ECLI:NL:RBMNE:2022:1584

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
16/125776-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dood door schuld en vuurwapenbezit door minderjarige verdachte na fatale schietpartij met neef

In deze zaak is de minderjarige verdachte, samen met zijn 15-jarige neef, gaan spelen met een revolver die toebehoorde aan de broer van de verdachte. Tijdens het spel heeft de verdachte de revolver op het achterbeen van zijn neef gezet, waarna de revolver per ongeluk afging. De neef overleed als gevolg van een schotwond die de bekkenslagader doorboorde, wat leidde tot ernstig bloedverlies. De verdachte heeft niet gemeld dat het om een schotwond ging, waardoor de hulpdiensten niet adequaat konden handelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van doodslag en mishandeling, omdat het opzet niet bewezen kon worden. Wel werd hij schuldig bevonden aan dood door schuld, omdat hij roekeloos had gehandeld door het wapen te hanteren zonder te controleren of het geladen was en niet te melden dat zijn neef was beschoten. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en diefstal van de telefoon en pasjes van zijn neef. De officier van justitie had een onvoorwaardelijke jeugddetentie geëist, maar de rechtbank beperkte de onvoorwaardelijke straf tot de duur van het voorarrest, om de positieve ontwikkeling van de verdachte niet te verstoren. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 200 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 150 uren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/125776-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2005] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen achter gesloten deuren van 23 november 2021 en 29 maart 2022. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 12 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. E. ter Braak en van hetgeen [verdachte] en zijn raadsman, mr. F.N. Dijkers, advocaat te Diemen naar voren hebben gebracht. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mr. A.M.R. van Ginneken, advocaat te Utrecht, namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] :
Feit 1 primair
op 28 april 2021 te Amersfoort, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen op die [slachtoffer] te schieten;
Feit 1 subsidiair
op 28 april 2021 te Amersfoort [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door met een vuurwapen op die [slachtoffer] te schieten, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
Feit 1 meer subsidiair
op 28 april 2021 te Amersfoort [slachtoffer] heeft mishandeld, door met een vuurwapen op hem te schieten, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
Feit 1 meest subsidiair
op 28 april 2021 te Amersfoort, samen met anderen, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onnadenkend, onder meer met een vuurwapen een kogel op [slachtoffer] heeft afgevuurd en niet heeft medegedeeld aan de hulpdiensten dat die [slachtoffer] beschoten was, waardoor geen passende hulp kon worden verleend en het aan verdachtes schuld te wijten is dat [slachtoffer] is overleden;
Feit 2
op 28 april 2021 te Amersfoort, een revolver (vuurwapen categorie III) en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad;
Feit 3 primair
in de periode van 28 april 2021 tot en met 1 juni 2021 te Amersfoort, samen met een ander, de iPhone 6S, met in het hoesje de ING bankpas en Nederlandse identiteitskaart van [slachtoffer] heeft gestolen;
Feit 3 subsidiair
in de periode van 28 april 2021 tot en met 1 juni 2021 te Amersfoort, samen met een ander, de iPhone 6S, met in het hoesje de ING bankpas en Nederlandse identiteitskaart van [slachtoffer] heeft geheeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht [verdachte] vrij te spreken van hetgeen onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd. Hiertoe is aangevoerd dat het Openbaar Ministerie van oordeel is dat [verdachte] de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] niet heeft aanvaard en nooit heeft gewild dat [slachtoffer] door een kogel zou worden geraakt.
De officier van justitie acht het onder feit 1 meest subsidiair, feit 2 en feit 3 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
Ten aanzien van feit 1 is aangevoerd dat [verdachte] roekeloos heeft gehandeld, waardoor [slachtoffer] is overleden. De officier van justitie acht het scenario dat [slachtoffer] met zijn hand tegen de revolver heeft geslagen moeilijk voorstelbaar, nu revolvers niet zo snel afgaan. De officier van justitie gaat ervan uit dat [slachtoffer] gelet op de schotbaan gebogen heeft gestaan waarna [verdachte] de revolver op het been/de bil van [slachtoffer] heeft gezet en de trekker heeft overgehaald. Vervolgens heeft [verdachte] de hulpdiensten niet geïnformeerd dat het wapen was afgegaan. Met het overhalen van de trekker en het niet informeren van de hulpdiensten heeft [verdachte] een zeer ernstig gevaar in het leven geroepen. [verdachte] moet zich door het schieten op [slachtoffer] alleen al bewust zijn geweest van dit gevaar. Hij heeft lichtzinnig gehandeld door niet te controleren of er kogels in het wapen zaten. Uiteindelijk is gebleken dat [slachtoffer] is overleden door een inwendige bloeding, veroorzaakt door de schotverwonding waarbij een slagader is geraakt. Dit in combinatie met het feit dat de hulpdiensten niet op de hoogte waren van de schotverwonding, zorgt ervoor dat de dood van [slachtoffer] redelijkerwijs kan worden toegerekend aan [verdachte] .
