ECLI:NL:RBMNE:2022:1576

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
C/16/510433 / HA ZA 20-755
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schikking staat aan verbeurte van contractuele boete in de weg. Geen schending van geheimhoudingsbeding of bedrijfsgeheim.

In deze zaak, die zich afspeelt in de context van civiel recht en ondernemingsrecht, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in twee gevoegde zaken. De eerste zaak betreft een geschil tussen [handelsnaam] en [procesdeelnemer II] GMBH over de schending van een geheimhoudingsovereenkomst en de verbeurte van een contractuele boete van € 50.000,-. [handelsnaam] heeft [procesdeelnemer II] beschuldigd van het namaken van een couveuse en het schenden van geheimhoudingsverplichtingen. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van [handelsnaam] worden afgewezen, omdat de inhoud van de vaststellingsovereenkomst (VSO) die partijen eerder hebben gesloten, de vorderingen dekt. De rechtbank concludeert dat de vermeende schendingen van de geheimhoudingsovereenkomst al onderdeel uitmaakten van het geschil dat door de VSO is geschikt. De tweede zaak betreft een vordering van [procesdeelnemer II] tegen [handelsnaam] wegens schending van de geheimhoudingsovereenkomst en onrechtmatig handelen. Ook deze vorderingen worden afgewezen, omdat de rechtbank oordeelt dat [handelsnaam] niet onrechtmatig heeft gehandeld en de informatie die hij aan de FIA heeft verstrekt, niet onder de geheimhoudingsplicht valt. Beide partijen worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
Vonnis in gevoegde zaken van 4 mei 2022
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/16/510433 / HA ZA 20-755 van
[procesdeelnemer I], handelend onder de naam
[handelsnaam],
wonende en zaakdoende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. A.G.M. Lieshout te Utrecht,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
[procesdeelnemer II] GMBH,
gevestigd te [vestigingsplaats] , Duitsland,
gedaagde,
advocaat mr. A.J.W. van Elk te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/16/506599 / HA ZA 20-488 van
de vennootschap naar buitenlands recht
[procesdeelnemer II] GMBH,
gevestigd te [vestigingsplaats] , Duitsland,
eiseres,
advocaat mr. A.J.W. van Elk te Amsterdam,
tegen
[procesdeelnemer I], handelend onder de naam
[handelsnaam],
wonende en zaakdoende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.G.M. Lieshout te Utrecht.
Partijen zullen hierna [handelsnaam] en [procesdeelnemer II] genoemd worden.

1.De procedure in de zaak 20-755

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de procesinleiding van 11 juli 2019 met producties
  • het verweerschrift met de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring
  • het antwoord in het incident van [handelsnaam]
  • het tussenvonnis van 3 december 2019
  • het tussenvonnis van 14 oktober 2020
  • de akte overlegging producties 14 t/m 19 van [procesdeelnemer II]
  • de aanvullende producties 1 t/m 3 van [handelsnaam]
  • productie 20 van [procesdeelnemer II]
  • de mondelinge behandeling van 10 maart 2022
  • de spreekaantekeningen van [handelsnaam] en [procesdeelnemer II] .
1.2.
Daarna is vonnis bepaald op vandaag.

2.De procedure in de zaak 20-488

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 juli 2020, met een incidentele vordering tot voeging
  • de conclusie van antwoord
  • het tussenvonnis van 9 september 2020
  • de akte overlegging producties 14 t/m 19 van [procesdeelnemer II]
  • de producties 1 t/m 3 van [handelsnaam]
  • productie 20 van [procesdeelnemer II]
  • de mondelinge behandeling van 10 maart 2022
  • de spreekaantekeningen van [procesdeelnemer II] en [handelsnaam] .
2.2.
Daarna is vonnis bepaald op vandaag.

3.Waar gaat het over?

