Overwegingen
Eiseres exploiteert een kanoverhuurbedrijf aan de [adres] in [plaats] . De circa 70 kano’s worden gestald in de werfkelder van [adres] . Eiseres gebruikt voor het klaarleggen van de kano’s het gedeelte van de werf voor [adres] , en een gedeelte van het naastgelegen perceel, de werf voor [adres] .
Het naastgelegen restaurant van de derde-partij, gelegen aan de [adres] , heeft met het primaire besluit een exploitatievergunning gekregen voor de uitbreiding van het horecabedrijf met een tijdelijk terras op grond van de Beleidsregel afwijking Terrassenreglement voor een tijdelijke exploitatievergunning in verband met COVID-19 gemeente Utrecht (het beleid). Het gaat om een klein tijdelijk terras met vier tafels op een oppervlakte van 21,7 m², gelegen voor [straat] aan de werf nummer [adres] .
Eiseres en verweerder en de derde-partij verschillen van mening over het gebruik van de werf ter hoogte van de beide percelen. Eiseres is van mening dat met de exploitatievergunning inbreuk wordt gemaakt op de afspraak die hij met verweerder heeft over het gebruik van de werf. De kano’s van eiseres worden klaargelegd tot aan de boom in het perceel voor [straat] aan de [adres] . Eiseres kwam er bij toeval achter dat derde-partij op dat gedeelte van de werf een tijdelijk terras mag exploiteren en dat botst met haar bedrijfsvoering. Verweerder is van mening dat de afspraak die hij met eiseres heeft niet op de juiste wijze door eiseres wordt geïnterpreteerd, en dat er in wezen geen sprake is van een conflictsituatie voor de beide adressen. Beide partijen kunnen alleen gebruik maken van het werfgebied voor hun eigen perceel, aldus verweerder.
4. De eerste vraag die de rechtbank (ambtshalve) dient te beantwoorden is of eiseres voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep.
5. De rechtbank stelt voorop dat van voldoende procesbelang slechts sprake is indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van het bezwaar of het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Een belang bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van een besluit kan ook zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijke oordeel van de rechtbank kan worden betrokken bij eventuele vergelijkbare aanvragen in de toekomst.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiseres voldoende procesbelang heeft bij een oordeel van de rechtbank. De onderhavige exploitatievergunning is weliswaar geëindigd op 1 november 2021 en het beleid waarop deze vergunning is gebaseerd was slechts geldig tot 9 oktober 2021, maar het belang van eiseres is gelegen in een (toekomstige) vergelijkbare aanvraag. Daarbij komt dat ter zitting is gebleken dat er inmiddels een nieuwe aanvraag is ingediend op grond verweerders nieuwe beleid, waarbij de situatie zoals vergund in het jaar 2021 als uitgangspunt dient. De rechtbank zal in het licht van de beroepsgronden van eiseres een oordeel geven over de vraag of de vergunning destijds verleend mocht worden. De beoordeling vindt plaats naar het moment van het bestreden besluit (
ex tunc).
7. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat een terras op de plek die nu is vergund, in beginsel niet is toegestaan, maar dat het wenselijk is om van het Terrassenreglement af te wijken en de gevraagde exploitatievergunning te verlenen. Het beleid dient als beoordelingskader voor het afwijken van het Terrassenreglement voor alle terrassen in verband met Covid-19. Het gaat hierbij om zowel nieuwe tijdelijke terrassen alsmede tijdelijke terrassen die eerder in 2020 gedoogd zijn. Ook is er geen sprake van strijd met het beleid omdat het draagvlak voldoende is aangetoond door het overleggen van tien verklaringen van (direct) omwonenden. Daarnaast vormt de vergunning geen belemmering voor het naleven van de 1,5 meter maatregel. Voorts stelt verweerder dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de vergunde rechten van eiseres omdat verweerder meent dat eiseres alleen vergunde rechten heeft voor het perceel van [adres] en niet voor perceel [adres] . Tot slot overweegt verweerder dat het toestaan van een tijdelijk terras een goede manier is om horecaondernemers tegemoet te komen voor deze lastige periode. Dit belang weegt zwaarder dan de eventuele en tijdelijke verstoring van het woongenot van enkele omwonenden en het feit dat eiseres alleen nog gebruik kan maken van haar eigen perceel.
