In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering is ingediend door de officier van justitie in het kader van een eerdere veroordeling van de veroordeelde voor diefstal door twee of meer verenigde personen, gepleegd met valse sleutels. De rechtbank heeft de vordering inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 januari 2022, waar de officier van justitie een bedrag van € 55.495,55 heeft gevorderd, maar uiteindelijk de vordering tot ontneming heeft beperkt tot € 28.257,--. De verdediging heeft aangevoerd dat de veroordeelde geen daadwerkelijk voordeel heeft genoten en heeft een lager bedrag van € 16.960,-- voorgesteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde en zijn mededaders in totaal € 16.960,-- hebben weggenomen. De veroordeelde heeft verklaard dat hij dit bedrag heeft gebruikt om een schuld af te lossen bij zijn mededaders. De rechtbank oordeelt dat de veroordeelde heeft geprofiteerd van het wederrechtelijk verkregen bedrag en stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 16.960,--. De rechtbank legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft bepaald dat de veroordeelde hoofdelijk aansprakelijk is voor het bedrag, met de mogelijkheid van bevrijding indien een mededader betaalt. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 678 dagen. Het vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee rechters.