3.1.
De FIA (Fédération Internationale de l’Automobile) heeft met ingang van 2018 het gebruik van halo’s verplicht voor racewagens die uitkomen in de Formule 1-, Formule 2- en Formule E-klasse. De halo is een beschermconstructie gemaakt van titanium. [procesdeelnemer II] heeft een halo ontworpen voor de FIA en heeft van de FIA vervolgens de opdracht gekregen een aantal halo’s te leveren. Het lassen van titanium verloopt via een speciaal lasproces in een afgesloten ruimte (couveuse) waaraan het gas Argon wordt toegevoegd.
3.2.
[procesdeelnemer II] heeft [handelsnaam] in november 2017 opdracht gegeven om de halo’s voor haar te lassen. Partijen hebben daarvoor een uitbestedingsovereenkomst ondertekend, lopend tot eind maart 2018, voor in totaal 86 halo’s. Daarnaast hebben partijen over en weer in totaal drie (verschillende) geheimhoudingsovereenkomsten ondertekend.
3.3.
Medio december 2017 heeft [procesdeelnemer II] de uitbestedingsovereenkomst met [handelsnaam] beëindigd. Op dat moment had [handelsnaam] 11 van de in totaal 86 halo’s gelast. Over de beëindiging ontstond een geschil tussen partijen dat uiteindelijk in april 2019 is beslecht met de ondertekening van een vaststellingsovereenkomst (VSO).
3.4.
Aanleiding voor dit geschil is dat partijen elkaar over en weer verwijten de tussen hen geldende geheimhoudingsovereenkomsten te schenden/te hebben geschonden.

