het gezag en de zorgregeling van twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J. Robbers, verzocht de rechtbank om een bijzondere curator te benoemen, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen en vervangende toestemming te geven voor inschrijving van de kinderen op school. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.X.C. Peters, verzocht om wijziging van het gezag, zodat hij alleen het gezag over de kinderen zou hebben, en wijziging van de omgangsregeling. De gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland (GI) was ook betrokken in de procedure en voerde verweer tegen de verzoeken van de moeder.

De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder afgewezen en het eenhoofdig gezag over de kinderen aan de vader toegewezen. De rechter oordeelde dat de kinderen sinds hun verblijf bij de vader meer rust en structuur ervaren en dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats niet in het belang van de kinderen zou zijn. De rechtbank concludeerde dat de moeder de kinderen in een loyaliteitsconflict trekt en dat de huidige zorgregeling, waarbij de kinderen om de veertien dagen bij de moeder zijn, in hun belang is. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kosten van de procedure worden door beide ouders zelf gedragen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/535492 / FO RK 22-222
Gezag en omgang
Beschikking van 28 april 2022
in de zaak van:
[de moeder] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. A.J. Robbers,
tegen
[de vader] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. J.X.C. Peters.
De rechtbank merkt in deze zaak als belanghebbende aan:
de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd in Utrecht,
hierna te noemen: de GI.

1.De procedure

1.1.
De rechter heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de moeder (met bijlagen), binnengekomen op 23 februari 2022;
  • het verweerschrift (met bijlagen) van de GI met daarin een aantal zelfstandige verzoeken;
  • het verweerschrift met bijlagen van de vader, met daarin zelfstandige verzoeken, binnengekomen op 25 maart 2022;
  • de brief van de GI van 28 maart 2022;
  • het F9-formulier van de moeder van 29 maart 2022 met bijlagen.
1.2.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van
31 maart 2022. Daarbij waren aanwezig: partijen met hun advocaten, mevrouw [A] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en mevrouw [B] , namens de GI
.
1.3.
De advocaat van de moeder heeft tijdens de zitting spreekaantekeningen overgelegd.
1.4.
De rechter heeft aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , de kinderen van de ouders, gevraagd wat zij van het verzoek vinden. [minderjarige 1] heeft op 28 maart 2022 met de rechter gesproken. Namens [minderjarige 2] is door de vader aangegeven dat hij geen gebruik zal maken van de mogelijkheid om zijn mening te geven.

2.Waar gaat het over?

2.1.
De ouders zijn met elkaar getrouwd geweest.
2.2.
Zij hebben samen twee kinderen:
  • [minderjarige 1], geboren op [2006] in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [2008] in [geboorteplaats] .
De kinderen wonen bij de vader.
2.3.
De ouders hebben samen het gezag over de kinderen. Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over hen moeten nemen.
2.4.
De rechter heeft bij beschikking van 5 december 2019 beslist dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vader.
2.5.
De moeder verzoekt de rechter:
  • een bijzondere curator te benoemen voor de kinderen voor de duur van zes maanden;
  • te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder zullen hebben;
  • de moeder vervangende toestemming te geven om [minderjarige 2] in te schrijven op de [school] te [vestigingsplaats] ;
  • de moeder vervangende toestemming te geven om [minderjarige 1] in te schrijven op een middelbare school, door de moeder te bepalen.
2.6.
De GI voert verweer tegen de verzoeken van de moeder en vraagt de rechter deze verzoeken af te wijzen.
2.7.
De vader vindt ook dat de verzoeken van de moeder moeten worden afgewezen. Hij verzoekt de rechtbank:
  • te bepalen dat het gezag wordt gewijzigd, in die zin dat alleen de vader nog met het gezag over de kinderen is belast;
  • de omgangsregeling met de moeder wordt gewijzigd, in die zin dat de kinderen eens per veertien dagen bij de moeder zijn van vrijdag 19.00 uur tot zondag 16.00 uur, alsmede de helft van de schoolvakanties, waarbij de vader haalt en brengt.

