ECLI:NL:RBMNE:2022:1561

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
9642576
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming en betaling huurachterstand na overlijden huurder

In deze zaak heeft Stichting de Alliantie een kort geding aangespannen tegen [gedaagde], die na het overlijden van haar echtgenoot [A] in de gehuurde woning verblijft. De vordering van Stichting de Alliantie betreft ontruiming van de woning en betaling van een huurachterstand van € 7.144,28. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] van rechtswege medehuurder is geworden na het overlijden van [A], en dat zij dus niet zonder recht of titel in de woning verblijft. Ondanks de betalingsachterstand van meer dan drie maanden, heeft de kantonrechter overwogen dat het belang van Stichting de Alliantie bij ontruiming zwaarder weegt dan de persoonlijke omstandigheden van [gedaagde]. De kantonrechter heeft de vordering tot ontruiming toegewezen, evenals de betaling van de huurachterstand en de gebruiksvergoeding voor de periode na het overlijden van [A]. De proceskosten zijn eveneens aan [gedaagde] opgelegd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9642576 UV EXPL 22-15 MRv/48356
Kort geding vonnis van 16 februari 2022
inzake
de stichting
De Alliantie,
gevestigd te Hilversum,
verder ook te noemen: Stichting de Alliantie,
eisende partij,
gemachtigde: [.] ,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de akte aanvullende producties van Stichting de Alliantie;
- de mondelinge behandeling op 2 februari 2022 waarvan de griffier aantekening heeft gehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
Stichting de Alliantie heeft vanaf 8 augustus 2019 de woning aan de [adres] in [plaatsnaam] (hierna: het gehuurde) aan de heer [A] (hierna: [A] ) verhuurd. De huurprijs bedraagt € 649,48 per maand.
2.2.
[A] is overleden. [gedaagde] verblijft tot op heden in het gehuurde.
2.3.
[gedaagde] betaalt al enige tijd geen huur, althans geen bedrag voor het gebruik van de woning. Er is tot en met januari 2022 een achterstand van € 7.144,28 ontstaan.
2.4.
Stichting de Alliantie vordert in dit kort geding ontruiming van het gehuurde, primair omdat [gedaagde] zonder recht of titel in het gehuurde zou verblijven en subsidiair omdat, als [gedaagde] als huurder moet worden aangemerkt, er een grote huurachterstand is ontstaan. Verder vordert Stichting de Alliantie betaling van de achterstand tot en met januari 2022 en een schadevergoeding van € 649,48 per maand vanaf 1 februari 2022 voor iedere maand of gedeelte daarvan dat [gedaagde] het gehuurde niet ontruimd heeft, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ten slotte vordert Stichting de Alliantie veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.De beoordeling

