ECLI:NL:RBMNE:2022:1542

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
16/004074-22, 08/127356-20 (vord. tul) en 16/021082-19 (vord. tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling in het openbaar vervoer

Op 22 april 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 september 2021 in de trein tussen Lelystad en Almere een visueel beperkte man heeft mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever, na een verzoek om de muziek zachter te zetten, zonder enige aanleiding heeft mishandeld. De verdachte heeft de aangever meerdere keren gestompt en geschopt, terwijl deze op de grond lag en zich niet kon verdedigen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde zware mishandeling, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat er sprake was van zwaar lichamelijk letsel. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling, omdat de geweldshandelingen gericht waren op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die als gevolg van de mishandeling schade heeft geleden. De rechtbank heeft ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen toegewezen, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/004074-22, 08/127356-20 (vord. tul) en 16/021082-19 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2000] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie M.S. Martherus-Meijers en van hetgeen verdachte en zijn raadsman G.I. Roos, advocaat te Almere, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
primair
op 22 september 2021 in Lelystad en/of Almere, op het treintraject tussen Lelystad en Almere, [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer botbreuken, (blijvend) gevoelsverlies in het gezicht/gelaat en/of (blijvende) verandering van het uiterlijk heeft toegebracht door hem meermaals op/tegen het hoofd/gezicht en/of het lichaam te slaan/stompen en/of te schoppen/trappen;
subsidiairtenlastegelegd als poging tot zware mishandeling;
meer subsidiairtenlastegelegd als mishandeling.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft opgemerkt dat het feit geen zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. Daarnaast heeft hij betoogd dat voor het schoppen/trappen onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak voor het primair ten laste gelegde feit
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zwaar lichamelijk letsel aan aangever [slachtoffer] heeft toegebracht. Naast de in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht genoemde gevallen is hiervan sprake als het letsel betreft dat in het dagelijks spraakgebruik als zwaar wordt aangemerkt. Of hiervan sprake is hangt af van de aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
De rechtbank stelt vast dat aangever onder andere onderhuidse bloeduitstortingen bij zijn benen, huidbeschadiging bij zijn hoofd, gevoelsverlies links in het gezicht en een botbreuk met meerdere breuklijnen in het linker jukbeen heeft opgelopen. Aangever is één keer naar de huisarts en naar de kaakchirurg geweest. Hij is niet opgenomen geweest in het ziekenhuis.
Uit de stukken in het dossier volgt niet dat het medisch ingrijpen van zo’n ingrijpende aard is geweest dat hierdoor gesproken kan worden van zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast volgt uit de geneeskundige verklaring dat de duur van herstel van de zichtbare letsels twee weken en van de overige letsels vier weken is. In de medische verklaring wordt geopperd dat er sprake zou kunnen zijn van blijvend gevoelsverlies in het gezicht, echter blijkt niet of dit zich daadwerkelijk heeft voorgedaan. Hoewel sprake is van zeer nare verwondingen, kan het letsel van aangever daarom in juridische zin niet als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de primair ten laste gelegde zware mishandeling.
Bewijsmiddelen [1] voor het subsidiair ten laste gelegde feit
1. [slachtoffer] heeft op 23 september 2021 bij de politie aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte met bijlage [2] - zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Plaats delict: [adres] , [postcode] [plaatsnaam]
Ik zat op 22 september 2021 in de trein Almere centraal richting Groningen. Ik vroeg een man of hij de muziek uit wilde zetten omdat ik rustig in de stiltecoupe wilde gaan zitten. Vervolgens gaf deze man mij een schop, soort karatetrap. Ik voelde dat de man mij raakte op mijn linkerwang. Ik zag direct hierna druppels bloed op de grond vallen tussen mijn voeten. Ik viel op grond voor mijn stoeltje. En toen ging de man door met schoppen. Dit was ongeveer 3 a 4 keer. De man raakte me op mijn linker wang en linker heup.
2. [getuige] heeft in
het proces-verbaal van verhoor van getuige [3] van 23 september 2021 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik zat in de trein van Almere centraal richting Lelystad. Ik keek om en ik zag dat er een man op de grond lag. Ik zag dat de man uit de eerste stiltecoupé bij de man stond en ik zag dat hij de man die op de grond lag schopte. Ik zag dat deze man, de man die op de grond lag, meerdere malen schopte tegen de rug en ik denk in zijn gezicht. Ik zag dat de man dit met kracht deed omdat de man die op de grond lag hevig bloedde.
3. Verdachte in
het proces-verbaal van verhoor verdachte [4] van 6 januari 2022 – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Op 22 september 2021 bevond ik mij in de trein naar Lelystad. Ik zat in een stiltecoupe. Op het station Almere-centrum vroeg een mijnheer of mijn muziek uit mocht. Ik heb deze mijnheer twee tot drie keer geslagen. Dit was met mijn rechtervuist.