3.De beoordeling

3.1.
De rechter zal de verzoeken van de moeder afwijzen. Daarnaast zal zij de vader belasten met het eenhoofdig gezag over de kinderen. Verder wijzigt zij de zorgregeling als volgt:
- de kinderen zijn eens per veertien dagen bij de moeder van vrijdag uit school tot zondag 16.00 uur, waarbij de moeder de kinderen op vrijdag uit school bij de vader ophaalt en de vader de kinderen op zondag weer bij de moeder ophaalt.
De rechter legt hierna uit hoe zij tot deze beslissingen is gekomen.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan respectievelijk sinds 4 juli 2019 en 3 maart 2022 onder toezicht van de GI. Uit het Raadsrapport van 23 mei 2019 blijkt dat [minderjarige 1] onder toezicht is gesteld door aanhoudende zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige 1] bij de moeder en de echtscheidingsproblematiek tussen de ouders. Uit het onderzoek van de Raad kwam naar voren dat er een sterk verschil in visie bestond tussen de moeder aan de ene kant en de vader en de school aan de andere kant. De moeder had grote zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] en vond dat zij meer dan gemiddeld behoefte had aan ondersteuning en begeleiding. De vader en de school zagen deze zorgen niet en deze werden destijds ook niet bevestigd in een bij [minderjarige 1] afgenomen intelligentieonderzoek. De Raad heeft in het rapport haar zorgen geuit over de vraag of [minderjarige 1] bij de moeder voldoende ruimte kreeg om zich te ontwikkelen en of zij niet onnodig klein gehouden werd. Als gevolg daarvan signaleerde de Raad het gevaar dat [minderjarige 1] de neiging had om zichzelf te onderschatten en dat zij daardoor ervoer bij de vader thuis op haar tenen te moeten lopen. Naast het visieverschil had de Raad ook grote zorgen over loyaliteitsproblematiek bij beide kinderen, omdat de ouders niet tot samenwerking konden komen en negatief over elkaar praatten. Net als [minderjarige 1] is vervolgens op 3 maart 2022 ook [minderjarige 2] onder toezicht gesteld vanwege een groot visieverschil tussen de ouders over welke hulpverlening hij nodig had, waardoor hij tussen hen in kwam te staan.
3.3.
Verder is van belang dat de kinderen in september 2019 – in eerste instantie tijdelijk – bij de vader zijn gaan wonen, omdat de moeder op dat moment zwaar overbelast was. Deze verhuizing heeft plaatsgevonden met instemming van de moeder. Daaraan ging vooraf dat het de moeder, ondanks intensief betrokken hulpverlening, niet lukte om een geschikte en stabiele woonsituatie voor de kinderen te creëren. Het tijdelijke verblijf bij de vader is vervolgens definitief geworden na de beschikking van deze rechtbank van
5 december 2019, omdat de kinderen sinds de verhuizing naar de vader een duidelijke voortuitgang in hun ontwikkeling lieten zien. Op dat moment was het niet de verwachting dat de moeder binnen een aanvaardbare termijn weer in staat zou zijn om voor de kinderen te zorgen. De rechter overwoog destijds dat het voor de kinderen belangrijk was om niet langer in onzekerheid te blijven over waar zij gingen wonen, om er zo voor te zorgen dat zij niet nog verder in een loyaliteitsconflict terecht zouden komen.
3.4.
Sinds de kinderen bij de vader wonen blijkt uit de informatie vanuit de GI, de school en de betrokken hulpverlening dat de kinderen meer rust ervaren en dat zij de duidelijkheid en structuur krijgen die zij nodig hebben. [minderjarige 2] ontwikkelt zich goed binnen zijn mogelijkheden. Ook [minderjarige 1] gaat vooruit in haar ontwikkeling, waarbij door de vader en door school is opgemerkt dat zij zelfstandiger is geworden en meer kan uitspreken wat zij nodig heeft. Volgens de GI biedt de vader aan [minderjarige 1] de mogelijkheid om zichzelf te ontdekken en uitdagingen aan te gaan die passend zijn bij haar leeftijd en ontwikkelingsniveau. Uit informatie van de hulpverleners van [minderjarige 1] vanuit praktijk [praktijk] is ook gebleken dat zij langzamerhand steeds minder klem zat tussen haar ouders en dat zij de ruimte kreeg om over en weer meer over de andere ouder te kunnen vertellen.
3.5.
In de positieve ontwikkelingen rondom de kinderen is echter een keerpunt gekomen sinds de zomer van 2021. Sindsdien heeft de moeder de kinderen steeds meer betrokken in haar plannen om na een verhuizing naar [woonplaats] weer meer voor de kinderen te willen gaan zorgen. Hierdoor is er opnieuw strijd ontstaan over de zorgregeling tussen de moeder en de kinderen, inmiddels met verschillende rechtszaken tot gevolg. Ook stelt de moeder nu opnieuw de hoofdverblijfplaats van de kinderen ter discussie en belast zij hen met haar plannen hieromtrent.
3.6.
