ECLI:NL:RBMNE:2022:161

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
16.013998.21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en diefstal door twee of meer verenigde personen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en diefstal. De verdachte heeft op 15 januari 2021 in Woudenberg geprobeerd om aan een minderjarige, aangeduid als [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar met een mes in het been te steken. Dit resulteerde in een diepe steekwond. Daarnaast heeft de verdachte het slachtoffer geduwd en gestompt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks haar ontkenning, wettig en overtuigend schuldig is aan de poging tot zware mishandeling, gebaseerd op de verklaringen van getuigen en het letsel van het slachtoffer.

De rechtbank heeft ook geoordeeld over een tweede feit, namelijk diefstal van levensmiddelen bij een supermarkt op 11 maart 2020 in Rosmalen. De verdachte heeft dit feit bekend. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en een gevangenisstraf van 60 dagen opgelegd, waarvan 56 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is er een taakstraf van 100 uren opgelegd, te vervangen door 50 dagen hechtenis bij niet-naleving. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer], toegewezen van in totaal € 597,89, bestaande uit materiële en immateriële schade, met wettelijke rente vanaf de datum van de mishandeling.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar jonge leeftijd en de achtergrond van verwaarlozing en misbruik. De rechtbank heeft geoordeeld dat, hoewel de feiten ernstig zijn, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is, gezien de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16.013998.21 (hoofdzaak) en 01.064056.20 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 januari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2001] in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] in [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtszaak tegen verdachte heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zittingen van 22 december 2021 (inhoudelijke behandeling) en 19 januari 2022 (sluiting van het onderzoek). Verdachte was bij de inhoudelijke behandeling aanwezig, zodat juridisch gezien sprake is van een procedure op tegenspraak.
De rechtbank heeft tijdens de inhoudelijke behandeling kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. T.M. van Wanrooij, en van dat wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. J.L. Vermeer, advocaat te Rhenen, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank geluisterd naar en gesproken met de benadeelde partij, [slachtoffer] en haar raadsvrouw, mr. S.K. den Hartogh, advocaat te Den Haag.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte van betrokkenheid bij twee strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de tenlastelegging. De tenlastelegging is als bijlage opgenomen in dit vonnis
Kort gezegd, verdenkt de officier van justitie verdachte ervan dat zij:
16.013998.21
Feit 1 (primair):
op 15 januari 2021 in Woudenberg geprobeerd heeft om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar met een mes in een been te steken en tegen haar lichaam te duwen en te stompen.
Feit 1(subsidiair):
op voornoemde datum en plaats [slachtoffer] heeft mishandeld door haar met een mes in een been te steken en tegen haar lichaam te duwen en te stompen.
01.064056.20
Feit 1:
op 11 maart 2020 in Rosmalen, samen met een ander, levensmiddelen van de [supermarkt] heeft gestolen.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing in de zaak van verdachte kan nemen, moet zij eerst onderzoeken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de (primair) ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Voor zover relevant worden de standpunten van de officier van justitie verder besproken onder het oordeel van de rechtbank.
4.2
Het standpunt van de verdediging
16.013998.21
Feit 1 (primair):
De raadsvrouw van verdachte vindt dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met een mes gestoken heeft. Daartoe stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat het dossier enkel inconsistente en onbetrouwbare getuigenverklaringen bevat en dat de diverse verbalisanten elkaar tegenspreken in de verschillende processen-verbaal van bevindingen. Als de rechtbank dat niet met de raadsvrouw eens is, vindt de raadsvrouw dat het letsel van [slachtoffer] niet aan te merken valt als zwaar lichamelijk letsel. Hierom vindt de raadsvrouw dat verdachte moet worden vrijgesproken van het aan haar onder 1 primair ten laste gelegde.