Ten aanzien van feit 2 is aangevoerd dat uit het voorgaande blijkt dat [verdachte] een vuurwapen en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van feit 3 is aangevoerd dat op 6 en 9 mei 2021 door de politie is gezocht naar de telefoon van [slachtoffer] in de woning van [verdachte] , maar dat de telefoon niet is gevonden. Vervolgens bellen [verdachte] en [medeverdachte] met elkaar, waarbij [medeverdachte] [verdachte] de opdracht geeft de telefoon onder zijn matras te verstoppen. Uit de tap- en OVC-gesprekken blijkt dat de familie van [verdachte] al die tijd wist waar de telefoon was en dat [medeverdachte] de telefoon verstopt heeft. [verdachte] wilde de telefoon niet overhandigen, omdat hij dacht dat er belastende informatie op stond. Gelet op het voorgaande kan het medeplegen van diefstal naar het oordeel van de officier wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde. Hiertoe is aangevoerd dat geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet van [verdachte] op de dood van [slachtoffer] . [verdachte] heeft nooit gewild dat [slachtoffer] zou komen te overlijden en heeft ook niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit zou gebeuren. [verdachte] is onnadenkend geweest en de omstandigheden zoals deze volgen uit het dossier passen meer bij een ongeluk dan bij iemand bewust neerschieten.
Ten aanzien van feit 1 meest subsidiair heeft de raadsman verzocht verdachte vrij te spreken van het bestaan van schuld in de vorm van roekeloosheid. Hiertoe is aangevoerd dat [verdachte] zich niet bewust lijkt te zijn geweest van de risico’s. Het wapen is immers spelenderwijs af gegaan, [verdachte] wist niet hoe het wapen werkte en of zich patronen in het wapen bevonden, en het enkele ter hand nemen en richten van het wapen, is onvoldoende om te spreken van roekeloosheid. Daarbij is [verdachte] , nadat het wapen is afgegaan, in shock geraakt en weet hij niet waarom hij niets tegen de hulpdiensten heeft gezegd. Naar het oordeel van de raadsman kan uit de verklaringen van [verdachte] niet worden afgeleid dat hij zich ervan bewust was dat [slachtoffer] overlevingskansen groter zouden zijn als hij meteen over de schotwond had verteld.
Verder is door de raadsman verzocht [verdachte] vrij te spreken van het overhalen van de trekker, nu het dossier geen aanwijzingen bevat dat hij dit wel heeft gedaan en zijn verklaring dat het wapen is afgegaan door een klap van [slachtoffer] tegen het wapen, ook niet wordt weerlegd. Daarbij is niet duidelijk geworden om welk type revolver het gaat en welke veiligheidsmechanismen of mankementen dit wapen eventueel vertoonde, waardoor niet kan worden vastgesteld of het mogelijk is dat het wapen is afgegaan zonder het overhalen van de trekker.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman geen opmerkingen.
Ten aanzien van feit 3 is vrijspraak bepleit. [verdachte] heeft de goederen anders dan door misdrijf onder zich gekregen, wat geen diefstal maar mogelijk verduistering oplevert. Dit is niet ten laste gelegd en heling wordt daarmee uitgesloten, aldus de raadsman.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2
Inleiding
De rechtbank stelt voorop dat niet exact kan worden vastgesteld wat zich op 28 april 2021 te Amersfoort in de slaapkamer van [verdachte] heeft afgespeeld. De hiervoor weergegeven standpunten van de officier van justitie en de verdediging lopen op dit onderdeel uiteen.
Het volgende kan naar het oordeel van de rechtbank op basis van het dossier wel worden gesteld. [verdachte] en zijn neefje [slachtoffer] hebben het vuurwapen (een revolver) van de broer van [verdachte] gepakt en hebben daarmee gespeeld. [verdachte] heeft de revolver op enig moment vastgehad en heeft, zonder na te gaan of de revolver geladen was, deze op de huid ter hoogte van de rechter bilplooi van [slachtoffer] gezet. Nadat [verdachte] de revolver op het lichaam van [slachtoffer] heeft gezet, is de revolver afgegaan, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
Vrijspraak feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair
De tenlastegelegde feiten onder feit 1 primair tot en met meer subsidiair betreffen zogeheten ‘opzetdelicten’. De rechtbank ziet zich hierbij voor de vraag gesteld of [verdachte] vol dan wel voorwaardelijk opzet had op de dood (primair), op zwaar lichamelijk letsel (subsidiair) of op enig lichamelijk letsel van [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat van vol opzet geen sprake is, nu uit het dossier niet blijkt dat [verdachte] willens en wetens heeft gehandeld toen hij het vuurwapen ter hand nam en hij daarmee de dood of (zwaar) lichamelijk letsel van [slachtoffer] heeft gewild. Of [verdachte] hierop voorwaardelijk opzet heeft gehad, hangt af van de vraag of hij bewust de aanmerkelijke kans dat de dood of (zwaar) lichamelijk letsel zou optreden, heeft aanvaard. Allereerst is dan de vraag of er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood (of (zwaar) lichamelijk letsel). De rechtbank is van oordeel dat het op iemands lichaam zetten van een vuurwapen, waarvan je niet weet of deze geladen is of niet, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans meebrengt dat die persoon hierdoor dodelijk wordt getroffen. De tweede vraag is of [verdachte] deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat deze vraag niet bevestigend kan worden beantwoord. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat [verdachte] de dood van of (zwaar) lichamelijk letsel bij [slachtoffer] op de koop heeft toegenomen. Naast neefjes waren [verdachte] en [slachtoffer] ook vrienden en uit niets volgt dat [verdachte] [slachtoffer] iets heeft willen aandoen.
