ECLI:NL:RBMNE:2022:1599

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/4392
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag persoonsgebonden budget voor minderjarige op basis van eigen kracht

Op 5 april 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] als verweerder en [eiser] en [eiseres] als eisers, in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van de minderjarige [minderjarige]. De zaak betreft een afwijzing van een aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor Begeleiding Individueel voor de minderjarige, die bekend is met een psychiatrische en een taalontwikkelingsstoornis. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard.

In het primaire besluit van 12 april 2021 heeft verweerder de aanvraag voor een pgb afgewezen, met de motivatie dat de zorg op eigen kracht kan worden geboden. Verweerder heeft wel een overgangsperiode van zes maanden gehanteerd. In het bestreden besluit van 25 oktober 2021 is het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, waarbij verweerder een verweerschrift heeft ingediend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders toereikend zijn om de benodigde hulp en ondersteuning aan de minderjarige te bieden. De rechtbank oordeelt dat het onderzoek van verweerder voldoet aan de vereisten van zorgvuldigheid en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die een indicatie voor jeugdhulp rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de beslissing van verweerder om de aanvraag af te wijzen, deugdelijk is gemotiveerd en in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4392

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 april 2022 in de zaak tussen

[eiser](eiser)
en [eiseres](eiseres)
,in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van de minderjarige [minderjarige] ( [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] , te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. M. Flipse),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] , verweerder

(gemachtigden: G.J. Bosch, mr. B Wallage en mr. M. van Miltenburg).