Feit 1 (subsidiair):
Ten aanzien van de bewezenverklaring van de (eenvoudige) mishandeling refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
01.064056.20
Feit 1:
De raadsvrouw voert geen verweer over de bewezenverklaring van het feit op deze tenlastelegging en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Voor zover relevant worden de standpunten van de raadsvrouw verder besproken onder het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
4.3.1
Inzake parketnummer 16.013998.21
4.3.1.1 Bewijsmiddelen
Aangeefster [slachtoffer] heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard. [2]
Op vrijdag avond 15 januari 2021 om ongeveer 19.30 uur was ik op de [straat] in Woudenberg. Ik stond ongeveer 10 minuten op straat, toen er een jongen en een meisje langs kwamen lopen. Ik weet niet precies wat de aanleiding was, maar daarna werd er over en weer gescholden. Later heb ik gehoord dat het meisje [verdachte] zou heten. Ik zag dat [verdachte] en die jongen de tuin van een rijtjeshuis inliepen. [verdachte] was even uit mijn beeld, maar kwam met die jongen na iets van 10 seconden alweer uit de tuin en ze liepen terug naar ons groepje. Ik hoorde [A] roepen: "Ze heeft een mes!". Ik zag in een flits dat [verdachte] een mes in haar rechterhand ter hoogte van haar bovenbeen hield. Er ontstond een worteling tussen mij en [verdachte] . Ik zag dat [verdachte] op een gegeven moment richting de grond ging en ik denk dat ze mij op dat moment in mijn bovenbeen stak. Ik voelde een prikkend gevoel als of er een naald in mijn been werd gestoken. Ik greep naar mijn been en ik voelde mijn hand warm worden van het bloed. Toen ik gestoken was heb ik hard geroepen: “Bel 112, ik ben gestoken!” [verdachte] rende toen weg.
In het dossier bevindt zich een geneeskundige verklaring. In deze geneeskundige verklaring valt – zakelijk weergegeven – het volgende te lezen. [3]
Medische informatie betreffende:
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [voornamen]
Geboren: [2004]
A.
Uitwendig waargenomen letsel:
Rechterbeen: bovenbeen, diepe wond tot fascie, 2,5 cm lang.
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht:
15/01/2021
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] staat – zakelijk weergegeven – het volgende. [4]
Op vrijdag 15 januari 2021, omstreeks 19.50 uur, hoorde ik dat er een melding was van een steekpartij op de [straat] in Woudenberg. Ter plaatse gekomen zag ik dat er een jonge dame op het muurtje zat. Ik zag dat er een redelijke hoeveelheid bloed op de grond lag. Ik zag dat haar donkerblauwe joggingbroek doordrenkt was met bloed. Ik zag dat dit haar rechterbovenbeen betrof.
Ik heb hierop aan het slachtoffer en haar vriend gevraagd wat de aanleiding is geweest voor de steekpartij. Ik hoorde dat zij zeiden dat er ruzie tussen [verdachte] en haar vriend en hen beiden. [verdachte] was hierbij naar de woning gelopen en kwam daarna weer terug. Eigenlijk direct na terugkomst werd het slt (de rechtbank begrijpt: het slachtoffer) door [verdachte] gestoken in haar been waarna [verdachte] en haar vriend weer wegliepen.
Terwijl [verdachte] (de rechtbank begrijpt: het slachtoffer) werd behandeld, vroeg ik haar en haar vriend naar hun personalia. Zij gave desgevraagd op te zijn genaamd:
[slachtoffer] , [voornamen]
geboren [2004] te Hongarije
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] staat – zakelijk weergegeven – het volgende. [5]
Op vrijdag 15 januari 2021, omstreeks 19.59 uur, werd ik naar de [straat] in Woudenberg gestuurd in verband met en steekpartij. Onderweg kwamen wij een groep jeugd van ongeveer 5 personen tegen. Deze sprak ik aan en ik vroeg hun of zij wisten wat er gebeurd was. Ik hoorde één van hun zeggen dat ze bij de zaak betrokken waren geweest en dat ze alles hadden zien gebeuren. Hierop heb ik ze gezegd dat ze niet meer met elkaar mochten praten over de zaak en heb ik ze apart gezet.