4.De beoordeling in de zaak 20-755

Vordering
4.1.
Volgens [handelsnaam] heeft [procesdeelnemer II] zijn couveuse nagemaakt inclusief de door hem speciaal ten behoeve van het lassen van de halo aangebrachte verbeteringen, zoals de aanpassing van de bereikbaarheid in de couveuse. Ook verwijt [handelsnaam] [procesdeelnemer II] een vacuümsluis aan de couveuse toegevoegd te hebben, die zij bij [handelsnaam] heeft zien staan in de werkruimte. Dit blijkt volgens [handelsnaam] onder andere uit een filmpje dat [procesdeelnemer II] op Linked-In heeft geplaatst, waarin de volgens [handelsnaam] door [procesdeelnemer II] van hem nagemaakte couveuse te zien is.
4.2.
Volgens [handelsnaam] had hij in eerste instantie voorgesteld aan [procesdeelnemer II] om een zogenaamde vacuümsluis vast te maken aan de couveuse, maar daarvoor werd in verband met de tijdsdruk niet gekozen. Via zo’n sluis (waaruit alle lucht wordt weggezogen) wordt het te lassen materiaal in de couveuse gelegd. Daardoor hoeft de couveuse niet meer in zijn geheel te worden geopend bij de wisseling van materialen. Dat levert tijdwinst en een kostenbesparing op, omdat er minder Argon gebruikt hoeft te worden.
4.3.
[handelsnaam] verwijt [procesdeelnemer II] – kort samengevat – schending van de geheimhoudingsovereenkomst, overtreding van de Wet bescherming bedrijfsgeheimen en onrechtmatig handelen en vordert in deze procedure:
1. betaling van een boete van € 50.000,-;
2. afgifte van (kopieën) van de volledige financiële administratie van [procesdeelnemer II] betreffende alle omzet en handel in titanium vanaf 15-12-2017 tot heden;
3. schadevergoeding op te maken bij staat;
4. staken van de inbreuk op de lastechniek van [handelsnaam] ;
5. verwijderen van online content over de titanium lastechniek in een couveuse;
6. plaatsen/versturen van een rectificatie;
7. een dwangsom van € 10.000,- per dag(deel) dat [procesdeelnemer II] in strijd handelt met het onder 4, 5 en/of 6 gevorderde;
8. vergoeding van de daadwerkelijke kosten aan rechtsbijstand.
4.4.
[procesdeelnemer II] is het hier niet mee eens. Kort gezegd komt het verweer van [procesdeelnemer II] er op neer dat:
- de vorderingen onder de eerder gesloten VSO vallen waarbij partijen elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend;
- [handelsnaam] zijn vorderingen onvoldoende heeft onderbouwd;
- er geen sprake is van bedrijfsgeheimen, omdat [procesdeelnemer II] zelf al over betreffende kennis beschikte voordat zij het lassen van de halo’s uitbesteedde aan [handelsnaam] ;
- de betreffende informatie standaard verkrijgbaar is op de markt en dus geen handelswaarde heeft en dat [handelsnaam] ook geen redelijke maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat de informatie bekend zou worden, omdat [handelsnaam] de betreffende informatie al in de testfase met [procesdeelnemer II] heeft gedeeld voordat de geheimhoudingsovereenkomst(en) is/zijn ondertekend.
Vaststellingsovereenkomst
4.5.
Het meest verstrekkende verweer van [procesdeelnemer II] is dat alle vorderingen van [handelsnaam] vallen onder de VSO, die partijen op 19 april 2019 hebben gesloten en waarbij partijen in artikel 4 van die VSO elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend. Volgens [handelsnaam] is dit niet waar en is bij de VSO alleen zijn aanspraak op de boete van € 50.000,- op grond van de geheimhoudingsovereenkomst ingetrokken, maar bleven de geheimhoudingsverplichtingen zelf en alle eventuele schendingen daarvan buiten het bereik van de VSO.
4.6.
De betekenis van een beding in een schriftelijke overeenkomst moet door de rechter worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.7.
Bij de uitleg van de tussen partijen overeengekomen VSO speelt een rol dat beide partijen zich hebben laten bijstaan door juristen. De VSO is afgesloten ter afwikkeling van het geschil dat tussen partijen is ontstaan over de uitvoering van de uitbestedingsovereen-komst en het aantal te leveren producten. Wat partijen in dat verband precies hebben afgesproken, staat opgesomd in artikel 1. In artikel 4 van de VSO staat vervolgens nog een algemene finale kwijting-clausule, die gebruikelijk is bij minnelijke regelingen: partijen verlenen elkaar algehele en finale kwijting van al hetgeen zij met betrekking tot dit geschil van elkaar te vorderen hebben of mochten krijgen wanneer de VSO volledig wordt nagekomen.
4.8.
De vraag is wat partijen precies met “dit geschil” hebben bedoeld. Daarvoor kan worden gekeken naar de considerans van de VSO, waarin is vermeld dat omtrent de uitvoering van de aanbestedingsovereenkomst een geschil gerezen is en dat de schikking is getroffen ter beëindiging van dat geschil. Ook kan worden gekeken naar artikel 1 van de VSO, waarin staat vermeld wat partijen precies hebben afgesproken om het geschil tussen hen te beëindigen. Dat is het volgende:
