ECLI:NL:RBMNE:2022:1545

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
16.202758.21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel met bijzondere aandacht voor de rol van minderjarigheid en de berekening van de gijzeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 april 2022 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure met parketnummer 16.202758.21, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel van de veroordeelde werd vastgesteld. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van dit voordeel behandeld, waarbij de veroordeelde, geboren in 2002, betrokken was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 21 augustus 2017 tot en met 29 juli 2021 betrokken was bij de handel in zowel soft- als harddrugs. De officier van justitie schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 35.743,10, maar de verdediging voerde aan dat deze berekening bijgesteld moest worden, onder andere door een correctie van 30% op het aantal overdrachtsmomenten. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging gevolgd en de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aangepast. Uiteindelijk heeft de rechtbank het bedrag vastgesteld op € 14.353,20, waarbij ook rekening is gehouden met de rol van de veroordeelde als minderjarige in de drugshandel. De rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op 70 dagen, waarbij de periode waarin de veroordeelde als minderjarige handelde buiten beschouwing werd gelaten. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.202758.21 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren op [2002] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. D.M.A. van der Zwan en van hetgeen veroordeelde en zijn raadsman, mr. S.J. Nijhof, advocaat te Apeldoorn naar voren hebben gebracht.
De procedure blijkt onder meer uit het volgende:
  • de schriftelijke vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr);
  • de stukken behorende tot het dossier in de strafzaak met parketnummer 16.202758.21, waaronder het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel’ van 29 november 2021, opgemaakt door [verbalisant] , hoofdagent van politie eenheid Midden-Nederland (hierna: het ontnemingsrapport);
  • het vonnis van deze rechtbank van 22 april 2022 in de onderliggende strafzaak
met parketnummer 16.202758.21;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat, en aan veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dit voordeel, welk voordeel door de officier – conform het ontnemingsrapport – wordt geschat op een bedrag van
€ 35.743,10.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de berekening in het ontnemingsrapport moet worden bijgesteld. Om redenen van waarschijnlijkheid/aannemelijkheid dient een correctie plaats te vinden op het totaal aantal overdrachten, waarbij een percentage van 30% veroordeelde niet onredelijk voorkomt.
Verder is het, gelet op de in het ontnemingsrapport genoemde verkochte hoeveelheden, zeer aannemelijk dat de cocaïne in kleinere hoeveelheden dan een kilo is ingekocht. In dat geval stijgt de prijs per gram. Sinds jaar en dag wordt aangenomen, ook in de rechtspraak, dat de inkoopprijs in soortgelijke zaken per gram gemiddeld een bedrag van € 35,- tot 38,- behelst.
Niet een hoofdelijke veroordeling, maar een pondpondsgewijze toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel ligt bovendien voor de hand.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld voor – kort gezegd – de handel in soft- en harddrugs, gekwalificeerd als:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
en gepleegd in de periode van 21 augustus 2017 tot en met 29 juli 2021.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit de strafbare feiten die de veroordeelde heeft begaan.
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt de rechtbank – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het ontnemingsrapport. Ook wordt hierna verwezen naar bewijsmiddelen [1] behorende tot het dossier in de strafzaak met parketnummer 16.202758.21.
In het ontnemingsrapport is een handelsperiode gehanteerd van 21 augustus 2017 tot en met 29 juli 2021. Dit betreft ook de bewezenverklaarde periode in het vonnis in de strafzaak met parketnummer 16.202758.21.
Aantal overdrachtsmomenten:
Aan de hand van tapgesprekken is in het ontnemingsrapport een handelsfrequentie bepaald en is eerst een berekening gemaakt van het aantal overdrachtsmomenten. Ten behoeve van de berekening in het ontnemingsrapport is ervoor gekozen om alle, contextueel aan individuele drugs overdrachtsmomenten te relateren chatgesprekken, per contactpersoon, te
tellen. De getelde aantallen overdrachtsmomenten, afkomstig uit de chatgesprekken, zijn indicatief (niet absoluut). Er kan niet worden bepaald of elk individueel overdrachtsmoment ook daadwerkelijk heeft geleid tot een overdacht van drugs. Zo ook kan niet worden bepaald of er, anders dan in de chatgesprekken werd vermeld, uiteindelijk wijzigingen zijn geweest in bijvoorbeeld de afnamehoeveelheid en het bedrag, zo vermeld het ontnemingsrapport. In het ontnemingsrapport wordt vervolgens uitgegaan van 1590 overdrachtsmomenten die zien op harddrugs en 86 overdrachtsmomenten die zien op softdrugs.
De rechtbank kan de redenering van de verdediging dat deze berekening arbitrair voorkomt, volgen. De verdediging heeft bovendien een alternatieve berekening voorgesteld waar veroordeelde zich mee zou kunnen verenigen. Ook die beredenering, namelijk een vermindering van het aantal overdrachtsmomenten met 30 procent, kan de rechtbank volgen en zal de rechtbank doorvoeren in haar berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit betekent in de eerste plaats, voor het aantal overdrachtsmomenten:
  • Harddrugs: 1.113 overdrachtsmomenten (70% van 1.590);
  • Softdrugs: 60 overdrachtsmomenten (afgerond naar beneden) (70% van 86).