De getuige die ik aansprak maakte zich bekend als [getuige 1] . Ik hoorde hem hierop het volgende verklaren:
- Ik zag dat [verdachte] en [B] een paar keer langs ons liepen;
- Ik zag dat [verdachte] en haar vriend vervolgens naar binnen gaan;
- Ik zag dat [verdachte] naar buiten kwam en ik zag dat zij een mes in haar hand had;
- Ik zag [verdachte] met het mes heen en weer zwaaien en ik zag dat zij het slachtoffer hierbij één keer raakte.
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] staat – zakelijk weergegeven – het volgende. [6]
Op vrijdag 15 januari 2021 omstreeks 20.00 uur kreeg ik de melding dat er een steekpartij was geweest in Woudenberg op de [straat] . Ter plaatse zagen wij een aantal personen staan. Personen die getuige zijn geweest heb ik gevraagd om te blijven staan en heb ik apart van elkaar gehoord.
Ik sprak ter plaatse een persoon welke mij opgaf te zijn getuige [getuige 2] . Hij verklaarde mij dat hij:
- Zag dat deze persoon, een vrouw, naar buiten kwam met een mes in haar handen;
- Hoorde dat het slachtoffer schreeuwde dat zij gestoken was;
- Hoorde dat het slachtoffer bij het opstaan zei dat zij voelde dat zij bloed verloor;
- De wond van het slachtoffer heeft geprobeerd af te binden met een doek en heeft geprobeerd druk uit te oefenen op de wond.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard – zakelijk weergegeven – dat zij op 15 januari 2021 in Woudenberg met haar vuist geslagen en geduwd heeft tegen het lichaam van [slachtoffer] . [7]
4.3.1.2 Overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank vindt, anders dan de raadsvrouw, dat op basis van de hierboven uitgeschreven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte op 15 januari 2021 in Woudenberg met een mes in het rechterbovenbeen van [slachtoffer] gestoken heeft.
Verdachte ontkent dat zij [slachtoffer] met een mes in haar been heeft gestoken. Ook ontkent verdachte dat zij een mes in haar handen heeft gehad. De rechtbank vindt deze verklaring echter ongeloofwaardig nu [getuige 1] en [getuige 2] het tegendeel verklaren en er geen realistische alternatieve verklaring is voor het ontstaan van het letsel bij [slachtoffer] . De verklaringen van deze getuigen sluiten aan bij de aangifte van [slachtoffer] en ook bij het letsel dat [slachtoffer] opgelopen heeft en waarover ook de verbalisanten relateren.
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] voldoende betrouwbaar zijn en dus voor het bewijs gebruikt kunnen (en zullen) worden. De raadsvrouw wijst op diverse tegenstrijdigheden in de afgelegde getuigenverklaringen, maar de rechtbank vindt deze inconsistenties niet van dien aard dat deze afdoen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen. Op hoofdlijnen komen de verklaringen met elkaar overeen. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank bovendien de omstandigheid dat de verklaringen kort na de steekpartij zijn afgelegd, alsmede het feit dat de verbalisanten de getuigen uit elkaar hebben gehaald en opgedragen hebben niet (meer) met elkaar te praten over de zaak.
Ook volgt de rechtbank de raadsvrouw niet in het verweer dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, nu geen sprake zou zijn van zwaar lichamelijk letsel. Aan verdachte is door de officier van justitie geen (voltooide) zware mishandeling ten laste gelegd. De vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel is daarom niet relevant en kan in het midden blijven. Voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde is voldoende dat verdachte door met een mes in het bovenbeen van [slachtoffer] te steken willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard daarmee zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte daar naar uiterlijke verschijningsvorm op gericht is geweest. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat in het bovenbeen diverse spieren, pezen en bloedaderen lopen die kunnen worden doorgesneden, wanneer iemand hier met een mes insteekt. De steekwond in kwestie was een diepe steekwond tot op het bindweefsel. Door zodanig diep in het bovenbeen te steken ontstaat de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Door het slachtoffer in het been te steken, heeft verdachte deze aanmerkelijke kans bewust aanvaard. Verdachte heeft dan ook het voorwaardelijke opzet gehad op de poging tot zware mishandeling (feit 1 primair). Dit feit zal de rechtbank onder rubriek 5 dan ook bewezen verklaren.