 de uitbestedingsovereenkomst is ontbonden, waaruit voor ieder van partijen geen enkele vorm van aansprakelijkheid voortvloeit en partijen verlenen elkaar over en weer ter zake finale kwijting;
  • [procesdeelnemer II] betaalt aan [handelsnaam] een bedrag van € 47.500,- ex btw;
  • [handelsnaam] trekt zijn vordering van € 50.000,- op grond van de geheimhoudingsovereen-
komst in;
 alle bestaande (geheimhoudings)overeenkomsten tussen partijen blijven van kracht.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank leidt de inhoud van artikel 1 er niet toe dat “dit geschil” zo beperkt kan worden uitgelegd als [handelsnaam] doet. Weliswaar kan er uit worden afgeleid dat het zich toespitst op het beëindigen van de uitbestedingsovereenkomst, maar daarvan maakt de vermeende schending van de geheimhoudingsovereenkomst door [procesdeelnemer II] op grond waarvan [handelsnaam] de claim van € 50.000,- in eerste instantie heeft ingediend wel degelijk onderdeel van uit. Vermeende schendingen, die op het moment van het overeenkomen van de VSO al hadden plaatsgevonden en op grond waarvan [handelsnaam] de in de VSO opgenomen boete heeft geclaimd, moeten geacht worden onder het geschil te vallen dat door de VSO werd geschikt. De laatste bullet waarin wordt verklaard dat alle bestaande geheimhoudingsovereenkomsten tussen partijen van kracht blijven, kan mede in het licht van de intrekking van de boete niet anders worden uitgelegd dan dat dit ziet op eventuele toekomstige nieuwe schendingen van de geheimhoudingsovereenkomsten. Dergelijke bepalingen zijn ook zeer gebruikelijk in het geval geheimhoudingsovereenkomsten onderdeel uitmaken van de contractuele relatie tussen partijen.
4.10.
Het gaat hier dan ook om de vraag of de verwijten die [handelsnaam] in dit geschil ten grondslag heeft gelegd aan zijn vorderingen, nieuwe schendingen van de geheimhoudingsovereenkomst betreffen of dat het gaat om ‘oude’ beweerdelijke schendingen ervan, die reeds onderdeel waren van het geschil tussen partijen ten tijde van het sluiten van de VSO. Om die vraag te kunnen beantwoorden, kijkt de rechtbank in de eerste plaats naar de brief van 18 januari 2018 van de (voormalige) advocaat van [handelsnaam] aan [procesdeelnemer II] . Daarin staat, voor zover in dit verband relevant, dat [handelsnaam] een boete van € 50.000,- opeist op grond van schending door [procesdeelnemer II] van de geheimhoudingsovereenkomst. Volgens [handelsnaam] blijkt die schending – kort gezegd – uit de omstandigheid dat hij heeft vastgesteld dat [procesdeelnemer II] in 2017 niet zelf in staat was om de halo’s te lassen en dat [procesdeelnemer II] - nadat [handelsnaam] haar allerhande informatie en inzage had verschaft in de wijze waarop hij de producten last - hier ineens wel toe in staat was. Volgens [handelsnaam] kan het dan ook niet anders dan dat [procesdeelnemer II] al dan niet met voorbedachten rade, gebruik heeft gemaakt van de informatie die [procesdeelnemer II] van [handelsnaam] heeft verkregen.
4.11.
Dit verwijt is gelijk aan het verwijt dat [handelsnaam] in deze procedure ten grondslag heeft gelegd aan zijn vorderingen, namelijk dat [procesdeelnemer II] aan de hand van informatie die zij bij [handelsnaam] heeft verkregen een eigen lascouveuse precies heeft nagebouwd. Weliswaar is er sprake van een nieuwe omstandigheid in de plaatsing van een filmpje op Linked-In door [procesdeelnemer II] dat dateert van de periode nadat de VSO is gesloten, maar de plaatsing van dit filmpje heeft [handelsnaam] niet als een zelfstandige nieuwe schending aangevoerd van de geheimhoudingsovereenkomst maar (slechts) ter onderbouwing van de stelling dat [procesdeelnemer II] de lascouveuse van [handelsnaam] heeft nagebouwd. Voor zover [handelsnaam] wel heeft bedoeld om de plaatsing van het Linked-In filmpje als nieuwe schending van de geheimhoudingsovereenkomst aan te merken, heeft hij dit onvoldoende handen en voeten gegeven om tot toewijzing van de vorderingen te kunnen leiden. Hij heeft immers niet, althans onvoldoende, gesteld welke elementen uit dat filmpje gebaseerd zijn op kennis die [procesdeelnemer II] uitsluitend kan hebben verkregen uit hoofde van haar samenwerking met [handelsnaam] en die daarom onder de werking van het geheimhoudingsovereenkomst vallen.
4.12.
Dat betekent dat het onderhavige geschil onder de reikwijdte valt van de VSO en dat partijen elkaar op dit punt finale kwijting hebben verleend. De rechtbank komt daarmee (deels) terug op haar voorlopige oordeel dat hij in het kader van de beoordeling van de incidentele vordering tot onbevoegdheid heeft gemaakt.
4.13.
De vorderingen van [handelsnaam] worden op grond van het voorgaande afgewezen.
Proceskosten
4.14.
[handelsnaam] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [procesdeelnemer II] tot op heden begroot op:
- griffierecht € 1.992,00
- salaris advocaat € 2.228,00punten x € 1.114,-)
Totaal € 4.220,00

