Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
kantonrechter
wonende te [woonplaats] ,
eiser, hierna ook te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M. Ledesma Marin,
[gedaagde] GMBH,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde]
1.De procedure
- de akte overlegging producties 10 tot en met 20 van [gedaagde] .
2.Waar gaat deze zaak over?
Ongeveer gelijktijdig met de start in zijn nieuwe functie is [eiser] met een tweejarig opleidingstraject tot Manager Distributie binnen [gedaagde] gestart. Tijdens dit opleidingstraject zou [eiser] gedurende een periode van negen maanden de rol vervullen van Manager Proces, negen maanden de rol van Manager Operations en daarnaast gedurende zes maanden meelopen met een Manager Distributie. Het opleidingstraject is aangegaan met het doel om [eiser] in de toekomst de functie van Manager Distributie te kunnen laten uitoefenen. Over het opleidingstraject zijn geen schriftelijke afspraken gemaakt.
Tijdens een gesprek op 22 september 2022 heeft de leidinggevende van [eiser] hem meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor de vrijgekomen functie van Manager Distributie in het distributiecentrum te [plaatsnaam] en dat het opleidingstraject wordt beëindigd. [eiser] heeft zich op 28 september 2021 ziek gemeld en is sindsdien (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt. Per brief van 11 oktober 2021 heeft [gedaagde] schriftelijk aan [eiser] bevestigd dat het opleidingstraject wordt beëindigd. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] zich gedurende het opleidingstraject onvoldoende ontwikkeld in zijn functioneren. [gedaagde] heeft in november 2021 aan [eiser] voorgesteld om zijn werkzaamheden voort te zetten in de functie van Afdelingsmanager Distributiecentrum of Rayonmanager, waarbij hij zijn huidige loon behoudt, maar waarbij hij in de toekomst geen recht heeft op loonsverhogingen.
Daarnaast vordert [eiser] nakoming van de toezegging van [gedaagde] om per 1 oktober 2021 zijn loon te verhogen en vordert hij toekomstige loonsverhogingen en bij de functie van Plaatsvervangend Manager Distributie behorende arbeidsvoorwaarden, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is beëindigd, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging van 50%. Tot slot vordert [eiser] veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.De beoordeling
Toetsingskader
De kantonrechter is met [gedaagde] van oordeel dat het spoedeisend belang van [eiser] ontbreekt, omdat de gevorderde toelating tot het opleidingstraject en de tewerkstelling op dit moment (laat staan binnen de gevorderde 24 uur na datum van dit vonnis) niet mogelijk is, gelet op zijn (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid. Het belang van [eiser] om op dit moment een dergelijke voorziening toegewezen te krijgen in kort geding, ontbreekt.
Dat behoefte bestaat aan duidelijkheid voor partijen over het einddoel van de re-integratie, zoals [eiser] nog als aanvullend spoedeisend belang naar voren heeft gebracht, levert evenmin een zelfstandig spoedeisend belang op ten aanzien van de gevorderde hervatting van het opleidingstraject en de tewerkstelling. Vanwege het ontbreken van de spoedeisendheid, wijst de kantonrechter de primaire en subsidiaire vorderingen dan ook af.
Overwegingen ten overvloede
Dat de beslissing om het opleidingstraject te beëindigingen in strijd is geweest met goed werkgeverschap is voorshands dan ook niet gebleken. Dat zou slechts anders kunnen zijn als uit de functioneringsverslagen helemaal geen verbeterpunten naar voren waren gekomen of wanneer [gedaagde] niet eerder kenbaar zou hebben gemaakt aan [eiser] dat hij nog niet op alle fronten functioneert op het gewenste niveau.
Dat betekent dat [gedaagde] [eiser] moet toelaten tot de functie van Plaatsvervangend Manager Distributie op het moment dat hij door de bedrijfsarts in staat wordt geacht zijn werkzaamheden weer te verrichten.
Zoals hiervoor is overwogen onder rechtsoverweging 3.11 is voorshands gebleken dat [eiser] werkzaam is in de functie van Plaatsvervangend Manager Distributie. Daarnaast staat vast dat [gedaagde] per brief van 24 februari 2021 een toezegging aan [eiser] heeft gedaan dat zijn salaris per 1 oktober 2021 wordt verhoogd. Uit die toezegging blijkt dat de voorwaarde voor de loonsverhoging per 1 oktober 2021 is dat de huidige functie minimaal een jaar wordt bekleed. Aan die voorwaarde is voldaan, omdat [eiser] nog steeds werkzaam is in de functie van Plaatsvervangend Manager Distributie, ondanks de beslissing van [gedaagde] om het opleidingstraject te beëindigen per 22 september 2021. [eiser] kan dan ook onverminderd aanspraak maken op deze loonsverhoging. Dat dit een algemeen en geen concreet voorstel is geweest, zoals [gedaagde] naar voren heeft gebracht, maakt niet dat [eiser] geen aanspraak kan maken op die toezegging. Uit de brief komt overigens naar voren dat de loonsverhoging per 1 oktober 2021 mondeling is besproken met [eiser] , zodat van een enkele algemene toezegging ook geen sprake lijkt te zijn.
Ook de door [eiser] gevorderde toekomstige loonsverhogingen en de nakoming van alle bij de functie van Plaatsvervangend Manager Distributie behorende arbeidsvoorwaarden is gelet op het hiervoor overwogene toewijsbaar.