4.3.2
Inzake parketnummer 01.064056.20
Verdachte bekent dat zij dit feit op deze tenlastelegging heeft gepleegd. Daarnaast vraagt de raadsvrouw van verdachte de rechtbank niet om verdachte van dit feit vrij te spreken. Om deze redenen schrijft de rechtbank niet uit wat in de bewijsmiddelen staat opgenomen, maar worden de bewijsmiddelen enkel opgesomd. De rechtbank verwijst met voetnoten naar de plaats in het dossier waar de bewijsstukken te vinden zijn.
De bewijsmiddelen zijn:
- De aangifte van de heer [aangever] , namens [supermarkt] , gedaan op 11 maart 2020. [8]
- De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 22 december 2021. [9]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
16.013998.21
op 15 januari 2021 te Woudenberg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer]
- éénmaal met een mes, in het been heeft gestoken en
- tegen het lichaam heeft geduwd en gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
01.064056.20
op 11 maart 2020 te Rosmalen, tezamen en in vereniging met een ander levensmiddelen die geheel aan [supermarkt] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
16.013998.21
Feit 1 (primair):
poging tot zware mishandeling
01.064056.20
Feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 120 dagen, met aftrek van het voorarrest. Daarbij vindt de officier van justitie dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van 116 dagen voorwaardelijk moet worden opgelegd, met een proeftijd van twee jaren. Ook vordert de officier van justitie dat aan verdachte een taakstraf wordt opgelegd voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis, wanneer deze taakstraf niet of niet naar behoren wordt verricht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt om een geheel, althans grotendeels, voorwaardelijke taakstraf aan verdachte op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1
Inleiding
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
8.3.2
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met een mes in het been van de minderjarige [slachtoffer] te steken. Als gevolg van dit handelen heeft [slachtoffer] een diepe steekwond opgelopen. Daarnaast heeft verdachte tegen het lichaam van [slachtoffer] geduwd en gestompt. Ter terechtzitting heeft [slachtoffer] van het spreekrecht gebruik gemaakt en heeft zij aan de rechtbank verteld dat het strafbare feit grote indruk op haar heeft gemaakt. Ook heeft [slachtoffer] verteld dat zij graag een sportopleiding wilde volgen, maar dat zij nu dagelijks geconfronteerd wordt met het niet volledig functioneren van haar been.
Daarnaast heeft verdachte zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan het plegen van een diefstal bij de [supermarkt] . Voor dit feit heeft verdachte ter terechtzitting – in tegenstelling tot de poging zware mishandeling – verantwoording genomen. Dat deze winkeldiefstal mogelijk onder druk van haar familie heeft plaatsgevonden, doet op zich niet af aan de ernst van het feit of de verwijtbaarheid daarvan.
De rechtbank neemt het verdachte dan ook kwalijk dat zij met haar handelen geen enkele blijk van respect heeft getoond voor enerzijds het lichaam van [slachtoffer] en anderzijds het eigendom van [supermarkt] .
8.3.3
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
Uit de reclasseringsrapportages van 8 april 2020 en 16 november 2021, opgemaakt door respectievelijk mevrouw D. Verhoeven en mevrouw S. Dijkslag, beide reclasseringsmedewerker, leidt de rechtbank het volgende af.