De rechtbank spreekt [verdachte] dan ook vrij van de tenlastegelegde feiten onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair.
Bewijsoverwegingen voor feit 1 meest subsidiair
Nu de rechtbank heeft geconcludeerd dat geen sprake is van opzet, dient beoordeeld te worden of [verdachte] schuld heeft aan de dood van [slachtoffer] en, zo ja, wat de mate van die schuld is geweest. De rechtbank stelt bij de beoordeling hiervan voorop dat bij de vraag of sprake is van schuld in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) geldt dat dit wordt bepaald door de manier waarop schuld in de tenlastelegging nader wordt geconcretiseerd en verder afhankelijk is van de gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De ernst van de gevolgen alleen – in dit geval het overlijden van [slachtoffer] – is onvoldoende om schuld vast te stellen. Voor een bewezenverklaring van schuld is van belang dat de verdachte moest kunnen voorzien dat bepaald gedrag onvoorzichtig zou zijn en tot bepaalde gevolgen zou kunnen leiden. Enkel onvoorzichtig handelen is niet voldoende voor schuld in de zin van artikel 307 Sr; het moet gaan om min of meer grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid. Roekeloosheid is de zwaarste, aan opzet grenzende, vorm van schuld, waarvan alleen in uitzonderlijke gevallen sprake is. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat voor het bewijs van roekeloosheid zodanige feiten en omstandigheden moeten komen vast te staan dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] roekeloos heeft gehandeld, waardoor de dood van [slachtoffer] aan zijn schuld te wijten is. Voor dit oordeel is het volgende van belang. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] het wapen op een zeker moment van [slachtoffer] heeft afgepakt en dat dit wapen niet meer uit zijn handen is geweest tot het moment dat het wapen afging. Zonder te controleren of er kogels in het vuurwapen zaten, heeft [verdachte] het wapen tegen de bilplooi van [slachtoffer] gezet. Dit brengt op zichzelf al enorme risico’s met zich mee. Vervolgens gaat het vuurwapen af, waardoor [slachtoffer] wordt geraakt. Niet uitgesloten kan worden dat het wapen (mede) is afgegaan door een slaande beweging van [slachtoffer] , maar dit maakt de eindconclusie niet anders, gelet op de (eerdere en latere) verwijtbare handelingen van [verdachte] . Hij heeft het vuurwapen immers tegen [slachtoffer] lichaam gezet. Nadat [slachtoffer] is geraakt, worden de hulpdiensten ingeschakeld. Uit het dossier volgt dat de hulpdiensten ongeveer een uur lang in de woning van [verdachte] medische zorg hebben verleend aan [slachtoffer] , dat zij onder meer bloedverdunners (trombolytica) hebben toegediend en dat [slachtoffer] in een reanimatiebehoeftige toestand verkeerde. Al die tijd heeft [verdachte] aan niemand verteld dat [slachtoffer] door een vuurwapen is geraakt, terwijl hij daar voldoende tijd en gelegenheid voor heeft gehad. Op vragen van de politie ter plaatse of [slachtoffer] drugs, alcohol of andere middelen had gebruikt, heeft [verdachte] meermaals geantwoord dat dit niet zo was, dat hij niet snapte wat er aan de hand was en dat [slachtoffer] ineens neerviel. De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] hiermee op roekeloze wijze het risico op het overlijden van [slachtoffer] welbewust voor lief heeft genomen. De verklaring van [verdachte] ter terechtzitting dat hij de link niet legde tussen het afgaan van het vuurwapen en de direct daarop volgende buikpijn bij [slachtoffer] , acht de rechtbank ongeloofwaardig. Deze verklaring verhoudt zich ook niet met het feit dat [verdachte] het vuurwapen direct na het afgaan heeft verborgen (kennelijk in zijn trui of broekzak) en vervolgens het huis uit heeft gebracht. Uiteindelijk blijkt dat [slachtoffer] aan de gevolgen van de kogelinslag is overleden, waarmee het causaal verband tussen het handelen van [verdachte] en de dood van [slachtoffer] is gegeven.
De rechtbank ziet in het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor het scenario dat [slachtoffer] tijdens het afvuren van het vuurwapen gebukt moet hebben gestaan of gezeten, zoals de officier van justitie tijdens de zitting heeft betoogd. Voor dit scenario ontbreekt een deskundigenrapport waaruit bijvoorbeeld zou kunnen volgen dat de baan die de kogel heeft afgelegd uitsluitend mogelijk is bij een bepaalde houding van het slachtoffer. De rechtbank gaat daarom uit van de verklaring van [verdachte] , dat hij en [slachtoffer] de revolver van [medeverdachte] hebben gevonden en daarmee zijn gaan spelen.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat door schuld, in de vorm van roekeloosheid, te wijten aan [verdachte] , [slachtoffer] is komen te overlijden.
Partiële vrijspraak
Op grond van navermelde bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn moeder, waardoor [verdachte] van het medeplegen partieel zal worden vrijgesproken. Ook kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat [verdachte] de trekker van de revolver (actief en bewust) heeft overgehaald, zodat ook daar partiële vrijspraak voor volgt.
