Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de op 30 maart 2022 aan [gedaagde] betekende dagvaarding met producties 1 tot en met 8;
- [eiseres] heeft de producties 9 tot en met 11 nagezonden;
- [gedaagde] heeft een tegeneis ingediend (eis in reconventie). Hij heeft daarbij producties 1 tot en met 10 bijgevoegd;
- [eiseres] heeft in reactie op de ingediende eis in reconventie de producties 12 tot en met 16 nagezonden;
- de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 april 2022. [eiseres] en [gedaagde] zijn verschenen, vergezeld van hun gemachtigde. Van wat er is besproken heeft de griffier aantekening gemaakt. [eiseres] en [gedaagde] hebben een pleitnota overgelegd. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling, mede aan de hand van zijn pleitnota een conclusie van antwoord in conventie genomen. [eiseres] heeft een persoonlijke toelichting overgelegd.
2.Wat is er gebeurd?
3.Wat wil [eiseres] en wat vindt [gedaagde] daarvan? Wat wilen wat vindt [eiseres] daarvan?
[gedaagde] betwist voorts dat sprake is van gebreken die huurprijsvermindering rechtvaardigen.
vordert in reconventie dat [eiseres] wordt veroordeeld tot ontruiming van het pand aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 1] binnen een maand na betekening van het vonnis, ontruiming van het pand aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 2] binnen zeven dagen, althans binnen een maand, na betekening van het vonnis, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten en de nakosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dagtekening van het vonnis.
4.De beoordeling
[gedaagde] in een bodemprocedure zal worden toegewezen, zodat daarop vooruitlopend toewijzing nu gerechtvaardigd is. Hierbij zal ook moeten worden gelet op de wederzijdse belangen van partijen. Er is geen plaats voor bewijslevering in een kort geding.
meteen bedrijfswoning en ii) dat het gehuurde in overwegende mate in gebruik is als parenclub en niet als woning. Evenmin is tussen partijen in geschil dat de bedrijfswoning in [straatnaam] [nummeraanduiding 1] bestemd is voor bewoning door de huurders van het gehuurde tevens zijnde de exploitanten van de parenclub die in het pand aan de [straatnaam] [nummeraanduiding 2] en in de kelder van [straatnaam] [nummeraanduiding 1] wordt geëxploiteerd. Die bedrijfswoning kwalificeert dan ook als een afhankelijke woning. Op de bedrijfswoning is daarom het wettelijke huurregime van toepassing dat op de bedrijfsruimte van toepassing is.
Uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht en uit de producties valt af te leiden dat in het gehuurde het exploiteren van de parenclub centraal staat en dat de geboden horecavoorzieningen daarbij een ondersteunende functie heeft. De kantonrechter verwerpt daarom de stelling van [eiseres] dat de parenclub een horeca-aangelegenheid is ‘met een sausje eroverheen’ omdat drankjes en etenswaren aan bezoekers wordt verstrekt. Het verschaffen van etenswaren en drankjes is immers geen overheersend element in het door [eiseres] geboden all inclusive pakket. Dat de verstrekking hiervan anders dan om niet geschiedt omdat een vergoeding hiervoor is inbegrepen bij de entreeprijs en dat de verstrekking hiervan aan bezoekers de norm is in de branche maakt dit niet anders. Naar het oordeel van de kantonrechter maakt een en ander het bedrijf van [eiseres] nog niet tot een als restaurant- of cafébedrijf te duiden onderneming. Van doorslaggevend belang is immers wat het hoofddoel is van de huurovereenkomst. De huur is er vanaf aanvang op gericht om daarin een parenclub te exploiteren en de parenclub is erop gericht de bezoekers de mogelijkheid te bieden tot het verrichten en/of aanschouwen van seksuele handelingen met hun partner en/of anderen. Het hoofddoel van de parenclub is het voorzien in erotisch vertier dan wel in een erotische beleving en niet het verstrekken van etenswaren en drankjes. Daarbij merkt de kantonrechter op dat zij uit de door [eiseres] overgelegde beschrijving inclusief foto’s van de inrichting van het gehuurde opmaakt dat de aangeboden horecavoorzieningen onlosmakelijk verbonden zijn met de voorziening in de mogelijkheid tot het hebben van een erotische beleving. Zo zijn er in de ruimte waar de bar is geplaatst ‘speelhoeken’ gecreëerd waar bezoekers met elkaar kunnen vozen/minnekozen en staat de koelvitrine met fingerfood hapjes naast een speelruimte. Onvoldoende is dan ook aangevoerd om de onderhavige parenclub aan te kunnen merken als een restaurant- of cafébedrijf. Daarom kan de parenclub niet worden aangemerkt als een bedrijf dat wordt uitgeoefend in bedrijfsruimte als bedoeld in artikel 7:290, tweede lid, van het BW. De bedrijfsruimte kwalificeert als een bedrijfsruimte als bedoeld onder 230a van het BW.
[eiseres] heeft er gelet op haar leeftijd groot belang bij om de parenclub te blijven exploiteren én aan [onderneming] te verkopen zodat zij schuldenvrij aan haar pensioen kan beginnen en [gedaagde] is er gelet op zijn belang bij volledige betaling van de huurachterstand bij gebaat wanneer de gevorderde ontruiming (nog) niet wordt toegewezen omdat voldoende aannemelijk is geworden dat [eiseres] niet op de achterstand kan inlopen wanneer de gevorderde ontruiming wordt toegewezen. Weliswaar heeft [gedaagde] zijn belang bij ontruiming van het gehuurde vanwege de gestelde voorwaarde aan de financiering door de Rabobank, zijnde de huisbank van [gedaagde] , van de herontwikkeling van het bedrijventerrein in deze procedure voorzien van enige onderbouwing, maar deze onderbouwing is gelet op het voorgaande alsook wat onder 4.28. over deze onderbouwing staat, onvoldoende om tot een andere afweging te komen. Dat [eiseres] in de tussentijd niet heeft afgelost op de achterstand, levert geen extra tekortkoming op. Bovendien voldoet zij sinds juli 2021 de lopende huurtermijnen, zodat de voorwaarde voor ontruiming zoals neergelegd in het eerdere kort gedingvonnis niet is ingetreden.
[gedaagde] ter zake van ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wegens de ontstane huurachterstand zal worden toegewezen. De kantonrechter wijst de gevorderde ontruiming op die grond dan ook af.
[eiseres] in de reeds aanhangig gemaakte verzoekschriftprocedure zal worden afgewezen gelet op de dwingende afwijzingsgrond van wanbetaling zoals bedoeld in artikel 230a, vierde lid, van het BW. Vooruitlopend daarop is ontruiming van het gehuurde in deze procedure gerechtvaardigd.