Verdachte heeft van jongs af aan te maken gehad met onveiligheid, verwaarlozing en misbruik. Zij heeft in het verleden veelvuldig en langdurig te maken gehad met Jeugdzorg en heeft diverse traumaverwerkingstherapieën ondergaan. Verdachte zit inmiddels in een opwaartse spiraal en heeft haar leven (in praktische zin) redelijk op orde. De reclassering schat het recidiverisico als laag in. Volgens de reclassering zijn interventies dan ook niet noodzakelijk en is een toezichtkader niet geïndiceerd
Het beeld dat de reclassering schetst volgt ook uit het strafblad van verdachte (het zogeheten ‘uittreksel uit de justitiële documentatie’). Met uitzondering van onderhavige twee zaken, heeft verdachte een blanco documentatie.
8.3.4
De straf
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, maken dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. De rechtbank vindt echter, met de officier van justitie en de verdediging, dat de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder haar jonge leeftijd mede begrepen, met zich brengen dat het niet passend is om verdachte voor meerdere maanden naar de gevangenis te sturen. Wel vindt de rechtbank dat verdachte enerzijds gewaarschuwd moet zijn om in een volgende conflictueuze situatie anders te handelen en anderzijds moet voelen dat haar handelen absoluut niet door de beugel kan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd voor de duur van 60 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 56 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Ook legt de rechtbank aan verdachte een taakstraf op voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis, in geval de taakstraf niet of niet naar behoren wordt verricht.
De rechtbank neemt het advies van de reclassering over om aan het voorwaardelijke strafdeel geen bijzondere voorwaarden te verbinden nu zij daartoe de noodzaak niet ziet.
8.3.5
Voorlopige hechtenis
Omdat de rechtbank aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegt dan zij al in voorarrest heeft doorgebracht, heft de rechtbank het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden op.

9.BENADEELDE PARTIJ

16.013998.21
Feit 1 (primair):
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.297,89. Dit bedrag bestaat uit € 97,89 aan materiële schade en € 1.200,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het gevorderde materiële deel gematigd moet worden, voor zover dit deel van de vordering ziet op de reiskosten die door de ouders van [slachtoffer] zijn gemaakt. Ook vindt de officier van justitie dat het gevorderde immateriële deel enigszins gematigd moet worden. De officier van justitie vordert dan ook dat de vordering benadeelde partij gedeeltelijk wordt toegewezen en dat het niet-toegewezen deel van de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vraagt de rechtbank om het materiele deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen. Daartoe voert de raadsvrouw aan dat de reiskosten niet door aangeefster zelf zijn gemaakt. Ook vindt de raadsvrouw dat de schoenen niet beschadigd en nog bruikbaar zijn. Ook vraagt de raadsvrouw aan de rechtbank om het immateriële deel af te wijzen, nu in de visie van de raadsvrouw sprake is van een grote mate van eigen schuld aan de zijde van [slachtoffer] .
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte heeft geprobeerd de benadeelde partij, [slachtoffer] , zwaar te mishandelen. Deze conclusie brengt met zich dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [slachtoffer] en dat verdachte in beginsel verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
9.3.1
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de schade aan de schoenen een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Verdachte is aansprakelijk voor die schade.
De rechtbank overweegt dat de gevorderde reiskosten de kosten betreffen die de ouders van [slachtoffer] hebben gemaakt om bij [slachtoffer] in het ziekenhuis te komen. Verder overweegt de rechtbank dat derden aanspraak hebben op vergoeding van materiële schade, wanneer het gaat om zogeheten ‘verplaatste schade’ als bedoeld in artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek. Hiermee wordt schade bedoeld die bestaat uit kosten die derden hebben gemaakt ten behoeve van het slachtoffer en die het slachtoffer had kunnen vorderen, als deze de betreffende kosten had gemaakt. De omstandigheid dat artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek aan derden een eigen recht op schadevergoeding toekent ter zake van ‘verplaatste schade’ en de nu op grond van artikel 51f, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering bestaande mogelijkheid voor die derden om zich ter zake daarvan te voegen in het strafproces, doen niet af aan de bevoegdheid van het slachtoffer om, als benadeelde partij, ook zelf vergoeding van deze schade te vorderen. In het onderhavige geval acht de rechtbank de door de ouders gemaakte reiskosten (€ 7,90) om hun minderjarige kind na het incident in het ziekenhuis te bezoeken een gevolg van het bewezenverklaarde feit en in het belang van het herstel van de gekwetste, hun minderjarige kind. Verdachte is ook voor deze schade aansprakelijk.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van de materiële schade komt de rechtbank tot de conclusie dat het gevorderde bedrag (integraal) kan (en zal) worden toegewezen, zijnde een bedrag van € 97,89.
