ECLI:NL:RBMNE:2022:1582

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
16/144306-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vuurwapenbezit, diefstal en drugsbezit met fatale afloop

Op 26 april 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een revolver met bijbehorende munitie, diefstal van een telefoon van een overleden slachtoffer en het aanwezig hebben van heroïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, de oudere broer van een minderjarige medeverdachte, verantwoordelijk was voor het vuurwapen dat door zijn broertje werd gebruikt, wat resulteerde in de fatale afloop van hun neef. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij een vuurwapen in een woning heeft bewaard waar ook een minderjarige aanwezig was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en de rechtbank heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het gevaar van wapenbezit, vooral in een gezinssituatie met kinderen. De verdachte had eerder al te maken gehad met de wet en de rechtbank hield rekening met zijn recidive en de impact van zijn daden op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/144306-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1999] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 november 2021 en van 30 maart 2022. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 12 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. E. ter Braak en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D. Wiedeman, advocaat te Diemen, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
in de periode van 7 april 2021 tot en met 28 april 2021 te Amersfoort, een revolver (vuurwapen categorie III) en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad;
Feit 2 primair
in de periode van 28 april 2021 tot en met 1 juni 2021 te Amersfoort, samen met een ander, de iPhone 6S, met in het hoesje de ING bankpas en Nederlandse identiteitskaart van [slachtoffer] heeft gestolen;
Feit 2 subsidiair
in de periode van 28 april 2021 tot en met 1 juni 2021 te Amersfoort, samen met een ander, de iPhone 6S, met in het hoesje de ING bankpas en Nederlandse identiteitskaart van [slachtoffer] heeft geheeld;
Feit 3
op 1 juni 2021 te Amersfoort, opzettelijk 1,16 gram heroïne aanwezig heeft gehad;
Feit 4
op 1 juni 2021 te Amersfoort, voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat deze bestemd zijn voor het voorbereiden van het produceren en verhandelen van heroïne.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
Ten aanzien van feit 1 is aangevoerd dat verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en dat uit tapgesprekken volgt dat het vuurwapen van verdachte is en in zijn kamer lag.
Ten aanzien van feit 2 is aangevoerd dat verdachte en zijn broertje, medeverdachte [medeverdachte] blijkens de tapgesprekken over de telefoon van [slachtoffer] spreken en dat verdachte zegt dat [medeverdachte] de telefoon onder zijn matras moet leggen. Voorts blijkt uit de tap- en OVC-gesprekken dat verdachte al die tijd wist waar de telefoon was en dat hij heeft gezegd de telefoon verstopt te hebben. Ook is aangevoerd dat [medeverdachte] de telefoon niet overhandigd heeft, omdat hij dacht dat daar belastende informatie op stond. Verdachte heeft verklaard dat hij de telefoon terug wilde geven aan de familie van [slachtoffer] , maar hoewel daar alle tijd voor bestond, heeft hij dit niet gedaan.
Ten aanzien van feit 3 is aangevoerd dat verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en dat uit NFI-onderzoek volgt dat de bij verdachte aangetroffen bolletjes heroïne bevatten.
Ten aanzien van feit 4 is aangevoerd dat uit alle voorwerpen tezamen, als ook de in de telefoons aangetroffen berichten en foto’s van onder meer geld en drugs, volgt dat verdachte handelt in drugs. Zo is de Nokia telefoon (TA1114) een typische telefoon die wordt gebruikt voor drugshandel en zijn hierin contacten van harddrugsgebruikers aangetroffen. De grip- en ponyzakjes heeft iemand niet voor eigen gebruik in bezit en uit OVC-gesprekken blijkt dat de vader van verdachte tegen hem zegt dat hij moet stoppen met ‘illegale praktijken’, aldus de officier van justitie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft opgemerkt dat de verdediging zich ten aanzien van de feiten 1 en 3 refereert aan het oordeel van de rechtbank, gelet op de bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van deze feiten. De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de feiten 2 en 4.