Bewijsoverweging voor feit 2
Het voornoemde brengt mee dat verdachte op 28 april 2021 te Amersfoort een revolver met munitie voorhanden heeft gehad, zoals bedoeld in artikel 26 van de Wet Wapens en munitie.
Bewijsmiddelen voor feiten 1 en 2 [1]
Uit het Pathologieonderzoek van het NFI van 24 juni 2021 [2] blijkt onder meer het volgende:
Overledene: [slachtoffer] [3]
Bij aankomst van de hulpdiensten was sprake van een verminderd bewustzijn en lichamelijke onrust bij een verlaagde zuurstofspanning in het bloed (saturatie circa 80%). Kort nadien ontstond een reanimatiebehoeftige toestand. Wegens verdenking op een longembolie werd door de arts van het Mobiel Medisch Team besloten tot toediening van trombolytica (medicatie voor het oplossen van bloedstolsels). [4]
Interpretatie van de resultaten
Vanuit een inschot aan de bilplooi rechts was er een schottraject door het bekken, eindigend onder de huid aan de rug links (sub B4), door bij leven opgetreden perforerende krachtinwerking (ballistisch trauma). Hierbij was onder meer perforatie van de linkerbekkenslagader. Dit heeft geleid tot ernstig bloedverlies (sub B5) op basis waarvan het overlijden wordt verklaard.
Bij tijdig en adequaat inroepen van medische hulp zou een gunstige beïnvloeding van de overlevingskansen te verwachten zijn.
De compacte roetzoom bij de inschotverwonding duidt op een korte schootsafstand (al dan niet met oppervlakkig aandrukken van de loopmond van het vuurwapen tegen de kleding).
Conclusie
Het overlijden van [slachtoffer] , 15 jaren oud, wordt verklaard door de gevolgen van een inschot door het bekken (via de bilplooi rechts). [5]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 29 maart 2022 onder meer het volgende verklaard:
Ik wist dat er een vuurwapen in huis was, in de kamer van mijn broer. [slachtoffer] en ik zijn met het wapen gaan spelen. Op een gegeven moment zette ik het vuurwapen tegen of vlakbij de bil/het been van [slachtoffer] . Ik heb niet gecheckt of het wapen geladen was. Ik heb ook niet gevoeld of er een kogel in zat. Ik dacht wel dat het een echt wapen was. Op een gegeven moment voelde ik druk, een klap. Het wapen ging af. Ik heb 112 gebeld, omdat [slachtoffer] helemaal wit was en niet meer praatte. De ambulance kwam. Ik heb tegen niemand iets gezegd over wat er met het vuurwapen was gebeurd. Ik had het vuurwapen al die tijd in mijn zak en ben het weg gaan brengen nadat de ambulance, de politie en iedereen weg was. [6]
Verdachte [medeverdachte] heeft onder meer het volgende verklaard:
O: […] Bij de rechter-commissaris heb je verklaard dat het vuurwapen van jou was en dat je er nader over wenste te verklaren.
V: Klopt dat?
A: Ja.
V: Wat wil je over dat vuurwapen verklaren?
A: Zoals ik al eerder zei. Het was mijn vuurwapen.
V: Wat voor een type vuurwapen was het?
A: Een revolver.
V: Hoe lang heb jij dat vuurwapen al?
A: 2 à 3 weken voor het incident. [7] V: Hoeveel munitie had jij bij dat wapen?
A: Een stuk of 4 kogels.
V: Waar was het wapen verstopt?
A: In mijn kast.
V: Lag het vuurwapen en de munitie bij elkaar?
A: Ja. [8]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben.
Feit 3
Bewijsmiddelen [9]
Uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] [10] blijkt onder meer het volgende:
In dit proces-verbaal wordt de inhoud besproken van de getapte telefoonlijnen en de OVC-
gesprekken die vermoedelijk in relatie staan tot het strafbare feit en de niet-natuurlijke dood van [slachtoffer] . [11]
Er zijn tapgesprekken gebruikt van de volgende taplijnen:
Taplijn Telefoonnummer Gebruiker
TA003 [telefoonnummer] [A] (vader van verdachte [verdachte] ) […] [12]
Taplijn Datum & Tijd Sessienummer
TA003 9 mei 2021 te 21:41:36 uur 205
[naam] wordt gebeld door [medeverdachte] en vraagt naar [verdachte] .
[verdachte] komt aan de lijn […]. [13]
[medeverdachte] : Wat gebeurde? Hoe is het gegaan? Hoe, met je wat wil je weten?
[verdachte] : Gewoon moesten weer allerlei vragen.
[medeverdachte] : Welke vragen?
[verdachte] : Even kijken weer een paar van dezelfde? En over euuh...(ntv)...waar die tellie was?
[medeverdachte] : Ja?
[…]
[medeverdachte] : Waar is die dan?
[verdachte] : Bij mij.
[…]
[medeverdachte] = ( [medeverdachte] )
[verdachte] = [verdachte]
[…]
[verdachte] : Moet je deze tellie ergens weg doen?
[medeverdachte] : Ja, is goed.
[verdachte] : Joe.