Verkoopprijs
De rechtbank zal de in het ontnemingsrapport gehanteerde verkoopprijzen, die niet door / namens veroordeelde zijn betwist, overnemen: € 50,- per overdrachtsmoment dat ziet op harddrugs en € 10,- per overdrachtsmoment dat ziet op softdrugs.
Kosten
Kosten harddrugs
In het ontnemingsrapport is ten aanzien van de kosten voor harddrugs uitgegaan van de groothandelprijs van cocaïne. Dit komt neer op een bedrag van € 27,85 per gram / overdrachtsmoment. De verdediging heeft aangevoerd dat uit het dossier volgt, en dat het aannemelijk is, dat er in kleine(re) hoeveelheden is ingekocht en dat de inkoopprijs per gram hoger is geweest dan de (veel) voordeligere groothandelprijs. Die beredenering komt de rechtbank ook aannemelijk voor. De rechtbank zal als aannemelijk te achten inkoopprijs per gram een bedrag van € 36,- hanteren, hetgeen ook past binnen de door de verdediging aangevoerde prijzen per gram cocaïne.
Kosten softdrugs:
De bij de berekening in het ontnemingsrapport gehanteerde kosten voor softdrugs zijn niet door veroordeelde betwist en komen de rechtbank redelijk voor. De rechtbank zal dan ook, net als in het ontnemingsrapport, uitgaan van een kostprijs van € 3,90 per gram / overdrachtsmoment.
Berekening van het voordeel:
Harddrugs:
Bruto opbrengst: 1.113 x € 50,- = € 55.650,00
Kosten: 1.113 x € 36,- =
€ 40.068,00 –
Netto opbrengst: € 15.582,00
Softdrugs:
Bruto opbrengst: 60 x € 10,- = € 600,00
Kosten: 60 x € 3,90 -
€ 234,00 –
Netto opbrengst: € 366,00
Totaal:€ 15.948,00
Overige kosten
De raadsman heeft betoogd dat een pondspondsgewijze toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel passend is. De rechtbank zal in elk geval geen hoofdelijke betalingsverplichting opleggen. De rechtbank zal het wederrechtelijk verkregen voordeel schatten en vaststellen op een bedrag dat veroordeelde zelf uit de drugshandel heeft genoten. Uit het dossier volgt dat hij in enige mate met anderen samenwerkte. [2] Uit het dossier, waaronder de tapgesprekken tussen " [A] " en veroordeelde [3] , volgt dat veroordeelde een coördinerende / aansturende rol had. Enkele afnemers van veroordeelde zijn gehoord. De als verdachte gehoorde [B] heeft onder meer verklaard dat veroordeelde de algemeen bekende coke dealer was en dat hij de cocaïne zelf bracht. [4] Ook de als verdachte gehoorde [C] heeft verklaard dat rond ging dat veroordeelde in Zeewolde drugs verkocht [5] en dat hij zo bij veroordeelde was uitgekomen om zijn drugs bij hem te kopen. Naar het oordeel van de rechtbank is aannemelijk dat veroordeelde een redelijk autonome dealer was in Zeewolde, waarbij hij ook anderen had ingeschakeld die hij geringe bedragen zal hebben betaald. De rechtbank schat die extra kosten die hij voor ‘personeel’ betaalde op 10% van de hiervoor berekenende nettowinst. Veroordeelde heeft zelf geen aanknopingspunten gegeven om tot een andere berekening van deze kostenpost te komen.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde heeft genoten, door de rechtbank wordt geschat – en vastgesteld – op een bedrag van € 14.353,20 (€ 15.948,00 minus 10%).
3.3
Betalingsverplichting
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de staat, eveneens vast op € 14.353,20.
Gijzeling:
Bij het bepalen van de duur van de gijzeling laat de rechtbank de periode waarin hij als minderjarige in drugs handelde, buiten beschouwing. Dit betekent een periode van, afgerond, 3 jaar die buiten beschouwing gelaten wordt. De rechtbank zal er daarbij vanuit gaan dat veroordeelde een vierde deel van € 14.353,20 (te weten: € 3.588,30) heeft verdiend toen hij meerderjarig was. De rechtbank komt dan (afgerond, en berekend naar de maatstaf van één dag per volle € 50,-) op een aantal dagen gijzeling van 70 dagen die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 14.353,20;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € € 14.353,20 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 70 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. R.P.P. Hoekstra, voorzitter, mrs. N. van Esch en
M. Weistra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. mr. D.J. Laanstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 april 2022.
Mrs. Laanstra, Van Esch en Weistra zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 10 december 2021, genummerd 2021240504, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 943. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 666.
3.Pagina’s 687 en 688.
4.Pagina 726.
5.Pagina 717.