In tegenstelling tot de moeder vindt de rechter een wijziging van de hoofdverblijfplaats echter niet in het belang van de kinderen. De redenen voor de wijziging liggen volgens de moeder in haar standpunt dat de kinderen bij de vader fysiek en mentaal niet veilig zijn. Volgens de moeder zou de vader de kinderen slaan en lukt het hem niet om aan te sluiten bij hun behoeften. Van een onveilige situatie bij de vader is de rechter echter onvoldoende gebleken. Hierbij is van belang dat de GI gedurende de afgelopen twee en een half jaar geen signalen van onveiligheid heeft gezien over de opvoedsituatie bij de vader en kennelijk ook geen andere redenen heeft gezien voor wijziging van de hoofdverblijfplaats. Daarnaast heeft [minderjarige 1] in haar gesprek met de rechter bevestigd dat zij nooit door de vader is geslagen. [minderjarige 2] heeft wel verklaard door de vader te worden geslagen, maar aan de andere kant is ook gebleken dat hij in gesprekken met de vader kan dreigen dat hij als pressiemiddel aan anderen zal vertellen dat hij wordt geslagen. Ook heeft [minderjarige 1] nooit gezien dat de vader [minderjarige 2] zou hebben geslagen. Gezien de kindeigen problematiek van [minderjarige 2] en het feit dat hij kampt met een fors loyaliteitsconflict moet zijn verklaring hierover naar het oordeel van de rechter dan ook uiterst kritisch worden bekeken. Zij ziet hierin in ieder geval onvoldoende aanleiding om de hoofdverblijfplaats van de kinderen opnieuw te wijzigen. Ook de door [minderjarige 1] geuite wens om bij de moeder te wonen ziet de rechter in het licht van het forse loyaliteitsconflict waarin de kinderen zich (opnieuw) bevinden. Daarnaast speelt bij deze wens van [minderjarige 1] naar het oordeel van de rechter mee dat zij nog steeds weinig zelfvertrouwen heeft en dat de moeder haar hierin met haar houding richting [minderjarige 1] bevestigt. Hoewel dit voor [minderjarige 1] prettig en geruststellend kan voelen, vindt de rechter dit juist niet goed voor haar, omdat dit haar ontwikkeling remt.
3.7.
Verder geldt nog dat de kinderen het over het algemeen goed doen bij de vader en dat zij ook bij hem in de regio naar school gaan. De scholen zijn bekend met de situaties van de kinderen en de vader onderhoudt op een goede manier contact met hen over de kinderen. Een verhuizing naar de moeder zou betekenen dat de kinderen opnieuw van school zouden moeten wisselen, wat gezien de eerdere wisselingen en de huidige spanningen niet in hun belang is te achten.
3.8.
De rechter ziet in deze zaak – net als de Raad ter zitting – dat de kinderen nog steeds klem zitten tussen hun ouders. Dit ondanks alle betrokken vormen van hulpverlening, verschillende onderzoeken en een jarenlange ondertoezichtstelling. De moeder voert structureel een strijd tegen de vader, waarbij zij onder andere beschuldigingen over hem uit die niet gegrond zijn. De moeder neemt de kinderen mee in deze strijd en blijft aan hen trekken, waardoor zij niet de rust krijgen die zij nu al geruime tijd nodig hebben. De kinderen ondervinden hier schade door en zitten klem tussen hun ouders. Om deze reden wijst de moeder de verzoeken van de moeder af en wijst zij de verzoeken van de vader toe. Net als de Raad ter zitting ziet de rechter geen aanleiding voor het gelasten van een Raadsonderzoek, zoals door de moeder is gevraagd. Zij heeft voldoende informatie kunnen vergaren uit alle stukken van de GI, het eerdere Raadsrapport, de stukken vanuit praktijk [praktijk] en het standpunt dat de Raad ter zitting over deze zaak heeft ingenomen. Aangezien er al meerdere onderzoeken zijn geweest en er al meerdere vormen van hulpverlening zijn betrokken, ziet de rechter ook geen aanleiding om een bijzondere curator over de kinderen te benoemen. Nog een extra persoon voor de kinderen om mee te praten vindt de rechter te belastend voor de kinderen. De moeder trekt met haar verzoeken de kinderen (terug) in de strijd die zij voert met de vader en zorgt daarmee voor meer onduidelijkheid, terwijl dit nu juist niet in hun belang is.
3.9.
Gezien het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de verzoeken van de moeder zullen worden afgewezen. Daarnaast belast zij de vader met het eenhoofdig gezag. De kinderen groeien hoofdzakelijk op bij de vader en het is voor hen van belang dat hij de belangrijke beslissingen over hen kan nemen, zonder dat daarover steeds conflicten ontstaan. De zorgregeling wijzigt de rechtbank zoals onder 3.1. is weergegeven, zoals ter zitting is geadviseerd door de Raad. Deze wijziging acht de kinderrechter in het belang van de kinderen. Voor het overige blijft de zorgregeling in stand, met dien verstande dat voor de vakantieregeling zal gelden hetgeen door deze rechtbank bij beschikking van 14 april 2022 is vastgesteld.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.10.
De rechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht.
Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechter geldt totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
De kosten van deze procedure
3.11.
De rechter zal beslissen dat iedere ouder gezien de aard van de procedure de eigen proceskosten betaalt, omdat zij geen reden ziet om één van de ouders in de proceskosten te veroordelen.
Hierna volgt de beslissing. De rechter gebruikt hier de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het gezag van de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en bepaalt dat vanaf nu alleen de vader het ouderlijk gezag heeft over hen;
4.2.
wijzigt de zorgregeling als volgt:
- de kinderen zijn eens in de veertien dagen bij de moeder van vrijdag uit school tot zondag 16.00 uur, waarbij de moeder de kinderen op vrijdag uit school bij de vader ophaalt en de vader de kinderen op zondag om 16.00 uur bij de moeder ophaalt;
4.3.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
bepaalt dat de ouders hun eigen proceskosten betalen;
4.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.A.A.T. Engbers, in samenwerking met mr. I.S. Oostland, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.