ECLI:NL:RBMNE:2022:1563

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
9057375
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een factuur voor juridische werkzaamheden met afwijzing van beroepsfout en reconventionele vordering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [eiseres] B.V., en een gedaagde partij, aangeduid als [gedaagde]. De eiseres vorderde betaling van een factuur van € 617,67 voor juridische werkzaamheden die zij had verricht in opdracht van de gedaagde. De gedaagde had de factuur onbetaald gelaten en voerde aan dat er sprake was van een beroepsfout aan de zijde van de eiseres, waardoor zij schade had geleden en niet verplicht was de factuur te betalen.

De procedure begon met een dagvaarding die op 15 februari 2021 aan de gedaagde werd betekend. De eiseres had eerder juridische werkzaamheden verricht in een geschil tussen de gedaagde en haar huurders, waarbij de huurders de huurovereenkomst met de gedaagde wilden vernietigen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde in beginsel het bedrag van de factuur verschuldigd was, omdat er geen bewijs was dat de eiseres een beroepsfout had gemaakt die de gedaagde schade had berokkend.

De kantonrechter wees de vordering van de eiseres toe en verklaarde de gedaagde niet-ontvankelijk in haar eis in reconventie, omdat deze niet tijdig was ingediend. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van de hoofdsom van € 620,41, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten van de eiseres, die in totaal op € 844,44 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9057375 UC EXPL 21-1807 MRv/48356
Vonnis van 6 april 2022
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V., tevens handelende onder de naam [handelsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: Aedizon Gerechtsdeurwaarders B.V.,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: [.] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de op 15 februari 2021 aan [gedaagde] betekende dagvaarding met producties 1 tot en met 5;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek met producties 6 tot en met 12;
  • de conclusie van dupliek;
  • de e-mail van 12 januari 2022 van [gedaagde] aan de griffier met aanvullende stukken;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling gehouden via MS Teams op 14 januari 2022.
1.2.
De kantonrechter heeft bepaald dat het vonnis in deze zaak vandaag wordt uitgesproken.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
Op 23 december 2016 is tussen partijen een overeenkomst van opdracht gesloten (hierna: de overeenkomst), op grond waarvan [eiseres] in opdracht en voor rekening van
[gedaagde] werkzaamheden van juridische aard heeft verricht. Op de overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden van [eiseres] (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing verklaard.
2.2.
[eiseres] heeft in dit verband de huurders van het pand van [gedaagde] gesommeerd tot betaling van achterstallige huurtermijnen van januari tot en met augustus 2017. Tussen van [gedaagde] en de huurders was een huurovereenkomst gesloten voor de duur van 12 maanden zonder tussentijdse opzegmogelijkheid. De huurders hebben vanaf januari 2017 de huurtermijnen niet meer voldaan. [gedaagde] stelde zich op het standpunt dat zij recht had op betaling van de huurtermijnen tot en met het einde van de overeenkomst, zijnde tot 1 september 2017.
2.3.
De huurders hebben vervolgens op 24 januari 2017 aan [gedaagde] een dagvaarding betekend teneinde de huurovereenkomst tussen hen en [gedaagde] te vernietigen dan wel tussentijds te ontbinden wegens dwaling aan de kant van de huurders. [gedaagde] heeft [eiseres] daarop de opdracht gegeven om hiertegen verweer te voeren. [eiseres] heeft toen een conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie genomen, waarin onder andere de huurtermijnen van januari 2017 tot en met augustus 2017 zijn gevorderd. Hierna heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden en heeft [eiseres] namens [gedaagde] nog een akte genomen. Ten slotte is in deze procedure op 30 mei 2018 vonnis gewezen.
is daarin in conventie veroordeeld tot terugbetaling aan de huurders van het restant van de waarborgsom, te weten € 875,00. Met de betaalde waarborgsom van € 1.750,00 is de door huurders aan [gedaagde] verschuldigde huurtermijn voor de maand januari 2017 verrekend. De reconventionele vordering van [gedaagde] is afgewezen en de proceskosten in conventie en reconventie zijn gecompenseerd.
2.4.
Op 27 juni 2018 heeft [eiseres] aan [gedaagde] een factuur gestuurd voor de verrichte werkzaamheden in voornoemde procedure, waarvan de kosten € 1.217,67 zijn, en haar gevraagd om (na verrekening met het door [gedaagde] betaalde voorschot van € 600,00) het restantbedrag van € 617,67 te voldoen. Deze factuur ziet op de werkzaamheden die zijn verricht vanaf het moment dat [gedaagde] de dagvaarding van de huurders ontving.