Ten aanzien van feit 2 is primair aangevoerd dat er geen sprake is van toe-eigenen van de telefoon en pasjes. Met het enkele verplaatsen van de goederen is geen sprake van wegnemen in de zin van artikel 310 Wetboek van Strafrecht en daarbij is verdachte niet degene geweest die de telefoon heeft verplaatst. Subsidiair is aangevoerd dat het oogmerk ontbreekt. Zo heeft de telefoon, zoals verdachte ook in zijn verhoor van 1 juni 2021 heeft verklaard, altijd op een kast in zijn kamer gelegen, is de telefoon bij eerdere doorzoekingen niet meegenomen, is verdachte bij eerdere verhoren niet gevraagd naar de telefoon en is de intentie van verdachte altijd geweest de telefoon terug te geven aan de nabestaanden van [slachtoffer] .
Ten aanzien van feit 4 is aangevoerd dat de in de tenlastelegging genoemde goederen zowel los van elkaar als in onderling verband en samenhang bezien, niet bestemd zijn of zouden kunnen zijn voor de handel in harddrugs, laat staan dat uit het dossier kan worden afgeleid dat het voorhanden hebben ervan ook daadwerkelijk dit doel diende. Ook is aangevoerd dat verdachte het vuurwapen op 1 juni 2021 niet meer voorhanden kon hebben, nu na 28 april 2021 geen sprake meer was van aanwezigheid van het wapen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Bewijsmiddelen [1]
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder feit 1 tenlastegelegde bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 30 maart 2022, inhoudende dat hij in de periode tussen 7 april en 28 april 2021 een revolver en bijbehorende munitie in de kast in zijn slaapkamer had verstopt;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte
Feit 2
Bewijsmiddelen [2]
Uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] [3] blijkt onder meer het volgende:
In dit proces-verbaal wordt de inhoud besproken van de getapte telefoonlijnen en de OVC-
gesprekken die vermoedelijk in relatie staan tot het strafbare feit en de niet-natuurlijke dood van [slachtoffer] . [4]
Er zijn tapgesprekken gebruikt van de volgende taplijnen:
Taplijn Telefoonnummer Gebruiker
TA003 [telefoonnummer] [A] (vader van verdachte [medeverdachte] ) […] [5]
Taplijn Datum & Tijd Sessienummer
TA003 9 mei 2021 te 21:41:36 uur 205
[naam] wordt gebeld door [verdachte] en vraagt naar [medeverdachte] .
[medeverdachte] komt aan de lijn […]. [6]
[verdachte] : Wat gebeurde? Hoe is het gegaan? Hoe, met je wat wil je weten?
[medeverdachte] : Gewoon moesten weer allerlei vragen.
[verdachte] : Welke vragen?
[medeverdachte] : Even kijken weer een paar van dezelfde? En over euuh...(ntv)...waar die tellie was?
[verdachte] : Ja?
[…]
[verdachte] : Waar is die dan?
[medeverdachte] : Bij mij.
[…]
[verdachte] = ( [verdachte] )
[medeverdachte] = [medeverdachte]
[…]
[medeverdachte] : Moet je deze tellie ergens weg doen?
[verdachte] : Ja, is goed.
[medeverdachte] : Joe.
[verdachte] : Leg die onder mijn matras, ja. [7]
[medeverdachte] : Joe, joe. […] [8]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft onder meer het volgende verklaard:
Gesprek sessienr: 205, taplijn TA003, op 09-05-2021 om 21:41:36 uur.
O: Dit is een gesprek tussen jou en je broer [verdachte] . Eerder op die dag ben je ’s middags door ons als getuige gehoord. [verdachte] vraagt aan jou hoe dit is gegaan. [9]
O: Jij zegt tegen [verdachte] dat ‘die tellie’ bij jou is. Jij zegt tegen [verdachte] dat ‘die tellie’ weggedaan moet worden. [verdachte] zegt tegen jou dat je ‘die tellie’ onder zijn matras moet leggen. Uit dit gesprek blijkt dat je dit gaat doen. Onze conclusie is dat je weet waar die telefoon is gebleven.