[medeverdachte] : Leg die onder mijn matras, ja. [14]
[verdachte] : Joe, joe. […] [15]
Verdachte heeft onder meer het volgende verklaard:
Gesprek sessienr: 205, taplijn TA003, op 09-05-2021 om 21:41:36 uur.
O: Dit is een gesprek tussen jou en je broer [medeverdachte] . Eerder op die dag ben je ’s middags door ons als getuige gehoord. [medeverdachte] vraagt aan jou hoe dit is gegaan. [16]
O: Jij zegt tegen [medeverdachte] dat ‘die tellie’ bij jou is. Jij zegt tegen [medeverdachte] dat ‘die tellie’ weggedaan moet worden. [medeverdachte] zegt tegen jou dat je ‘die tellie’ onder zijn matras moet leggen. Uit dit gesprek blijkt dat je dit gaat doen. Onze conclusie is dat je weet waar die telefoon is gebleven.
V: Waar is de telefoon van [slachtoffer] nu?
A: Het ging om de telefoon van [slachtoffer] . Ik wilde de familie niet belasten met wat jullie op de telefoon konden aantreffen. Ik wist niet of jullie wat zouden vinden. […] Ik weet niet of er afbeeldingen van het vuurwapen op de telefoon van [slachtoffer] stonden. […] [17]
Uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] blijkt onder meer het volgende:
Op dinsdag 1 juni 2021 tussen 07:04 uur en 09:50 uur, was ik als perceelcoördinator aanwezig bij de doorzoeking van de woning aan de [adres] in [woonplaats] . [18]
Ik zag dat de badkamer tegenover de trap is gelegen en dat er links van de badkamer een trap naar de tweede verdieping was. Ik zag dat rechts van de badkamer de derde slaapkamer was. Dit betrof de slaapkamer van [medeverdachte] .
In de derde slaapkamer [...] zag [ik] dat er een iPhone lag met een zwart hoesje. […] Ik zag dat er een Nederlandse Identiteitskaart en een ING bankpas ten name van [slachtoffer] tussen het hoesje en de telefoon zaten. Ik zag op de achterzijde van de telefoon dat het een zilverkleurige iPhone S betrof, model A1688. […] [ik] raadpleegde de website van Apple Support, waaruit blijkt dat een iPhone met model A1688 een iPhone 6S betrof […]. [19]
Bewijsoverweging
Op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte zich, samen met medeverdachte [medeverdachte] , in de periode 9 mei 2021 tot en met 1 juni 2021 te Amersfoort, schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de iPhone 6s, met in het hoesje een ING bankpas en Nederlandse identiteitskaart van [slachtoffer] . De telefoon van [slachtoffer] is bij zijn overlijden achtergebleven op de slaapkamer van [verdachte] . Op 9 mei 2021 geeft verdachte aan [verdachte] de opdracht de telefoon, waarin de pasjes zaten, onder zijn matras te verstoppen. [slachtoffer] telefoon is door de politie aangetroffen op de slaapkamer van verdachte. Hiermee heeft naar het oordeel van de rechtbank een wegnemingshandeling plaatsgevonden, waardoor verdachte als heer en meester over de goederen beschikte. Het oogmerk op het wegnemen van voornoemde goederen volgt uit de verklaring van verdachte, waarin hij verklaart dat hij de familie van [slachtoffer] niet wilde belasten met wat de politie op de telefoon zou aantreffen en de bevindingen uit het tapgesprek, waarin [medeverdachte] de opdracht geeft tot het verstoppen, oftewel: het wegnemen. Het was immers de bedoeling van verdachten dat de telefoon niet gevonden zou worden, omdat zij vreesden voor de inhoud ervan. Er is sprake van nauwe en bewuste samenwerking, nu verdachten hebben overlegd over het verstoppen en de locatie daarvan. Dat de telefoon tijdens de doorzoeking van de woning op 1 juni 2021 op een kast in de kamer van [medeverdachte] wordt aangetroffen en niet onder het matras, doet aan het voorgaande niet af. Er is op dat moment immers al sprake van een voltooide diefstal.
De rechtbank volgt de verdediging niet in het standpunt dat de handelingen van [verdachte] en zijn broer een verduistering opleveren en geen diefstal. Voor een bewezenverklaring van verduistering is nodig dat [verdachte] de telefoon anders dan door misdrijf onder zich had. Hiervan is geen sprake. Dat de telefoon door [slachtoffer] in de kamer van [verdachte] was achtergelaten, is hiertoe onvoldoende. Van een toevertrouwen van de telefoon door [slachtoffer] aan [verdachte] , waardoor deze de telefoon rechtmatig onder zich zou hebben gekregen, is geen sprake geweest. Door de achtergelaten telefoon op te pakken en te verplaatsen naar de kamer van zijn broer, heeft [verdachte] zich deze wederrechtelijk toegeëigend.
