ECLI:NL:RBMNE:2022:158

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
21 januari 2022
Zaaknummer
16/282524-19 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling ter zake van diefstal door twee of meer verenigde personen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering is ingediend door de officier van justitie in het kader van een eerdere veroordeling van de veroordeelde voor diefstal door twee of meer verenigde personen, gepleegd met valse sleutels. De rechtbank heeft de vordering inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 januari 2022, waar de officier van justitie een bedrag van € 55.495,55 heeft gevorderd, maar uiteindelijk de vordering tot ontneming heeft beperkt tot € 28.257,--. De verdediging heeft aangevoerd dat de veroordeelde geen daadwerkelijk voordeel heeft genoten en heeft een lager bedrag van € 16.960,-- voorgesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde en zijn mededaders in totaal € 16.960,-- hebben weggenomen. De veroordeelde heeft verklaard dat hij dit bedrag heeft gebruikt om een schuld af te lossen bij zijn mededaders. De rechtbank oordeelt dat de veroordeelde heeft geprofiteerd van het wederrechtelijk verkregen bedrag en stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 16.960,--. De rechtbank legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de Staat.

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft bepaald dat de veroordeelde hoofdelijk aansprakelijk is voor het bedrag, met de mogelijkheid van bevrijding indien een mededader betaalt. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 678 dagen. Het vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee rechters.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/282524-19 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren op [1997] te Curaçao,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 januari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. A.E. Lohuis en van hetgeen veroordeelde en mr. R.P.A. Kint, advocaat te Zoetermeer, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op 8 december 2021 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie wordt geschat op € 55.495,55.
Ter terechtzitting van 7 januari 2022 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden toegewezen tot een bedrag van € 28.257,--. Dit betreft het totaal van de bedragen die veroordeelde volgens de officier van justitie wederrechtelijk zou hebben weggenomen. Veroordeelde kan de rechtbank achteraf verzoeken de te betalen schadevergoeding aan de benadeelde partij in mindering te brengen op het te ontnemen bedrag.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting primair aangevoerd dat de vordering dient te worden afgewezen omdat veroordeelde geen daadwerkelijk voordeel heeft genoten. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat veroordeelde slechts voor een lager bedrag dan het door de officier van justitie gevorderde bedrag verantwoordelijk is geweest, te weten € 16.960,--, en verzoekt, indien en voor zover de vorderingen van de benadeelde partijen in de strafzaak niet voor toewijzing in aanmerking komen, de vordering tot een hoogte van dat bedrag toe te wijzen. Indien de vorderingen van de benadeelde partijen (deels) wel voor toewijzing in aanmerking komen, dan dient dit volgens de raadsman op het toe te wijzen bedrag in mindering te worden gebracht.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 21 januari 2022 van deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld voor het strafbare feit:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd,
in de periode van 20 juni 2018 tot en met 8 augustus 2018.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit het strafbare feit dat de veroordeelde heeft begaan en strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat veroordeelde deze heeft begaan (artikel 36e, lid 2 Sr).
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank overweegt dat uit het veroordelend vonnis blijkt dat veroordeelde en zijn mededaders een bedrag van in totaal € 16.960,-- hebben weggenomen. Veroordeelde heeft verklaard dat hij met het wegnemen van het geld een schuld heeft afgelost bij zijn mededaders. Veroordeelde heeft geen openheid gegeven over de hoogte van die schuld maar heeft wel verklaard dat het meer dan € 10.000,-- betrof en dat hij sindsdien niet meer wordt benaderd door zijn schuldeisers. Dit maakt dat veroordeelde naar het oordeel van de rechtbank heeft geprofiteerd van het wederrechtelijk verkregen bedrag.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 16.960,--.
3.3
Toerekening van het voordeel
De veroordeelde heeft met zijn mededaders van de diefstal geprofiteerd. De rechtbank zal daarom het wederrechtelijk verkregen voordeel als gemeenschappelijk voordeel voor het geheel – mede – aan veroordeelde toerekenen.
3.4
Betalingsverplichting
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de staat, vast op € 16.960,--.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
-
stelthet bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat
vast op € 16.960,--;
-
legtde veroordeelde de verplichting
optot betaling van
€ 16.960,--aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- veroordeelde is voor dit bedrag hoofdelijk aansprakelijk met dien verstande dat indien en voor zover (een van) de mededaders van veroordeelde betaalt/betalen, veroordeelde in zoverre van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 678 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.M. van Hoof, voorzitter, mrs. A.M. Loots en
G.A. Hendriks, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.S.A. Nahumury, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 januari 2022.
Mrs. Loots, Hendriks en Nahumury zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.