V: Waar is de telefoon van [slachtoffer] nu?
A: Het ging om de telefoon van [slachtoffer] . Ik wilde de familie niet belasten met wat jullie op de telefoon konden aantreffen. Ik wist niet of jullie wat zouden vinden. […] Ik weet niet of er afbeeldingen van het vuurwapen op de telefoon van [slachtoffer] stonden. […] [10]
Uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 2] blijkt onder meer het volgende:
Op dinsdag 1 juni 2021 tussen 07:04 uur en 09:50 uur, was ik als perceelcoördinator aanwezig bij de doorzoeking van de woning aan de [adres] in [woonplaats] . [11]
Ik zag dat de badkamer tegenover de trap is gelegen en dat er links van de badkamer een trap naar de tweede verdieping was. Ik zag dat rechts van de badkamer de derde slaapkamer was. Dit betrof de slaapkamer van [verdachte] .
In de derde slaapkamer [...] zag [ik] dat er een iPhone lag met een zwart hoesje. […] Ik zag dat er een Nederlandse Identiteitskaart en een ING bankpas ten name van [slachtoffer] tussen het hoesje en de telefoon zaten. Ik zag op de achterzijde van de telefoon dat het een zilverkleurige iPhone S betrof, model A1688. […] [ik] raadpleegde de website van Apple Support, waaruit blijkt dat een iPhone met model A1688 een iPhone 6S betrof […]. [12]
Bewijsoverweging
Op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte zich, samen met medeverdachte [medeverdachte] , in de periode 9 mei 2021 tot en met 1 juni 2021 te Amersfoort, schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de iPhone 6s, met in het hoesje een ING bankpas en Nederlandse identiteitskaart van [slachtoffer] . De telefoon van [slachtoffer] is bij zijn overlijden achtergebleven op de slaapkamer van [medeverdachte] . Op 9 mei 2021 geeft verdachte aan [medeverdachte] de opdracht de telefoon, waarin de pasjes zaten, onder zijn matras te verstoppen. [slachtoffer] telefoon is door de politie aangetroffen op de slaapkamer van verdachte. Hiermee heeft naar het oordeel van de rechtbank een wegnemingshandeling plaatsgevonden, waardoor verdachte als heer en meester over de goederen beschikte. Het oogmerk op het wegnemen van voornoemde goederen volgt uit de verklaring van [medeverdachte] , waarin hij verklaart dat hij de familie van [slachtoffer] niet wilde belasten met wat de politie op de telefoon zou aantreffen en de bevindingen uit het tapgesprek, waarin verdachte de opdracht geeft tot het verstoppen, oftewel: het wegnemen. Het was immers de bedoeling van verdachten dat de telefoon niet gevonden zou worden, omdat zij vreesden voor de inhoud ervan. Er is sprake van nauwe en bewuste samenwerking, nu verdachten hebben overlegd over het verstoppen en de locatie daarvan. Dat de telefoon tijdens de doorzoeking van de woning op 1 juni 2021 op een kast in de kamer van verdachte wordt aangetroffen en niet onder het matras, doet aan het voorgaande niet af. Er is op dat moment al sprake van een voltooide diefstal.
Partiële vrijspraak periode 28 april 2021 tot en met 8 mei 2021
Nu uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat de telefoon met pasjes niet eerder dan 9 mei 2021 is weggenomen, spreekt de rechtbank verdachte partieel vrij van de periode voorafgaand aan 9 mei 2021.