Is het beleid van toepassing op deze situatie?
8. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert als eerste aan dat de exploitatievergunning niet verleend had mogen worden omdat het beleid niet van toepassing is op een nieuw terras maar louter is bedoeld om terrassen die tot dan toe alleen werden gedoogd, nu toe te staan door middel van een tijdelijke vergunning.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat de aanvraag van de derde-partij binnen het bereik van het beleid valt. Verweerder wijst daarbij terecht op artikel 2, vierde punt van het beleid waaruit kan worden afgeleid dat deze voorwaarde ook ziet op situaties waaraan geen gedoogsituatie aan vooraf is gegaan. Ook heeft verweerder voldoende toegelicht dat hij met het beleid niet de horecabedrijven heeft willen uitsluiten die in 2020 geen aanvraag hebben gedaan voor het gedogen van een tijdelijk terras. In het geval van de derde-partij kon er geen voorafgaande aanvraag zijn omdat dit horecabedrijf pas op 21 oktober 2020 is gestart. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat ook artikel 1, achtste punt een belangrijk aanknopingspunt bevat:
“Bij meerdere aanvragen voor één locatie wordt voorrang gegeven aan horecaondernemers in Utrecht die nu geen terras of een terras hebben met slechts enkele tafels/stoelen.”Hieruit volgt dat ondernemers zonder terras ook een aanvraag kunnen doen op grond van deze beleidsregel. Op de aanvraag van de derde-partij was het beleid dus van toepassing.
Zijn de belangen van eiseres voldoende meegewogen?
10. Eiseres voert als belangrijkste punt aan dat er geen deugdelijke belangenafweging is gemaakt door verweerder, ondanks de uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juli 2021. Verweerder heeft op basis van het beleid de belangen ofwel volledig moeten respecteren ofwel moeten motiveren waarom zij desondanks de vergunning aan de derde-partij verleent. Eiseres wijst in dit verband onder andere op het zesde aandachtspunt van artikel 1 van het beleid. Verweerder gaat bij zijn afweging nog steeds uit van verkeerde aannames. Uit de exploitatievergunning van eiseres en een brief van 21 oktober 2019 waarin enkele aanvullende afspraken zijn vastgelegd blijkt heel duidelijk dat eiseres een groter stuk van de werf mag gebruiken dan verweerder veronderstelt. Volgens eiseres is het taaltechnisch evident dat eiseres in ieder geval gebruik mag maken van het gehele perceel voor de eigen onderneming, maar ook tot aan de boom aan de andere kant van het perceel en daarmee: de werf voor [adres] . Daarbij merkt eiseres op dat zij ook in het verleden altijd gebruik heeft gemaakt van de werf ter hoogte van [adres] en verweerder eiseres er nimmer op heeft aangesproken dat dit niet conform de afspraken zou zijn. Hierbij wijst eiseres erop dat deze uitleg ook wordt gevolgd door de voorzieningenrechter in de uitspraak van 6 juli 2021.
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres gebruik mag maken van de werf ter hoogte van [adres] . De aan eiseres ‘vergunde rechten’ zien niet op het perceel voor [adres] en daarom doet de terrasvergunning geen afbreuk aan de vergunde rechten van eiseres. Dat eiseres feitelijk gebruik heeft gemaakt van de werf ter hoogte van [adres] maakt niet dat eiseres het recht heeft verworven om dit gedeelte van de werf te mogen gebruiken voor haar bedrijfsvoering. Verweerder wijst daarbij naar dezelfde brief van 21 oktober 2019 waarin, volgens verweerder, duidelijk staat dat eiseres de kano’s alleen te water mag laten op het eigen perceel.
12. De rechtbank overweegt dat het oordeel van een voorzieningenrechter een voorlopig karakter heeft en de rechtbank niet bindt in een bodemgeding. De rechtbank maakt dus een eigen beoordeling waarbij de uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juli 2021 niet het uitgangspunt vormt.