9.3.2
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek komt immateriële schade (onder andere) voor vergoeding in aanmerking, als letsel aan de benadeelde partij is toegebracht.
[slachtoffer] heeft naar het oordeel van de rechtbank recht op een schadevergoeding die naar billijkheid wordt vastgesteld. De rechtbank vindt – mede gelet op de bedragen die in soortgelijke zaken worden toegekend – een bedrag van € 500,- billijk. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de immateriële schade dan ook tot dat bedrag toewijzen.
9.3.3
Overige deel niet-ontvankelijk
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de immateriële schade voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
9.3.4
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Ook zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf het tijdstip waarop de mishandeling is gepleegd, te weten 15 januari 2021. Daarnaast zal de rechtbank de gevorderde schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opleggen. Deze maatregel brengt met zich dat het CJIB de inning van de vordering zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling van 12 dagen als dwangmiddel kan worden toegepast.
9.3.5
Proceskosten
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 36f, 45, 57, 302 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder parketnummer 16.013998.21 onder feit 1 primair bewezen, zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder parketnummer 01.064056.20 onder feit 1 bewezen, zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging van straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf
in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat
een gedeelte van 56 dagen van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte nier na te melden algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van twee jarenvast;
- als
algemene voorwaardegeldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf voor de duur van 100 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt
vervangen door 50 dagen hechtenis;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , tot een bedrag van € 597,89, waarvan € 97,89 aan materiële schade en € 500,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2021, tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk;
- legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer] , van een bedrag van € 597,89, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2021, tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 12 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat de gijzeling de verplichting tot betaling niet opheft;
- bepaalt dat bij volledige voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Bruin, voorzitter, mrs. N.M. Spelt en A.J. Reitsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.B. Venema, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 januari 2022.
Mrs. J. de Bruin en R.B. Venema zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16.013998.21
zij op of omstreeks 15 januari 2021 te Woudenberg, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer]
- één of meerdere malen met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in/op de benen althans het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden en/of geprikt en/of
- één of meerdere malen in/op/tegen het lichaam heeft geduwd en/of gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 15 januari 2021 te Woudenberg, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer]
- één of meerdere malen met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in/op de benen althans het lichaam, te steken en/of te snijden en/of te prikken en/of
- één of meerdere malen in/op/tegen het lichaam te duwen en/of te stompen en/of te slaan;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
01.064056.20
zij op of omstreeks 11 maart 2020 te Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere levensmiddelen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [supermarkt] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers zijn dit – tenzij anders aangegeven – pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. De processen-verbaal zijn allemaal in de wettelijke vorm opgemaakt. De processen-verbaal die betrekking hebben op parketnummer 16.013998.21 zijn als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaalnummer PL0900-2021016270 (pagina’s 1 tot en met 111) en de processen-verbaal die betrekking hebben op parketnummer 01.065026.20 zijn als bijlage opgenomen bij het proces-verbaalnummer PL2100-2020054187 (pagina’s 1 tot en met 30).
2.Proces-verbaal van aangifte (p. 34 e.v).
3.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring (p. 40).
4.Proces-verbaal van bevindingen (p. 16 e.v.).
5.Proces-verbaal van bevindingen (p. 26 e.v.).
6.Proces-verbaal van bevindingen (p. 28 e.v.).
7.Proces-verbaal van de terechtzitting van 22 december 2021.
8.Een geschrift, te weten een landelijk aangifteformulier winkeldiefstal (p. 4 e.v.).
9.Proces-verbaal van de terechtzitting van 22 december 2021.