Feit 3
Bewijsmiddelen [13]
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder feit 3 tenlastegelegde bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 30 maart 2022, inhoudende dat hij op 1 juni 2021 te Amersfoort 1,16 gram heroïne aanwezig had;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van Onderzoek verdovende middelen van 2 juni 2021, genummerd PL0900-2021131369-29, opgemaakt door politie Midden-Nederland, houdende het onderzoek naar de bij verdachte aangetroffen bolletjes met een gewicht van 1,16 gram, welke positief testen voor heroïne, doorgenummerde pagina 217-219.
Feit 4
Vrijspraak feit 4
De rechtbank is, met de raadsvrouw, van oordeel dat voldoende wettig en overtuigend bewijs ontbreekt ten aanzien van feit 4 en zal verdachte hiervan vrijspreken. Hoewel de bij verdachte aangetroffen voorwerpen vragen oproepen en een aantal voorwerpen duidelijk drugsgerelateerd (kunnen) zijn, duiden sommige van die voorwerpen juist op drugshandel in het verleden: oude berichten in de Nokia telefoon, betaalpassen van anderen dan verdachte die mogelijk als onderpand dienen/hebben gediend. De rechtbank acht de aangetroffen voorwerpen in onderling verband en samenhang bezien, gelet op de geringe hoeveelheid verdovende middelen, onvoldoende om tot een bewezenverklaring van voorbereidingshandelingen van de Opiumwet te komen. Hiervoor is namelijk vereist dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft op het voorbereiden of bevorderen van een feit zoals bedoeld in artikel 10, derde of vierde lid, van de Opiumwet en dit opzet kan op basis van het dossier en de aangetroffen goederen niet worden vastgesteld.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
in de periode van 7 april 2021 tot en met 28 april 2021 te Amersfoort, een revolver, te weten een vuurwapen van categorie III en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad;
Feit 2
in de periode van 9 mei 2021 tot en met 1 juni 2021 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een ander, een mobiele telefoon (iPhone 6S met in het hoesje een ING bankpas en Nederlandse Identiteitskaart ten name van [slachtoffer] ), die geheel aan [slachtoffer] of diens nabestaanden toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 3
op 1 juni 2021 te Amersfoort, opzettelijk aanwezig heeft gehad, 1,16 gram van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Feit 2
diefstal door twee of meer verenigde personen;
Feit 3
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest;
- een vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende:
* een contactverbod met [B] , [C] , [D] , [E] en [F] ;
* een locatieverbod voor het adres [adres] te [woonplaats] ;
voor de duur van vijf jaar en bij elke overtreding te vervangen voor twee weken hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht bij strafoplegging rekening te houden met het volgende: verdachte is niet eerder veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet, de eerdere overtreding van de Wet wapens en munitie betrof geen vuurwapen van categorie III, verdachte is jong en heeft eerder reclasseringstoezicht positief afgerond, verdachte heeft een zware tijd achter de rug door de zorg voor en uiteindelijk het overlijden van zijn vader, door het schietincident van 28 april 2021 en verdachte is financieel onmisbaar voor zijn gezin.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vuurwapenbezit, diefstal in vereniging en het voorhanden hebben van harddrugs. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat met zijn vuurwapen [slachtoffer] om het leven is gekomen. Hoewel verdachte bij het schietincident zelf niet direct betrokken is geweest, heeft het incident alleen kunnen gebeuren doordat verdachte het vuurwapen in huis heeft gehaald. In datzelfde huis woonde onder meer het minderjarige broertje van verdachte. Het gevaar dat wapenbezit met zich brengt, en waar in uitspraken over wapenbezit herhaaldelijk op wordt gewezen, heeft zich vervolgens op een afschuwelijke wijze verwezenlijkt.
