Op 25 april 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 5 juni 2020, waarin hem werd meegedeeld dat hij per 6 juli 2020 geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) meer zou ontvangen, omdat hij op 22 april 2020 meer dan 65% van zijn maatmanloon kon verdienen. Het bestreden besluit van 25 november 2020 verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond. De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2021 behandeld, waarbij eiser aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde.
In een tussenuitspraak van 8 november 2021 heeft de rechtbank verweerder de gelegenheid gegeven om de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft hierop gereageerd met een aanvullende motivering, waar eiser schriftelijk op heeft gereageerd. De rechtbank heeft besloten dat een nadere zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten.
De rechtbank concludeert dat verweerder de gebreken heeft hersteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gerapporteerd dat de behandeling bij een niet-BIG-geregistreerde therapeut geen aanleiding geeft voor een urenbeperking. De rechtbank oordeelt dat de motivering van verweerder voldoende is en dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Eiser heeft recht op vergoeding van het door hem betaalde griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.