5.De beoordeling in de zaak 20-488

De vordering

5.1.
De advocaat van [handelsnaam] heeft namens [handelsnaam] op 18 april 2019 een brief geschreven aan de FIA (Fédération Internationale de l’Automobile). Volgens [procesdeelnemer II] heeft [handelsnaam] zich met die brief primair schuldig gemaakt aan schending van de artikelen 1.1, 2.1 en 2.3 van de tussen hen geldende geheimhoudingsovereenkomst (Customer Protection Agreement, hierna: CPA) en subsidiair aan onrechtmatig handelen. Zij vordert in deze procedure:
1. een verklaring voor recht dat [handelsnaam] tekort is geschoten in de nakoming van de CPA;
2. betaling van een boete van € 50.000,-;
3 een voorschot op schadevergoeding ter hoogte van € 49.999,-;
4. verwijzing naar de schadestaatprocedure voor de begroting van de totale schade;
5. het versturen van een rectificatie;
6. vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 1.775,-.
5.2.
[handelsnaam] betwist dit en stelt dat met de brief beoogd is informatie van de FIA te krijgen in verband met het geschil met [procesdeelnemer II] en daarover is een korte uitleg aan de FIA verschaft. De inhoud van de brief is niet nieuw voor de FIA, is daarbij juist en niet onnodig grievend of er op gericht schade te veroorzaken voor [procesdeelnemer II] . [handelsnaam] heeft zich ook niet schuldig gemaakt aan promotie, want hij is helemaal niet in staat om zelfstandig halo’s te leveren aan de FIA nu hij ze niet zelf heeft ontworpen.
Boete verschuldigd?
5.3.
Zoals gezegd, verwijt [procesdeelnemer II] [handelsnaam] primair schending van de artikelen 1.1, 2.1 en 2.3 van de CPA en is [handelsnaam] daarom volgens haar een boete verschuldigd van € 50.000. De boete is geregeld in artikel 3 van de CPA. Daarin staat – kort gezegd – vermeld dat de boete van € 50.000,- (alleen) verschuldigd is wanneer sprake is van overtreding van artikel 1 van de CPA. [procesdeelnemer II] heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat dit een fout betreft en de boete ook verschuldigd is bij overtreding van artikel 2 van de CPA, maar deze (door [handelsnaam] betwiste) stelling wordt door de rechtbank gepasseerd nu door [procesdeelnemer II] - mede gelet op het feit dat de CPA door [procesdeelnemer II] zelf is opgesteld - onvoldoende heeft onderbouwd dat dit inderdaad de gezamenlijke bedoeling is geweest van partijen, of dat [procesdeelnemer II] eenzijdig die bedoeling had, dat [handelsnaam] dat heeft moeten begrijpen en dat [procesdeelnemer II] er daarom gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat het boetebeding in de door haar gestelde zin tot stand kwam.
5.4.
Dat betekent dat voor de beoordeling of [handelsnaam] een boete van € 50.000,- verschuldigd is aan [procesdeelnemer II] (vordering 2), alleen gekeken hoeft te worden naar artikel 1.1 van de CPA. Dit artikel betreft een relatiebeding met de volgende inhoud:
“The contractor agrees not to be active, either directly or indirectly, for customers of the client in connection with projects, of which he obtained knowledge by this agreement respectively in the latter case by a single contract/framework contract with the customer, for up to 2 years after termination of this agreement, or, in case of individual contracts/framework agreements, at least up to 2 years after the last individual order/blanket order. If the customer has multiple offices, there is an obligation for all other offices. Moreover, if required, additional individual customers can be concretized in an attachment to this agreement.”
5.5.
[procesdeelnemer II] verwijt [handelsnaam] dat hij in de brief bewust probeert [procesdeelnemer II] bij de FIA zwart te maken door te beweren dat [procesdeelnemer II] zijn bedrijfsgeheimen heeft overgenomen en doordat hij tegelijkertijd zijn eigen werkzaamheden bij de FIA promoot. Het gaat concreet om de volgende passage:
“Client has a unique high-quality welding technology, including for titanium. This a so-called Purge chamber technique. The titanium products welded by my client are of very high quality and my client can also quickly deliver such high quality products.”Volgens [handelsnaam] heeft hij met deze passage niet de bedoeling gehad zichzelf te promoten, maar betrof het een feitelijke weergave van zijn werkzaamheden. Ter onderbouwing van zijn stelling geeft hij aan dat hij feitelijk helemaal niet in staat is om halo’s te leveren, omdat hij niet degene is die de halo’s heeft ontworpen maar enkel de lasser is. Dit laatste staat als zodanig niet ter discussie. Bovendien is de brief geschreven door de advocaat van [handelsnaam] , die hem bijstond