Daarnaast heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan drugsbezit en aan diefstal van eigendommen van [slachtoffer] , waardoor de familie van [slachtoffer] hierover niet kon beschikken. Verdachte heeft zowel bij het vuurwapenbezit als de diefstal slechts gehandeld uit eigen belang. Het wapen heeft hij immers aangeschaft ter bescherming, zonder kennelijk na te denken over de mogelijke gevolgen hiervan en de telefoon moest uit handen van de familie van [slachtoffer] en de politie blijven, uit angst voor wat daarop zou worden aangetroffen. Ook dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Persoon van verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel van de justitiële documentatie van 1 december 2021 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten en de Wet wapens en munitie. Er is dus sprake van recidive. Daarbij was verdachte net uit een proeftijd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 16 maart 2022. Hieruit volgt dat verdachte een opleiding volgt, stage loopt en werkt. Hoewel deze omstandigheden als beschermende factoren worden gezien, zijn er ook zorgen omtrent verdachte. Zo lijkt er sprake van gebrekkige vaardigheden in het oplossen van (interpersoonlijke) problemen en wordt bij verdachte een pro-criminele houding gezien. Verdachte is kort na zijn vorige toezicht en proeftijd gerecidiveerd wat maakt dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. De reclassering ziet toegevoegde waarde in behandeling, om het recidiverisico te verminderen en verdachte toereikende vaardigheden aan te leren om op het rechte pad te komen. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, een contact- en locatieverbod met de nabestaanden, meewerken aan middelencontrole en zinvolle dagbesteding.
Straf
Gelet op de aard en de ernst van de feiten dient aan verdachte een straf te worden opgelegd die vrijheidsbeneming met zich brengt. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de Oriëntatiepunten straftoemeting van het LOVS. Hieruit volgt een gevangenisstraf van vier maanden als uitgangspunt, bij het voorhanden hebben van een vuurwapen in een woning. Strafverzwarend wegen in dit geval het feit dat het vuurwapen met daarbij behorende munitie aanwezig was in een woning met een minderjarige, met als gevolg dat het wapen door deze minderjarige, [medeverdachte] , is gehanteerd en hun neefje [slachtoffer] is overleden. Ook werkt strafverzwarend dat er sprake is van recidive. Dat het bij de eerdere veroordeling om een ander soort wapen ging, doet hieraan niet af. Feit blijft dat verdachte was gewaarschuwd en straf opgelegd heeft gekregen ten aanzien van wapenbezit en dat hij desondanks wederom - en dit keer een zwaarder - wapen in zijn bezit heeft gehad. Ook ten aanzien van diefstal is sprake van recidive.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk en met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank beoogt met de op te leggen voorwaarden verdachte een (nieuwe) kans te geven zijn leven te beteren. Ter terechtzitting heeft verdachte ook aangegeven mee te willen werken aan deze bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal het contactverbod met de nabestaanden van [slachtoffer] en het locatieverbod rondom hun woning, met een straal van 100 meter ook als bijzondere voorwaarden opnemen. De rechtbank ziet, in tegenstelling tot de officier van justitie, geen aanleiding het contact- en locatieverbod op te leggen in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht, nu met het opleggen van deze verboden in de vorm van bijzondere voorwaarden dezelfde doelen kunnen worden behaald en geen aanleiding bestaat te denken dat verdachte deze verboden zal negeren, in welk geval lik-op-stukbeleid in de vorm van vervangende hechtenis meer op zijn plaats zou zijn. Het voorwaardelijk strafdeel zal verdachte er tevens van moeten weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan vuurwapenbezit. Door dit vuurwapen is iemand overleden. De rechtbank is daarmee van oordeel dat sprake is van een gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, nu dit gevaar zich ook verwezenlijkt heeft. Gelet op de inhoud van het reclasseringsadvies en het feit dat er sprake is van recidive ten aanzien van de Wet wapens en munitie, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die verdachte zullen worden opgelegd, waarmee beoogd wordt de kans op herhaling kleiner te maken, en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van verdachte is met ingang van 3 september 2021 geschorst. Nu de rechtbank tot een veroordeling komt en tot oplegging van een gevangenisstraf die langer duurt dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, dient verdachte nog een deel onvoorwaardelijke gevangenisstraf te ondergaan. De rechtbank zal de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen. De aard en ernst van de strafbare feiten maken dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de opgelegde straf op zijn plaats is.