13. In dit geval wijkt de beoordeling door de rechtbank af van wat de voorzieningenrechter heeft overwogen en beslist. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vergunning van eiseres bezien in samenhang met de later in de brief van 21 oktober 2019 vastgelegde afspraken, inhoudt dat zij gebruik mag maken van de werf voor [adres] . Hieruit volgt dat eiseres het gebruik van de werf ter hoogte van [adres] niet onder de vergunde rechten van eiseres valt. Het volgende is daarvoor van belang.
14. In de brief van 21 oktober 2019 staat - voor zover van belang - het volgende:
“Uw exploitatievergunning biedt ruimte om gelegenheid te bieden voor mensen om in de kano te stappen en vervolgens te water te laten (lanceren van de kano). Het voorbereiden van de kano door deze klaar te leggen op de kade past binnen deze vergunning.”. Verder staat in dezelfde brief:
“U mag dit enkel doen voor uw eigen perceel, waarbij u vrije ruimte laat voor de trap (in verband met de veiligheid) en tot de boom aan de andere kant van uw perceel.”.Het uitgangspunt is dat eiseres kano’s mag klaarleggen voor het eigen perceel van eiseres, dus voor [adres] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft de zinsnede na de komma (‘waarbij u vrije ruimte laat […] van uw perceel’), betrekking op het vrijlaten van een strook direct aan, en parallel aan, de waterkant, tussen de trap en de boom ter hoogte van [adres] maar dus níet op het gebruik van de (hele) werf voor [adres] . Het uitgangspunt ‘enkel voor het eigen perceel’ staat voorop en dat wat daarna komt vormt geen uitbreiding daarvan, maar een beperking. Deze beperking is niet onlogisch in het licht van het feit dat het afmeren (voor langere tijd ‘parkeren’) van vaartuigen ter hoogte van [adres] (en [adres] ) niet is toegestaan, en dat klanten van eiseres de kano’s wel aan de kade voor beide adressen mogen aanleggen om in- en uit de kano te stappen of een kleine activiteit te verrichten, waarbij het vrijlaten van een strook tussen de trap en de boom bij nummer [adres] een voorwaarde is in verband met de veiligheid. Dat de toevoeging van de bewuste zinsnede voor onduidelijkheid bij partijen zorgt, is hoewel begrijpelijk geen reden om hierover anders te oordelen. Dit geldt ook voor de overweging in het bestreden besluit waar staat dat ‘[het belang van de derde-partij zwaarder weegt dan het belang dat] eiseres alleen nog gebruik kan maken van haar eigen perceel’. Hoewel uit die passage zou kunnen worden begrepen dat sprake is van een wijziging in de situatie, blijkt uit de rest van het besluit dat verweerder geen (impliciete) wijziging bedoeld heeft.
15. Gelet op het bovenstaande, kunnen de twee ondernemingen naast elkaar bestaan en doet de aan de derde-partij verleende exploitatievergunning geen afbreuk aan de vergunde rechten van eiseres. Eiseres kan nog steeds gebruik maken van de werf voor haar eigen perceel. Eiseres heeft gesteld dat haar bedrijfsvoering onmogelijk wordt indien deze beperkt wordt tot de werf voor het eigen perceel, maar dat is een gevolg van de eerder gemaakte afspraken en niet van de vergunningverlening waar deze zaak over gaat. Dat eiseres in het verleden gebruik heeft kunnen maken van het perceel ter hoogte van [straat] en er geen handhaving heeft plaatsgevonden, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.
16. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alles overziend de belangen van eiseres voldoende afgewogen tegen de belangen van de derde-partij en kan niet geconcludeerd worden dat die belangenafweging in dit geval onredelijk is. Ook wat verder is aangevoerd kan niet leiden tot de conclusie dat het besluit onrechtmatig is.
17. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
18. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. De rechtbank geeft partijen in overweging om (opnieuw) met elkaar om de tafel te gaan om afspraken te maken over de wijze waarop eiseres en de derde-partij binnen de kaders van hun respectievelijke exploitatie- en terrasvergunningen, rekening houdend met deze uitspraak, gebruik maken van de beperkte ruimte aan de werf. Tijdens de zitting is gebleken dat partijen hiertoe alle bereid zijn.