Procesverloop

In het besluit van 12 april 2021 (primair besluit) heeft verweerder voor de periode van 1 januari 2021 tot en met1 april 2022 [minderjarige] op grond van de Jeugdwet (Jw) geïndiceerd voor diverse voorzieningen en in het kader daarvan een persoonsgebonden budget (pgb) afgegeven. Verweerder heeft de aanvraag voor een pgb voor 15 uur in de week voor Begeleiding Individueel door eiseres afgewezen. Verweerder heeft wel besloten om hiervoor een overgangsperiode van zes maanden te hanteren.
In het besluit van 25 oktober 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. [minderjarige] is 17 jaar oud en zij is bekend met een psychiatrische en een taalontwikkelingsstoornis.
Eisers hebben op 23 december 2020 een aanvraag ingediend voor een pgb ten behoeve van [minderjarige] . Eisers hebben onder andere gevraagd om een indicatie voor 15 uur per week Begeleiding Individueel gegeven door eiseres.
Standpunten partijen
2. Verweerder heeft de aanvraag voor een indicatie voor Begeleiding Individueel voor 15 uur per week in de vorm van een pgb gegeven door eiseres afgewezen. Verweerder heeft in dit kader overwogen dat op grond van de Verordening Jeugdhulp en Wmo gemeente [woonplaats] die geldt vanaf 1 januari 2021 (hierna: de Verordening) het niet meer mogelijk is om deze gevraagde zorg te indiceren, omdat deze zorg op eigen kracht kan worden geboden. Alleen als er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden kan deze zorg alsnog worden geïndiceerd, maar daar is in dit geval geen sprake van. Uit coulance heeft verweerder een afbouwperiode van zes maanden gehanteerd, omdat deze zorg voorheen wel werd geïndiceerd.
3. Eisers voeren aan dat de Verordening waaraan verweerder de aanvraag moet toetsen niet bepaalt dat er sprake moet zijn van een afbouw van het aantal uren pgb gelet op de wijzigingen. Verder blijkt uit de Verordening ook niet dat er geen pgb kan worden afgegeven. De beslissing is onvoldoende gemotiveerd. Uit het verslag van [school voor speciaal onderwijs] van 18 november 2021 blijkt waarom [minderjarige] de voorziening nodig heeft en waarom deze ook leidt tot een betere en effectievere ondersteuning. De zorg die [minderjarige] nodig heeft vraagt meer nabijheid vanuit een voor haar veilige ander, te weten haar moeder (eiseres). De voorziening zou daarom doelmatiger zijn als die wordt uitgevoerd door eiseres. De voorziening die wordt gevraagd voldoet aan de gestelde voorwaarden. Het aantal uren dat gevraagd wordt zal derhalve moeten worden toegekend. Eisers voeren verder aan dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft verricht. Verweerder heeft nagelaten een gedegen belangenafweging te maken.
Wettelijk kader
4. Artikel 2.3, eerste lid, van de Jw bepaalt dat indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp treft. Het college waarborgt een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
Beoordeling door de rechtbank
5. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste rechter in dit soort zaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), volgt uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 2.3 van de Jeugdwet dat het bestuursorgaan voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. [1] De CRvB heeft daarvoor een stappenplan opgesteld. Wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag om jeugdhulp moet het college allereerst vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder is (stap 1). Vervolgens zal het college moeten vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn (stap 2). Pas wanneer de problemen en stoornissen zijn vastgesteld, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren (stap 3). Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden (stap 4). Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen.
6. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning aan [minderjarige] te kunnen bieden, de zogenoemde ‘eigen kracht’ (stap 4 van het stappenplan).
7. De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 2.3 van de Jw volgt dat het college alleen gehouden is een voorziening te treffen als de jeugdige en zijn ouders er op eigen kracht niet uitkomen. Zoals uiteengezet in de uitspraak van de CRvB van 17 juli 2019 [2] blijkt uit de Memorie van Toelichting dat de ‘eigen kracht’ een belangrijk uitgangspunt is in de uitvoering van de Jw. De eigen verantwoordelijkheid van ouders en de jeugdige om problemen op te lossen, staat voorop.
8. De rechtbank overweegt dat verweerders onderzoek voldoet aan het onder 5 weergegeven beoordelingskader. Tussen partijen is niet in geschil dat bij een eerdere aanvraag van [minderjarige] uitgebreid onderzoek is gedaan waarbij alle stappen zijn doorlopen en dat bij onderhavige aanvraag sprake is van dezelfde hulpvraag en dat dit eigenlijk een voortzetting van de eerdere aanvraag is. Bij deze aanvraag hebben eisers in aanvulling op het eerdere onderzoek zelf nog een toelichting gegeven op de door eiseres verleende zorg. Verweerder heeft deze toelichting bij de beoordeling meegenomen. Ook in de aanvraag zelf is vermeld welke verzorgingshandelingen er worden verricht en deze sloten aan bij de verzorgingshandelingen in de vorige periode. Onder deze omstandigheden kan niet worden gesteld dat het onderzoek van verweerder onzorgvuldig is geweest. De rechtbank oordeelt dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de moeder van [minderjarige] , eiseres, toereikend zijn om zelf de aangevraagde hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Verweerder heeft de voor deze zaak relevante factoren onderzocht en er bestond geen aanleiding om meer te onderzoeken. Anders dan voorheen komt deze zorg op grond van de Verordening niet meer voor vergoeding in aanmerking. Niet is gebleken dat de door de moeder geboden hulp redelijkerwijs niet van haar kan worden verwacht. De rechtbank oordeelt dat eisers niet hebben aangetoond dat er in dit geval sprake is van uitzonderlijke omstandigheden waardoor de zorg alsnog zou moeten worden geïndiceerd. Het verslag van [school voor speciaal onderwijs] van 18 november 2021, dat eerst in beroep is overgelegd, biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten.
9. De beroepsgrond van eisers dat er in de Verordening geen mogelijkheid staat voor het hanteren van een overgangs- en afbouwperiode en dat verweerder daarom ten onrechte een afbouwtermijn van zes maanden heeft gehanteerd kan niet slagen. De rechtbank stelt vast dat in de Verordening geen overgangsrecht staat, maar dat verweerder – zoals ook toegelicht ter zitting – uit coulance een overgangs- en afbouwperiode heeft gehanteerd zodat eisers niet direct zonder pgb-inkomsten zouden zitten. De rechtbank ziet niet in hoe eisers hierdoor in hun belangen zouden zijn geschaad.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2022.
De griffier is buiten staat
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.uitspraak van 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477.