Spoedeisend belang
3.1.
In een kort geding moet beoordeeld worden of de eisende partij, in dit geval Stichting de Alliantie, een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de gevraagde voorziening. Indien [gedaagde] op dit moment zonder recht of titel in het gehuurde verblijft, is immers sprake is van een onrechtmatige situatie. Gelet op de krapte op de woningmarkt en de lange wachtlijsten die bestaan voor dit type woningen, heeft Stichting de Alliantie er belang bij dat zo snel mogelijk een einde wordt gemaakt aan een eventuele onrechtmatige situatie. Het spoedeisend belang heeft [gedaagde] ook niet betwist.
Toetsingskader
3.2.
In dit kort geding moet, op basis van de processtukken en dat wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, worden beoordeeld of het in deze zaak voldoende aannemelijk is dat de vordering van Stichting de Alliantie in een bodemprocedure zal worden toegewezen, zodat daarop vooruitlopend toewijzing nu gerechtvaardigd is. Hierbij zal ook moeten worden gelet op de wederzijdse belangen van partijen. Er is geen plaats voor bewijslevering in een kort geding.
De verdere beoordeling
3.3.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling het volgende voorop. Op grond van artikel 7:266 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is de echtgenoot of geregistreerde partner van een huurder van rechtswege medehuurder, zolang het gehuurde het hoofdverblijf is van de echtgenoot of geregistreerde partner. Artikel 7:268 BW lid 1bepaalt dat een medehuurder van rechtswege huurder van het gehuurde wordt bij het overlijden van de huurder. Verder stelt de kantonrechter voorop dat op grond van artikel 6:265 BW iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van haar verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst te ontbinden. Dit is slechts anders, indien de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Hierbij moeten alle omstandigheden van het geval worden meegewogen. De kantonrechter overweegt als volgt.
3.4.
Stichting de Alliantie heeft in haar dagvaarding in de inleiding gesteld dat [gedaagde] de echtgenote is van [A] en dat is door haar niet weersproken, ook is niet weersproken dat [gedaagde] haar hoofdverblijf heeft in het gehuurde. Dit betekent dat [gedaagde] van rechtswege medehuurder was van het gehuurde en met het overlijden van [A] huurder is geworden van het gehuurde. De kantonrechter volgt Stichting de Alliantie dan ook niet in haar stelling dat dit niet het geval zou zijn. [gedaagde] verblijft dan ook, anders dan Stichting de Alliantie stelt, niet zonder recht of titel in het gehuurde.
3.5.
Verder staat, zoals gesteld en erkend, vast dat er door [gedaagde] geen betalingen aan Stichting de Alliantie zijn verricht voor het gebruik van de woning. Zij heeft inmiddels een forse betalingsachterstand (11 maanden á de huurprijs van € 649,48 per maand). [gedaagde] heeft ter zitting aangevoerd dat zij een groot belang heeft bij het behoud van het gehuurde. Als zij uit het gehuurde moet, dan zal zij op straat komen te staan. Zij is bovendien ziek en wordt binnenkort geopereerd. Ook heeft zij toegelicht dat zij niet over een verblijfstitel beschikt en om die reden geen gebruik kan maken van de sociale voorzieningen van de Nederlandse overheid. Zij heeft geen geld en kan het bedrag van € 7.144,28 en de schadevergoeding van € 649,48 per maand vanaf 1 februari 2022 niet betalen.
3.6.
Betalingsonmacht ontheft [gedaagde] echter niet van haar betalingsverplichting. De huurachterstand levert een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst op. De huurachterstand bedraagt bovendien meer dan drie maanden. In de regel kan bij een huurachterstand van drie maanden of meer ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde worden uitgesproken.
3.7.
Hoewel de kantonrechter zich realiseert dat toewijzing van de gevorderde ontruiming ingrijpend is voor [gedaagde] , maakt dat niet dat voorbij kan worden gegaan aan het belang van Stichting de Alliantie bij een eerlijke verdeling van het schaarse woningaanbod op de huurmarkt. Het belang van Stichting de Alliantie weegt in dit geval zwaarder dan het belang van [gedaagde] , die, zoals eerder is overwogen, al zeer geruime tijd in de woning verblijft zonder enige betaling te verrichten voor het gebruik daarvan. Het kan immers als algemeen bekend worden verondersteld dat de lijsten met woningzoekenden lang zijn en het woningaanbod op de huurmarkt schaars.
3.8.
Tegen de achtergrond van wat partijen over en weer hebben naar voren hebben gebracht komt de kantonrechter dan ook tot de conclusie dat voldoende aannemelijk is geworden dat in een bodemprocedure de vorderingen van Stichting de Alliantie zullen worden toegewezen. Zoals hiervoor al is overwogen kan ook een afweging van de wederzijdse belangen niet tot afwijzing van de vordering van Stichting de Alliantie leiden. De vordering tot ontruiming zal dan ook worden toegewezen.
3.9.
Doordat [gedaagde] zonder enige betaling te verrichten aan Stichting de Alliantie al geruime tijd in de woning verblijft, handelt zij onrechtmatig tegenover Stichting de Alliantie, die daardoor schade lijdt. Met Stichting de Alliantie is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] de huurtermijnen is verschuldigd tot de datum van ontruiming. Het gevorderde bedrag van € 7.144,28 aan achterstand tot en met januari 2022 zal dan ook worden toegewezen. Verder staat vast dat de huurprijs nu € 649,48 per maand bedraagt zodat dit bedrag in redelijkheid als gebruiksvergoeding voor het gehuurde vanaf 1 februari 2022 tot aan de ontruiming van het gehuurde kan worden toegewezen. Ook de gevorderde wettelijke rente over voornoemde bedragen zal als hierna vermeld worden toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.10.
Zoals gebruikelijk in een kort geding, zal dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De kantonrechter ziet geen aanleiding om een uitvoerbaar bij voorraadverklaring achterwege te laten.
Proceskosten
3.11.
[gedaagde] heeft ongelijk gekregen en zal daarom in de proceskosten aan de kant van Stichting de Alliantie worden veroordeeld. De kosten aan de kant van Stichting de Alliantie worden begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht € 514,00
- salaris gemachtigde €
374,00(2 punten x tarief € 187,00)
Totaal € 1.013,03
3.12.
De wettelijke rente over de proceskosten zal als hierna vermeld worden toegewezen.
3.13.
De nakosten en de wettelijke rente daarover zullen als hierna vermeld worden toegewezen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om de woning aan de [adres] in [plaatsnaam] met al wie en al wat zich daarin vanwege [gedaagde] bevindt binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van Stichting de Alliantie te stellen, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder kan worden bewerkstelligd met behulp van de sterke arm conform het beginsel in artikel 555 e.v. Rv in verbinding met artikel 444 Rv;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Stichting de Alliantie te betalen € 7.144,28 aan huurachterstand tot en met januari 2022, te vermeerderen met de wettelijke als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag waarop elk bedrag verschuldigd was tot de dag waarop alles is betaald;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan Stichting de Alliantie te betalen een bedrag gelijk aan de maandelijkse huurprijs van € 649,48 vanaf 1 februari 2022 tot en met het einde van de maand waarin de daadwerkelijke ontruiming heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over elke niet (tijdig) betaalde vergoeding vanaf de dag waarop elk bedrag verschuldigd was tot de dag waarop alles is betaald;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de kant van Stichting de Alliantie, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.013,03, waarin begrepen € 374,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag waarop alles is betaald;
4.5.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door Stichting de Alliantie volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2022.