Partiële vrijspraak periode 28 april 2021 tot en met 8 mei 2021
Nu uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat de telefoon met pasjes niet eerder dan 9 mei 2021 is weggenomen, spreekt de rechtbank verdachte partieel vrij van de periode voorafgaand aan 9 mei 2021.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1 meest subsidiair
op 28 april 2021 te Amersfoort, roekeloos,
- een vuurwapen ter hand heeft genomen en
- (zonder zich te vergewissen of dat vuurwapen (door)geladen was) dat vuurwapen heeft gericht op het lichaam van die [slachtoffer] (die zich op een korte afstand van verdachte bevond) en
- met dat vuurwapen een kogel heeft afgevuurd op die [slachtoffer] en (vervolgens)
- niet heeft meegedeeld aan de hulpdiensten dat die [slachtoffer] was beschoten/geraakt met een vuurwapen ten gevolge waarvan de hulpdiensten niet de noodzakelijke en passende hulp hebben kunnen verlenen en door hen (onder meer) bloedverdunners zijn toegediend, althans (medische) handelingen zijn verricht die niet of niet in die mate verricht waren als deze informatie wel was meegedeeld, waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een schotwond/schotletsel in het lichaam en (daardoor) verbloeding heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
Feit 2
op 28 april 2021 te Amersfoort, een revolver, te weten een vuurwapen van categorie III en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad;
Eendaadse samenloop
Ten aanzien van feit 1 en 2 is er sprake van eendaadse samenloop. Het bewezen verklaarde onder feit 1 is immers begaan met het vuurwapen, waarvan het bezit bewezen is verklaard onder feit 2. Voorts is sprake van dezelfde datum en tijd voor beide feiten.
Feit 3
in de periode van 9 mei 2021 tot en met 1 juni 2021 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander, een mobiele telefoon (iPhone 6S met in het hoesje een ING bankpas en Nederlandse Identiteitskaart ten name van [slachtoffer] ), die geheel [slachtoffer] of diens nabestaanden toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
eendaadse samenloop van:
Feit 1 meest subsidiair
aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid;
en
Feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Ten aanzien van feit 3 primair
diefstal door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming;
- een vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende:
* een contactverbod met [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] ;
* een locatieverbod op het adres [adres] te [woonplaats] ;
voor de duur van vijf jaar en bij elke overtreding te vervangen voor één week hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het volgende. [verdachte] heeft verschrikkelijk veel spijt en zal de rest van zijn leven moeten meedragen dat [slachtoffer] door zijn handelen is overleden. Hij is nog nooit met politie en justitie in aanraking gekomen en heeft PTSS opgelopen naar aanleiding van het incident. Nieuwe jeugddetentie zou geen wezenlijk verschil maken voor de nabestaanden, is niet in het belang van [verdachte] of de maatschappij en dient uit oogpunt van preventie geen doel nu geen recidiverisico bestaat. Ook blijkt uit de rapporten dat [verdachte] niet weerbaar genoeg is voor een jeugdinrichting. De raadsman heeft verzocht een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
[verdachte] heeft met een vuurwapen gespeeld en dit vuurwapen tegen het lichaam van zijn neefje [slachtoffer] gezet, waarna het vuurwapen is afgegaan. [verdachte] heeft niet gecontroleerd of het vuurwapen geladen was en na het afvuren van de kogel niet aan de hulpdiensten verteld dat er een vuurwapen was afgegaan. Door dit roekeloze handelen van [verdachte] , is [slachtoffer] overleden. Hiermee heeft hij [slachtoffer] het meest kostbare bezit, zijn leven, ontnomen. Ook heeft hij de ouders en broers van [slachtoffer] hun zoon en broer ontnomen. Zij zullen [slachtoffer] voor altijd moeten missen. Uit de slachtofferverklaringen van de ouders en broers van [slachtoffer] is gebleken hoeveel impact het handelen van [verdachte] en het gemis van [slachtoffer] op hun gezin heeft. Met zijn handelen heeft [verdachte] zich ook schuldig gemaakt aan vuurwapen- en munitiebezit en na het schietincident heeft hij samen met zijn broer de telefoon en pasjes van [slachtoffer] gestolen, uit angst voor wat op die telefoon zou worden aangetroffen. [verdachte] heeft hierbij gehandeld uit eigenbelang en niet stilgestaan bij de gevolgen voor de nabestaanden van [slachtoffer] .
Persoon van verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel van de justitiële documentatie van 20 oktober 2021 blijkt dat [verdachte] nooit eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 4 november 2021 en het rapport van Samen Veilig Midden-Nederland van 2 november 2021. Hieruit volgt dat [verdachte] vorig jaar zijn middelbare school diploma heeft gehaald en daarna met de opleiding tot junior accountmanager is gestart. Ter terechtzitting is gebleken dat [verdachte] het fijn vindt om naar school te gaan en daarnaast ook werkt en fitnesst. Hoewel het op deze leefgebieden goed gaat, is in het rapport van de Raad ook te lezen dat [verdachte] PTSS heeft opgelopen naar aanleiding van het schietincident, dat er zorgen zijn over het mogelijk normaliseren van de aanwezigheid van het wapen binnen het gezin en dat [verdachte] een gesloten houding aanneemt en weinig inzicht geeft in zijn gevoelsleven. [verdachte] is inmiddels aangemeld bij De Waag voor behandeling. Hoewel die behandeling niet per se in een forensisch kader hoeft plaats te vinden, ziet de rechtbank toch meerwaarde deze behandeling te waarborgen door deze op te nemen als bijzondere voorwaarde.