Bewijsoverweging voor het subsidiair ten laste gelegde feit
Hoewel verdachte ter terechtzitting van 8 april 2022 heeft ontkend aangever [slachtoffer] te hebben geschopt of getrapt, is de rechtbank van oordeel dat aan de hand van de bovengenoemde bewijsmiddelen vaststaat dat verdachte ook tegen het gezicht en het lichaam van aangever heeft geschopt. Getuige [getuige] heeft gezien dat verdachte meerdere malen schopte tegen de rug en het gezicht van de man die op de grond lag. Nu aangever zelf heeft verklaard dat hij ook daadwerkelijk heeft gevoeld dat verdachte hem, terwijl hij op de grond lag, meerdere keren tegen zijn gezicht en lichaam heeft geschopt, acht de rechtbank ook het schoppen tegen het gezicht en het lichaam bewezen. Daarnaast volgt uit de verklaring van verdachte dat hij aangever ook meerdere keren heeft gestompt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat in het bijzonder het gezicht een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Als met kracht tegen het gezicht wordt gestompt en geschopt, is daarmee de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel gegeven. Het ernstige letsel dat aangever heeft opgelopen, onderstreept dit. De geweldshandelingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van verdachte van die aanmerkelijke kans volgt. De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling daarom bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 22 september 2021 op het treintraject tussen Lelystad en Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- hem meermaals heeft gestompt tegen het gezicht en/of het lichaam en
- hem meermaals heeft geschopt tegen het gezicht en het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Subsidiair
poging tot zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals beschreven in het reclasseringsadvies van 15 maart 2022.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, namelijk dat hij al drie maanden in voorarrest heeft gezeten en met de omstandigheid dat verdachte schuldbesef heeft getoond. De raadsman heeft daarom bepleit verdachte te veroordelen tot een lange voorwaardelijke straf, als stok achter de deur.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Verdachte heeft aangever, die visueel beperkt is, zonder enige aanleiding mishandeld. Beiden zaten in een stiltecoupé in de trein. Aangever had aan verdachte gevraagd of hij zijn muziek zachter wilde zetten, waarna verdachte aangever begon uit te schelden. Hierop is aangever weggelopen naar een andere stiltecoupé. Verdachte heeft het niet daarbij gelaten en is aangever naar deze stiltecoupé gevolgd. Vervolgens heeft verdachte aangever meerdere keren gestompt en geschopt, onder meer tegen zijn gezicht. Dit terwijl aangever op de grond lag en niet in staat was zichzelf te verdedigen. Aangever heeft door dit stompen en schoppen fors letsel opgelopen. Door op zo’n agressieve en ongeremde wijze te handelen, heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Het handelen van verdachte heeft bij aangever, zo blijkt ook uit hetgeen hij ter zitting heeft verteld, veel pijn en angst veroorzaakt. Ook nu nog durft aangever niet goed met het openbaar vervoer te reizen, terwijl hij daar – in verband met zijn visuele beperking – grotendeels van afhankelijk is. Daarnaast zorgen feiten als dit voor veel gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij, temeer nu het strafbare feit in het openbaar vervoer heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht het verontrustend dat verdachte tot zo een uitbarsting van geweld is gekomen tegen een kwetsbaar persoon die hem aansprak op zijn harde muziek. Gedrag als dat van verdachte draagt er aan bij dat mensen anderen niet meer durven aanspreken op ontoelaatbaar gedrag en het overtreden van regels.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 3 maart 2022 betreffende verdachte (van 20 pagina’s), waaruit – onder meer - blijkt dat verdachte eerder, op 15 februari 2019, is veroordeeld voor een mishandeling.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de rapporten van de reclassering, waaronder dat van 15 maart 2022.
Uit laatstgenoemd rapport blijkt dat de reclassering bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan dagbesteding.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank heeft bij het bepalen van de soort en zwaarte van de op te leggen straf acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. De oriëntatiepunten voor zware mishandeling door middel van schoppen tegen het hoofd gaan uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. De rechtbank overweegt dat in de onderhavige zaak sprake is geweest van een poging, maar houdt er in strafverzwarende zin rekening mee dat het feit is begaan tegen een kwetsbaar persoon, in het openbaar vervoer heeft plaatsgevonden en dat verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsfeit.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de bewezen verklaarde feiten, mede vanuit een oogpunt van normbevestiging en generale preventie, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank ziet in het licht van de speciale preventie, gelet op de over verdachte opgemaakte reclasseringsrapportage en zijn recidive, echter reden om de gevangenisstraf deels in voorwaardelijke vorm op te leggen. Het doel van de voorwaardelijke gevangenisstraf is om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Om dit te bereiken vindt de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte de behandeling krijgt die hij nodig heeft.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. De rechtbank zal gelet op het voorgaande, naast de geldende algemene voorwaarden, de bijzondere voorwaarden opleggen zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd in haar rapportage van 15 maart 2022 en zoals hieronder vermeld. De rechtbank wijkt met de op te leggen straf enigszins af van de vordering van de officier van justitie door een groter deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen en hier een kortere proeftijd (twee in plaats van drie jaar) aan te verbinden. Dit houdt verband met de persoonlijke omstandigheden van deze nog jonge verdachte en met het gegeven dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is geweest van een poging zware mishandeling. De rechtbank ziet noch in het feit noch in de persoon van de verdachte aanleiding om een proeftijd van meer dan twee jaren op te leggen.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.022,25. Dit bedrag bestaat uit € 522,25 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de gevorderde schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade
De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven toelichting vast dat hij als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de schade bestaat voldoende verband om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. De verdediging heeft deze schadeposten niet inhoudelijk betwist. De schade komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom deze schadeposten geheel toewijzen en komt uit op een bedrag van € 522,25,-, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 22 september 2021 tot de dag van volledige betaling.