2.5.
[gedaagde] heeft deze factuur onbetaald gelaten. [eiseres] vordert daarom in deze procedure veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 620,41 (bestaande uit € 617,67 aan hoofdsom en € 2,74 aan tot en met 15 februari 2021 vervallen wettelijke rente, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom van € 617,67 van
af15 februari 2021 tot de voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
2.6.
[gedaagde] is het niet eens met de vorderingen van [eiseres] en concludeert tot afwijzing hiervan, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. [gedaagde] voert aan dat sprake is van een beroepsfout van de kant van [eiseres] waardoor [gedaagde] schade heeft geleden. Zij hoeft daarom de factuur van € 617,67 van [eiseres] niet te voldoen.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] werkzaamheden van juridische aard heeft verricht in opdracht en voor rekening van [gedaagde] . [gedaagde] is dan ook in beginsel het totaalbedrag van de factuur van € 617,67 aan [eiseres] verschuldigd.
3.2.
[gedaagde] voert aan dat zij vanwege de beroepsfout van de kant van [eiseres] schade heeft geleden en daarom de factuur niet hoeft te betalen. Er is volgens [gedaagde] sprake van een beroepsfout omdat [eiseres] aan [gedaagde] niet het advies heeft gegeven dat het (in)vorderen van de huurtermijnen van januari tot en met augustus 2017 (i) met een sommatie exploot in het incassotraject en (ii) met het instellen van een eis in reconventie in voornoemde procedure geen kans van slagen had omdat, zoals de kantonrechter in voornoemd vonnis van 30 mei 2018 heeft overwogen, per 1 juli 2016 een wetswijziging is doorgevoerd zodat op grond van artikel 7:271 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de huurders van [gedaagde] de tijdelijke huurovereenkomst tussentijds mochten opzeggen met inachtneming van een maand opzegtermijn. Zij voert verder aan dat, wanneer [eiseres] haar hierover had geadviseerd, zij zich zou hebben ingespannen om een regeling te treffen met de huurders zodat het incassotraject en de procedure mogelijk waren voorkomen. Omdat [eiseres] dit heeft nagelaten heeft zij schade geleden. De schade is gelijk aan de hoogte van de factuur van € 617,67, zodat zij deze niet hoeft te betalen, aldus [gedaagde] .
Artikel 6:74 BW
3.3.
De kantonrechter begrijpt uit het voorgaande dat [gedaagde] aanvoert dat sprake is van een tekortkoming van de kant van [eiseres] als bedoeld in artikel 6:74 van het BW. Dit artikel bepaalt dat iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar verplicht de schade die de schuldeiser daardoor lijdt te vergoeden.
3.4.
Uit wat [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd, begrijpt de kantonrechter dat zij de door haar gestelde schade in deze procedure vergoed wil zien.
Geen eis in reconventie ingediend in de conclusie van antwoord
3.5.
Artikel 137 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat een eis in reconventie direct bij conclusie van antwoord dient te worden ingesteld. Het indienen van een eis in reconventie is op een later moment niet meer mogelijk.
3.6.
De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] in haar conclusie van antwoord geen eis in reconventie heeft opgenomen om [eiseres] te veroordelen tot vergoeding van de gestelde geleden schade. Eerst tijdens de mondelinge behandeling heeft zij kenbaar gemaakt dat zij haar schade door [eiseres] vergoed wil zien. Dat is dus te laat. [gedaagde] wordt daarom nietontvankelijk verklaard in haar eis in reconventie. Voor zover sprake is van schade van de kant van [gedaagde] als gevolg van de gestelde tekortkoming van de kant van [eiseres] en [gedaagde] heeft bedoeld om hiervoor vergoeding krijgen, kan dit dan ook niet in deze procedure worden verkregen.
Afwijzen hoofdvordering omdat schade is geleden? Nee
3.7.
Voor het standpunt van [gedaagde] dat zij vanwege de vermeende beroepsfout van [eiseres] schade heeft geleden en dat zij
vanwege die schadeniet gehouden is om de factuur te betalen, bestaat geen rechtsgrond. De kantonrechter verwerpt dan ook deze stelling van
[gedaagde] .
3.8.
Ten overvloede merkt de kantonrechter in dit verband het volgende op.
[eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de factuur van 27 juni 2018 ziet op werkzaamheden die zij heeft verricht in verband met de procedure die is gestart met de op 24 januari 2017 aan [gedaagde] door haar huurders betekende dagvaarding. De factuur ziet niet op de door [eiseres] in opdracht en voor rekening van [gedaagde] verrichte incassowerkzaamheden die aan de betekening van die dagvaarding vooraf zijn gegaan. Deze stelling van [eiseres] is door [gedaagde] niet betwist, zodat van de juistheid hiervan kan worden uitgegaan. Omdat [eiseres] geen kosten vordert die zien op de verrichte werkzaamheden in verband met het incassotraject dat aan voornoemde procedure is voorafgegaan (zie onder 2.3.), kan de stelling van [gedaagde] dat het niet-geven van advies om af te zien van het invorderen van de huurtermijnen middels een incassotraject niet aan de vordering van [eiseres] tot betaling van de factuur van 27 juni 2018 in de weg staan.
Evenmin is voldoende gesteld om tot de conclusie te kunnen komen dat het instellen van een reconventionele vordering in voornoemde procedure tegen de huurders tot schade heeft geleid aan de kant van [gedaagde] . De reconventionele vordering van [gedaagde] is weliswaar bij vonnis van 30 mei 2018 afgewezen, maar dit is onvoldoende om vast te stellen dat [gedaagde] door de instelling daarvan schade heeft geleden. Bovendien zijn de proceskosten gecompenseerd en heeft [gedaagde] geen griffierecht hoeven betalen. Ook de stelling van [gedaagde] dat het nietgeven van advies om af te zien van het invorderen van de huurtermijnen middels een reconventionele vordering kan dan ook niet aan de vordering van [eiseres] in de weg staan.
Artikel 6:127 van het BW
3.9.
Artikel 6:127, tweede lid, van het BW bepaalt dat een schuldenaar de bevoegdheid tot verrekening heeft, wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering.
3.10.
Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld een beroep te doen op verrekening in de zin van artikel 6:127 van het BW, slaagt dit beroep niet. Een schadevergoedingsvordering wegens wanprestatie is immers niet een “prestatie die [gedaagde] te vorderen heeft die beantwoordt aan haar schuld jegens [eiseres] ”.
Artikel 6:265 van het BW
3.11.
Op grond van artikel 6:265 van het BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van haar verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
3.12.
Voor zover [gedaagde] in de op 12 januari 2022 toegezonden stukken en tijdens de mondelinge behandeling nog heeft bedoeld te betogen dat vanwege een tekortkoming aan de zijde van [eiseres] de overeenkomst tussen partijen geheel is ontbonden en zij daarom niets meer is verschuldigd aan [eiseres] , gaat dat betoog niet op. Voor zover er al een tekortkoming aan de kant van [eiseres] zou zijn, namelijk het (in)vorderen van de huurtermijnen van januari tot en met augustus 2017 van de huurders van [gedaagde] in reconventie, rechtvaardigt dat naar het oordeel van de kantonrechter niet de ontbinding van de gehele overeenkomst van opdracht die ziet op de werkzaamheden die [eiseres] in het kader van de aan [gedaagde] door haar huurders betekende dagvaarding en de daarop volgende procedure ten behoeve van
heeft verricht.
Conclusie
3.13.
Het voorgaande brengt met zich dat [gedaagde] de factuur met betrekking tot werkzaamheden die [eiseres] heeft verricht inzake voornoemde procedure moet betalen. De door [eiseres] gevorderde hoofdsom ter zake van de onbetaald gebleven factuur wordt dan ook toegewezen.
Wettelijke rente
3.14.
De door [eiseres] gevorderde wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 van het BW is eveneens toewijsbaar, omdat deze op de wet is gegrond. De verschuldigdheid hiervan heeft [gedaagde] overigens niet afzonderlijk betwist. Deze rente wordt toegewezen zoals hierna bepaald.
Proceskosten
3.15.
[gedaagde] heeft ongelijk gekregen en wordt daarom in de kosten veroordeeld. Dit betekent dat zij haar eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten van [eiseres] aan haar moet vergoeden. De kosten aan de kant van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 89,44
- griffierecht € 507,00
- salaris gemachtigde €
248,00(2 punten x tarief € 124,00)
Totaal € 844,44
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring
3.16.
Tegen de door [eiseres] gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de veroordelingen van [gedaagde] , is [gedaagde] niet opgekomen. Evenmin zijn feiten en/of omstandigheden gebleken die deze vordering in de weg staan. De veroordelingen worden daarom uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 620,41, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het BW over de hoofdsom van € 617,67 van
af15 februari 2021 tot de voldoening;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten; zij moet aan [eiseres] haar proceskosten betalen, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 844,44, waarin begrepen € 248,00 aan salaris gemachtigde;
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
verklaart [gedaagde] niet-ontvankelijk in haar eis in reconventie;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 april 2022.