in het juridische geschil met [procesdeelnemer II] . Dat de advocaat van [handelsnaam] de bedoeling had de werkzaamheden van [handelsnaam] te promoten bij de FIA om de FIA te bewegen om een mogelijke klantrelatie met [handelsnaam] aan te gaan, ligt niet voor de hand. Maar ook als dit wel het geval zou zijn, is de rechter van oordeel dat met deze passage geen inbreuk wordt gemaakt op het relatiebeding. Artikel 1.1 spreekt immers over direct of indirect actief zijn voor een klant van [procesdeelnemer II] . Daarvan is hier geen sprake, nu gesteld noch gebleken is dat [handelsnaam] gedurende de afgelopen twee jaar op enigerlei wijze direct of indirect actief is geweest voor de FIA.
Heeft [handelsnaam] artikel 2 van de CPA geschonden?
5.6.
De vraag of [handelsnaam] al dan niet artikel 2 van de CPA (het geheimhoudingsbeding) heeft geschonden is weliswaar niet van belang voor de hiervoor besproken boete, maar nog wel voor de gevorderde verklaring voor recht (vordering 1) en een mogelijke schadevergoeding (vorderingen 3 en 4).
5.7.
Artikel 2.1 luidt als volgt:
“All information in connection with this agreement become known during planned projects respectively their execution (e.g. requisitions, functional specifications, technical documents, drawings, models, samples, other information on companies, people or products) are to be treated strictly confidential and shall not be passed without the consent of the client. This also applies in the event that the contractor does not receive an order. The contractor is obliged to protect all the information and documents of the client form unauthorized use or abuse.”
5.8.
[procesdeelnemer II] verwijt [handelsnaam] deze geheimhoudingsbepaling te hebben geschonden onder verwijzing naar de volgende passage in de brief:
“ In motorsport, especially Formula 1, Formula 2 and Formula E your organization has imposed the obligation on teams to equip the cars with a halo as of the 2018 season. The Halo offers protection for the driver in the event of a crash. [procesdeelnemer II] (…) is supplier of these titanium halos.”En:
“ [procesdeelnemer II] has told my client that the Halo ordered by him has been approved by you as the only one of the ‘test’ specimens.”Volgens [procesdeelnemer II] kwalificeert deze passage als informatie die in het kader van de samenwerking tussen [procesdeelnemer II] en [handelsnaam] door [procesdeelnemer II] aan [handelsnaam] is medegedeeld en had die informatie geheim moeten blijven.
5.9.
De rechtbank verwerpt deze stelling nu (zoals [handelsnaam] ook terecht opmerkt) het in ieder geval voor wat betreft de eerste passage gaat om algemeen bekende informatie, die voor een ieder toegankelijk is. De tweede passage betreft weliswaar geen algemeen bekende informatie, maar betreft wel informatie die reeds bij de FIA bekend was, althans [handelsnaam] mocht daarvan uitgaan nu [procesdeelnemer II] dit aan hem heeft medegedeeld. Er is dan ook geen sprake van geheime informatie in de zin van artikel 2.1 CPA.
5.10.
Tot slot artikel 2.3 CPA. Daarin staat het volgende:
“The contractor shall not advertise the business relationship or refer to it in essays, lectures, publications or customer surveys without prior written permission.”Volgens [procesdeelnemer II] volgt uit dit artikel dat [handelsnaam] aan de FIA geen enkele mededeling had mogen doen over de zakelijke relatie tussen [procesdeelnemer II] en [handelsnaam] .
5.11.
De rechtbank verwerpt ook deze stelling. De brief aan de FIA valt niet onder de in dit artikel genoemde uitingsvormen als essays, lezingen of publicaties etc. en is daar ook niet mee gelijk te stellen. Waar de in het artikel genoemde uitingsvormen zien op een groot publiekelijk bereik is dat bij een brief aan één organisatie niet het geval.
5.12.
Dit betekent dat [handelsnaam] naar het oordeel van de rechtbank de tussen partijen geldende CPA niet heeft geschonden met de aan de FIA verzonden brief van 18 april 2019. De gevraagde verklaring voor recht zal worden afgewezen.
Onrechtmatige daad
5.13.
Subsidiair beroept [procesdeelnemer II] zich op onrechtmatig handelen door [handelsnaam] ex art. 6:162 BW, en schending van art. 8 EVRM en art. 7 van het Handvest van de Europese Unie vanwege de inhoud van de bewuste brief aan de FIA. Volgens [procesdeelnemer II] blijkt daaruit duidelijk dat [handelsnaam] [procesdeelnemer II] bij de FIA in een kwaad daglicht heeft willen stellen en de FIA heeft geprobeerd te misleiden door het verspreiden van leugens. De reputatieschade en omzetschade, die zij daardoor onder andere heeft geleden, schat zij op dit moment op zo’n € 1.231.400,-.