Ten aanzien van de immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 sub b BW komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel en/of het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast. De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De rechtbank neemt aan dat de mishandeling en de gevolgen voor de benadeelde partij heftig zijn geweest en dat er – naast lichamelijk letsel – sprake is van geestelijk letsel. Dit is ook ter terechtzitting door de aangever onderbouwd. De verdediging heeft deze schadepost niet inhoudelijk betwist. De schade komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom deze schadepost geheel toewijzen en komt uit op een bedrag van € 1.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 22 september 2021 tot de dag van volledige betaling.
Totale schadevergoeding
De rechtbank zal dan ook in totaal een bedrag van € 2.022,25 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 22 september 2021 tot de dag van volledige betaling.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor de betaling van de vordering zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.022,25 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente gerekend vanaf 22 september 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 30 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

10.VORDERINGEN TENUITVOERLEGGING

Bij uitspraak van de politierechter van 5 november 2020 van de rechtbank Overijsel (parketnummer: 08/127356-20) is aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week opgelegd met een proeftijd van twee jaren.
Bij uitspraak van de politierechter van 14 juni 2019 van deze rechtbank (parketnummer: 16/021082-19) is aan verdachte een voorwaardelijke geldboete van € 180,- opgelegd met een proeftijd van twee jaren.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen tot tenuitvoerlegging van voornoemde voorwaardelijke straffen toe te wijzen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 08/127356-20 toewijzen. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, te weten het subsidiair bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal daarom de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf gelasten.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 16/021082-19 afwijzen. De rechtbank is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van deze geldboete, gelet op de in de hoofdzaak opgelegde straf, geen enkele meerwaarde heeft.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair ten laste gelegde feit niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
  • stelt daarbij een
  • als
o zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
o ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
o medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
o zich binnen 3 (drie) dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij [instelling 1] op het adres [adres] te [plaatsnaam] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
o zich laat behandelen door [instelling 2] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering en werkt mee aan diagnostisch onderzoek. De behandeling start zodra deze beschikbaar is. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
o verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra beschermd wonen beschikbaar is. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma
dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
o werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
o beschikt over dagbesteding in de vorm van werk of scholing. Hij toont inzet om dit te verkrijgen en te behouden. Hij informeert zijn toezichthouder over het verloop en levert bewijzen aan over zijn ondernomen acties;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] geheel toe tot een bedrag van € 2.022,25, bestaande voor een bedrag van € 522,25 uit materiële schade en voor een bedrag van € 1.500,- uit immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 22 september 2021 tot dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 2.022,25 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 22 september 2021 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 30 (dertig) dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/021082-19
- wijst de vordering af;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 08/127356-20
  • wijst de vordering toe;
  • gelast de tenuitvoerlegging van de door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 5 november 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S. Terporten-Hop, voorzitter, mrs. R.P.P. Hoekstra en N. van Esch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.Z. Turan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 april 2022.
mrs. Terporten-Hop en Van Esch zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 september 2021 te Lelystad en/of Almere, op het treintraject tussen Lelystad en Almere, althans in Nederland aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een/of meer botbreuken en/of (blijvend) gevoelsverlies in het gezicht/gelaat en/of (blijvende) verandering van het uiterlijk, heeft toegebracht door die [slachtoffer]
- meermaals te slaan/stompen op/tegen het hoofd/gezicht en/of het lichaam en/of
- meermaals te schoppen/trappen op/tegen het hoofd/gezicht en/of het lichaam;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 september 2021 te Lelystad en/of Almere, op het treintraject tussen Lelystad en Almere, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [slachtoffer] meermaals heeft geslagen/gestompt op/tegen het hoofd/gezicht en/of het lichaam en/of
- die [slachtoffer] meermaals heeft geschopt/getrapt op/tegen het hoofd/gezicht en/of het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 september 2021 te Lelystad en/of Almere, op het treintraject tussen Lelystad en Almere, althans in Nederland [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer]
- meermaals te slaan/stompen op/tegen het hoofd/gezicht en/of het lichaam en/of
- meermaals te schoppen/trappen op/tegen het hoofd/gezicht en/of het lichaam.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 6 januari 2022, genummerd PL0900-2021303864, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 001 tot en met 035, 500 tot en met 512 en 600. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 009-015.
3.Pagina’s 032 en 033.
4.Pagina’s 508-512