9.BESLAG

Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van het in beslag genomen geldbedrag, te weten € 1.550,-, omdat verdachte wordt vrijgesproken van het feit dat onder 4 ten laste is gelegd.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 4 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1, feit 2 primair en feit 3 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart hetgeen meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1, feit 2 primair en feit 3 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 4 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzijde rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
twee (2) jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- als
bijzondere voorwaardengelden dat verdachte:
* zich blijft melden bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 te Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zich laat behandelen door De Waag Nederland of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal zoeken, hebben of onderhouden met [B] , [C] , [E] , [F] en [D] , met uitzondering van contact in het kader van mediation en/of herstelbemiddeling, indien dit contact op uitdrukkelijke wens en met goedkeuren van (een van) voornoemd(e) perso(o)n(en) plaatsvindt. Het contactverbod duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als het Openbaar Ministerie noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit verbod;
* zich niet bevindt in een straal van 100 meter rondom [adres] te [woonplaats] . Het locatieverbod duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als het Openbaar Ministerie noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit verbod;
* meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak en wanneer verdachte wordt gecontroleerd.
- waarbij Reclassering Nederland, locatie Utrecht, opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Voorlopige hechtenis
- heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het volgende geldbedrag: € 1.550,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Konings, voorzitter, en mrs. E.J. van Rijssen en H.F. Koenis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H. Lagerweij, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 april 2022.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 april 2021 tot en met 28 april 2021 te Amersfoort, een (nog onbekend) vuurwapen, te weten een revolver, althans een vuurwapen van categorie II en/of III en/of bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
Feit 2
hij in of omstreeks de periode van 28 april 2021 tot en met 1 juni 2021 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een mobiele telefoon (iPhone 6S met in het hoesje een ING bankpas en Nederlandse Identiteitskaart ten name van [slachtoffer] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] en/of diens nabestaanden, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met
het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 28 april 2021 tot en met 1 juni 2021 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een mobiele telefoon (iPhone 6S met in het hoesje een ING bankpas en Nederlandse Identiteitskaart ten name van [slachtoffer] ), althans (een) goed(eren) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/die goed(eren) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
(art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 3
hij op of omstreeks 1 juni 2021 te Amersfoort, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1,16 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet)
Feit 4
hij op of omstreeks 1 juni 2021 te Amersfoort, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen twee weegschaaltjes en/of verpakkingsmateriaal voor drugs, te weten Apollo packs (ponypacks), en/of meerdere bankpassen/creditcard/zorgpassen/ID kaarten van andere personen en/of meerdere telefoons en/of een hoeveelheid drugs en/of een wapen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 24 maart 2022, genummerd MD3R021060 (onderzoeksnummer), opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 1048. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.
3.Een proces-verbaal Bevindingen Tapgesprekken, pagina 581 e.v., met bijlagen, p. 599 e.v.
4.Een proces-verbaal Bevindingen Tapgesprekken, pagina 582.
5.Een proces-verbaal Bevindingen Tapgesprekken, pagina 553.
6.Een proces-verbaal Bevindingen Tapgesprekken, pagina 581 e.v., met bijlagen, p. 610.
7.Een proces-verbaal Bevindingen Tapgesprekken, pagina 581 e.v., met bijlagen, p. 611.
8.Een proces-verbaal Bevindingen Tapgesprekken, pagina 581 e.v., met bijlagen, p. 612.
9.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] , pagina 841.
10.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] , pagina 842.
11.Een proces-verbaal Bevindingen Doorzoeking [adres] te [woonplaats] , p. 430.
12.Een proces-verbaal Bevindingen Doorzoeking [adres] te [woonplaats] , p. 432.
13.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 24 maart 2022, genummerd MD3R021060 (onderzoeksnummer), opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 1048. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.