Straf
De aard en de ernst van het handelen van [verdachte] maken dat in beginsel een onvoorwaardelijke jeugddetentie op zijn plaats is. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] aanleiding om een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen voor een duur gelijk aan het voorarrest. De rechtbank wil voorkomen dat de positieve stappen die [verdachte] zet op het gebied van behandeling, school en werk worden doorkruist. Daarbij weegt de rechtbank mee dat [verdachte] voor de rest van zijn leven geconfronteerd zal blijven met het feit dat zijn vriend en neef door zijn toedoen is overleden. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat [verdachte] niet terug hoeft naar de jeugdinrichting. Wel vindt de rechtbank het belangrijk dat voor [verdachte] nog een straf volgt voor wat hij gedaan heeft. De rechtbank wil daarmee een signaal afgeven naar de nabestaanden en naar de maatschappij. De rechtbank ziet, in tegenstelling tot de officier van justitie, geen aanleiding een contact- en locatieverbod met de nabestaanden op te leggen in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht, nu met het opleggen van deze verboden in de vorm van bijzondere voorwaarden dezelfde doelen kunnen worden behaald.
Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie voor de duur van 200 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaar en oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd, als ook een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 150 uren, passend en geboden.

9.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 21.397,50. Dit bedrag bestaat uit € 1.397,50 materiële schade en € 20.000,- affectieschade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 tenlastegelegde feit.
[benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 20.000,-. Dit bedrag bestaat uit affectieschade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 tenlastegelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vorderingen toewijsbaar. Met betrekking tot de gevorderde affectieschade heeft de officier van justitie aangevoerd dat het bedrag conform de richtlijnen is en ten aanzien van de materiële schade is aangevoerd dat ook deze kosten voor toewijzing vatbaar zijn, nu de dood van [slachtoffer] redelijkerwijs aan verdachte is toe te rekenen. De officier van justitie heeft ook gevorderd de wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vorderingen ten aanzien van de affectieschade te halveren. Hiertoe is aangevoerd dat sprake is van een situatie waarin de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid maakt dat aan [verdachte] een lager bedrag dient te worden opgelegd gelet op de mate van schuld, nu geen sprake is van moord of liquidatie, en gelet op het feit dat [verdachte] geen vermogen heeft en door een schuld ter hoogte van de gevorderde bedragen nooit een inkomen boven de beslagvrije voet zal hebben.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
[benadeelde 3]
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde onder feit 1 en zal het bedrag van € 1.397,50 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2021 (datum factuur) tot de dag van volledige betaling. Het betreft immers kosten voor de uitvaart van [slachtoffer] en de vordering is voldoende onderbouwd.
Affectieschade
De rechtbank is van oordeel dat [benadeelde 3] , de vader van [slachtoffer] , als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van [verdachte] affectieschade heeft geleden. De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, geen reden dit bedrag te matigen. Het gevorderde bedrag komt overeen met het bedrag zoals genoemd in de tabel uit het
Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank zal het bedrag van € 20.000,- dan ook toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april 2021 tot de dag van volledige betaling.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van
€ 20.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april 2021 en het bedrag van
€ 1.397,50 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2021, tot de dag van volledige betaling. Bij gebreke van betaling zal geen gijzeling worden toegepast.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
[benadeelde 2]
Affectieschade
De rechtbank is van oordeel dat [benadeelde 2] , de moeder van [slachtoffer] , als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van [verdachte] affectieschade heeft geleden. De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, geen reden dit bedrag te matigen. Het gevorderde bedrag komt overeen met het bedrag zoals genoemd in de tabel uit het
Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank zal het bedrag van € 20.000,- dan ook toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april 2021 tot de dag van volledige betaling.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van
€ 20.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 april 2021 tot de dag van volledige betaling. Bij gebreke van betaling zal geen gijzeling worden toegepast.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 55, 57, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 307 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 meest subsidiair, feit 2 en feit 3 primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 meest subsidiair, feit 2 en feit 3 primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
200 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van
180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzijde rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
twee (2) jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- als
bijzondere voorwaardengelden dat verdachte:
* zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij reclassering Samen Veilig Midden-Nederland op het adres Stadsring 179, 3817 BA te Amersfoort. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt;
* zal meewerken aan het vinden en behouden van passende dagbesteding in de vorm van school, (vrijwilligers)werk en/of hobby’s. Verdachte geeft de reclassering in het geval van een opleiding of (bij)baan inzicht in zijn les- of werkrooster en houdt zich aan dit rooster;
* zich laat behandelen door De Waag, of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor behandeling;
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal zoeken, hebben of onderhouden met [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en [benadeelde 3] , met uitzondering van contact in het kader van mediation en/of herstelbemiddeling, indien dit contact op uitdrukkelijke wens en met goedkeuren van (een van) voornoemd(e) perso(o)n(en) plaatsvindt. Het contactverbod duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als het Openbaar Ministerie noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit verbod;
* zich niet bevindt in een straal van 100 meter rondom [adres] te [woonplaats] . Het locatieverbod duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als het Openbaar Ministerie noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit verbod;