5.14.
Het gaat [procesdeelnemer II] om de volgende passages:
“But [procesdeelnemer II] has acted unlawfully towards my client and violated the contractually agreed confidentiality obligation towards my client.”
“ [procesdeelnemer II] did not have such knowledge and expertise at the time, certainly not for the high level of welding requited by Halo.”
“At the time that was already remarkable for my client because [procesdeelnemer II] had just contracted him because they themselves had insufficient knowledge and skills to weld the Halo’s.”
“Recently it appeared that [procesdeelnemer II] violated the confidentiality obligation imposed by my client, which [procesdeelnemer II] has also signed an NDA.”
“It has also become clear for my client that [procesdeelnemer II] has used business secrets of my client to be able to weld Titanium at the same high level as client.”
“These days, [procesdeelnemer II] is held liable for all damage that he client has suffered and will suffer as a result of the shortcoming attributable to [procesdeelnemer II] and the unlawful acts committed by [procesdeelnemer II] against my client.”
5.15.
[handelsnaam] betwist onrechtmatig te hebben gehandeld en heeft ter onderbouwing aangevoerd dat zijn advocaat deze brief heeft geschreven om informatie van de FIA te verzoeken. De gegeven informatie over [procesdeelnemer II] is volgens [handelsnaam] niet feitelijk onjuist, niet onnodig grievend tegenover [procesdeelnemer II] en enkel bedoeld als korte uitleg waarom de FIA om informatie wordt gevraagd.
Inhoudelijk oordeel
5.16.
Voor zover de vorderingen van [procesdeelnemer II] zijn gegrond op de schending van art. 8 EVRM en art. 7 van het Handvest van de Europese Unie worden deze afgewezen, bij gebreke van toepasselijkheid van deze bepalingen nu [procesdeelnemer II] geen persoon betreft in de zin van beide bepalingen.
5.17.
Voor zover gegrond op onrechtmatig handelen wijst de rechtbank de vorderingen van [procesdeelnemer II] eveneens af. Het gaat hier om een enkele brief, die alleen is gericht aan de FIA. Gesteld noch gebleken is dat de brief onder een groot publiek is verspreid. Het gaat hier dus niet om een omvangrijke publicatie. Weliswaar heeft [procesdeelnemer II] gesteld dat de inhoud van de brief bekend zal worden in de ‘kleine wereld’ van titaniumlassers, maar deze stelling heeft zij op geen enkele wijze onderbouwd zodat de rechtbank deze stelling passeert. Nog daargelaten in hoeverre hetgeen in de brief staat vermeld staat feitelijk al dan niet onjuist is, geldt dat de inhoud tegenover [procesdeelnemer II] in ieder geval niet onnodig grievend is. Gesteld noch gebleken is voorts dat [handelsnaam] zich met de brief schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatige concurrentie. [procesdeelnemer II] heeft ter onderbouwing van haar stelling dat de uitlatingen van [handelsnaam] onrechtmatig zijn in haar dagvaarding nog verwezen naar een aantal uitspraken. Deze uitspraken missen hier echter toepassing, omdat het daar steeds ging om uitlatingen tegenover een gro(o)t(er) publiek dan hier het geval is. [handelsnaam] heeft slechts één organisatie aangeschreven.
5.18.
De vorderingen 3 t/m 6 zullen dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
5.19.
[procesdeelnemer II] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van [handelsnaam] worden tot op heden begroot op:
Griffierecht € 937,00
Salaris advocaat € 3.540,00(2 punten x € 1.770,00)
Totaal € 4.477,00
5.20.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hieronder in de beslissing bepaald. Voor toewijzing van de gevorderde handelsrente is geen wettelijke basis aanwezig. In plaats daarvan wordt de wettelijke rente ex art. 6:119 BW toegewezen.

6.De beslissing

De rechtbank
in de zaak 20-755
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [handelsnaam] in de kosten van de procedure, tot op heden begroot aan de zijde van [procesdeelnemer II] op € 4.220,00,
6.3.
verklaart het vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak 20-488
6.4.
wijst de vorderingen af,
6.5.
veroordeelt [procesdeelnemer II] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [handelsnaam] begroot op € 4.477,00, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis,
6.6.
veroordeelt [procesdeelnemer II] onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [handelsnaam] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 163,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
6.7.
verklaart het vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022. [1]

Voetnoten

1.type: CR (4529)