- waarbij de jeugdreclassering Samen Veilig Midden-Nederland, locatie Amersfoort opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf in de vorm van een
werkstrafvan
150 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 75 dagen jeugddetentie;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij [benadeelde 3]
  • wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 21.397,50, bestaande uit € 1.397,50 materiële schade en € 20.000,- affectieschade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2021 en tot betaling van € 1.397,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 april 2021, tot aan de dag van volledige betaling;
  • legt aan verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen: € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2021 en tot betaling van € 1.397,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 april 2021, tot aan de dag van volledige betaling, waarbij geen toepassing wordt gegeven aan de mogelijkheid van aanvullende gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij of een ander op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
  • wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 20.000,-, bestaande uit affectieschade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2021 tot aan de dag van volledige betaling;
  • legt aan verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen: € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2021 tot aan de dag van volledige betaling, waarbij geen toepassing wordt gegeven aan de mogelijkheid van aanvullende gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij of een ander op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F. Koenis, voorzitter, tevens kinderrechter, en mrs. E.J. van Rijssen, kinderrechter, en mr. G. Konings, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.H. Lagerweij, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 april 2022.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 28 april 2021 te Amersfoort, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk een vuurwapen op het lichaam van die [slachtoffer] gericht en/of vervolgens met dat vuurwapen op die [slachtoffer] geschoten en/of een kogel afgevuurd, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
(art 287 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 april 2021 te Amersfoort, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond/schotletsel in het lichaam, heeft toegebracht, door
een vuurwapen op het lichaam van die [slachtoffer] te richten en/of vervolgens met dat vuurwapen op die [slachtoffer] te schieten en/of een kogel af te vuren, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 april 2021 te Amersfoort, [slachtoffer] heeft mishandeld door
een vuurwapen op het lichaam van die [slachtoffer] te richten en/of vervolgens met dat vuurwapen op die [slachtoffer] te schieten en/of een kogel af te vuren, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 3 Wetboek van Strafrecht)
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 april 2021 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onnadenkend
- een vuurwapen ter hand heeft genomen en/of
- ( zonder zich te vergewissen of dat vuurwapen (door)geladen was) dat vuurwapen heeft gericht op het lichaam van die [slachtoffer] (die zich op een korte afstand van verdachte bevond) en/of
- de trekker van dat vuurwapen (vervolgens) heeft overgehaald en/of
- ( aldus) met dat vuurwapen een kogel heeft afgevuurd op die [slachtoffer] en/of (vervolgens)
- niet heeft meegedeeld aan de hulpdiensten dat die [slachtoffer] was beschoten/geraakt met een vuurwapen en/of iets ernstigs was overkomen ten gevolge waarvan de hulpdiensten niet de noodzakelijke en/of passende hulp hebben kunnen verlenen en door hen (onder meer) bloedverdunners zijn toegediend, althans (medische) handelingen zijn verricht die niet of niet in die mate verricht waren als deze informatie wel was meegedeeld, waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer] zodanig letsel, te weten een schotwond/schotletsel in het lichaam en/of (daardoor) verbloeding heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
(art 307 lid 2 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 2
hij op of omstreeks 28 april 2021 te Amersfoort, een (nog onbekend) vuurwapen, te weten een revolver, althans een vuurwapen van categorie II en/of III en/of bijbehorende munitie
voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
Feit 3
hij in of omstreeks de periode van 28 april 2021 tot en met 1 juni 2021 te Amersfoort,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een mobiele telefoon (iPhone 6S met in het hoesje een ING bankpas en Nederlandse Identiteitskaart ten name van [slachtoffer] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] en/of diens nabestaanden, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 28 april 2021 tot en met 1 juni 2021 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een mobiele telefoon (iPhone 6S met in het hoesje een ING bankpas en Nederlandse Identiteitskaart ten name van [slachtoffer] ), althans (een) goed(eren) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/die goed(eren) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
(art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 24 maart 2022, genummerd MD3R021060 (onderzoeksnummer), opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 1048. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een schriftelijk bescheid zoals bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 4, Wetboek van Strafvordering, houdende het Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood van het NFI van 24 juni 2021, opgemaakt door drs. W. J. Groen, drs. D.J. Rijken en prof. dr. W. van de Voorde, doorgenummerde pagina 133 tot en met 147 (hierna: het Pathologieonderzoek).
3.Het Pathologieonderzoek, p. 137.
4.Het Pathologieonderzoek, p. 135.
5.Het Pathologieonderzoek, p. 139.
6.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 maart 2022.
7.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] van 14 juni 2021, pagina 967.
8.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] van 14 juni 2021, pagina 968.
9.
10.Een proces-verbaal Bevindingen Tapgesprekken, pagina 581 e.v., met bijlagen, p. 599 e.v.
11.Een proces-verbaal Bevindingen Tapgesprekken, pagina 582.
12.Een proces-verbaal Bevindingen Tapgesprekken, pagina 553.
13.Een proces-verbaal Bevindingen Tapgesprekken, pagina 581 e.v., met bijlagen, p. 610.
14.Een proces-verbaal Bevindingen Tapgesprekken, pagina 581 e.v., met bijlagen, p. 611.
15.Een proces-verbaal Bevindingen Tapgesprekken, pagina 581 e.v., met bijlagen, p. 612.
16.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , pagina 841.
17.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , pagina 842.
18.Een proces-verbaal Bevindingen Doorzoeking [adres] te [woonplaats] , p. 430.
19.Een proces-verbaal Bevindingen Doorzoeking [adres] te [woonplaats] , p. 432.