ECLI:NL:RBMNE:2022:1494

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
16/208074-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting en poging zware mishandeling met bedreiging in De Bilt

Op 30 juli 2021 heeft de verdachte in De Bilt brand gesticht aan een bedrijfspand, wat resulteerde in aanzienlijke schade. De rechtbank oordeelt dat de verdachte opzettelijk open vuur in aanraking heeft gebracht met brandbaar materiaal, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De verdachte werd ook beschuldigd van een poging tot zware mishandeling en bedreiging op 14 oktober 2021. Tijdens een incident in een café heeft de verdachte een vrouw met een barkruk geslagen en haar bedreigd met brandstichting. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een behandelverplichting en elektronisch toezicht. De vorderingen van de benadeelde partijen worden deels toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding voor de benadeelde partijen vaststelt. De rechtbank houdt rekening met de psychische problematiek van de verdachte, waaronder een autismespectrumstoornis, en de gevolgen van zijn daden voor de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/208074-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 april 2022.
In de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1994] te [geboorteplaats] ,
wonende aan het adres [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.
Verdachte wordt bijgestaan door mr. D. van den Broek, advocaat te Utrecht.

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtbank heeft de zaak behandeld op de terechtzittingen van 10 januari 2022 en van
6 april 2022. Op laatst genoemde datum heeft de rechtbank de zaak inhoudelijk behandeld. Daarbij zijn verdachte en zijn raadsvrouw verschenen. De officier van justitie mr. A.M.C.V. Fellinger en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
[bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ), [stichting]
(hierna: [stichting] ) en [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) hebben zich als benadeelde partijen in het strafproces gevoegd. Namens [bedrijf] was [aangever] aanwezig en namens [stichting] waren [B] en [C] aanwezig.

2.DE TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1op 30 juli 2021 te De Bilt opzettelijk brand heeft gesticht;
feit 2 primairop 14 oktober 2021 te De Bilt heeft geprobeerd om zwaar lichamelijk letsel toe brengen aan [slachtoffer 1] ;
feit 2 subsidiairop 14 oktober 2021 te De Bilt [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
feit 3op 14 oktober 2021 te De Bilt [slachtoffer 2] heeft bedreigd.

3.DE VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.DE WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte zich op 30 juli 2021 schuldig heeft gemaakt aan brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en dat verdachte op 14 oktober 2021 heeft geprobeerd om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer 1] en dat hij [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van alle tenlastegelegde feiten bepleit.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat op basis van het dossier niet bewezen kan worden dat verdachte op 30 juli 2021 de brand heeft gesticht. Het enkele feit dat het DNA van verdachte is aangetroffen op een fleecedeken, die is gebruikt bij de brand, betekent niet dat het dus ook verdachte moet zijn geweest die de brand heeft gesticht. Het gaat hier om DNA dat is aangetroffen op een verplaatsbaar object, waarbij komt dat verdachte heeft verklaard dat hij een fleecedeken heeft laten liggen in het park tegenover het pand waar brand is gesticht. Verdachte heeft verklaard dat hij wekelijks en in sommige perioden zelfs dagelijks voorafgaand aan de brand met vrienden in het betreffende park is geweest.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Feit 1
Proces-verbaal van aangifte [aangever]
Ik ben eigenaar van het bedrijf [bedrijf] . Wij huren een bedrijfspand van [stichting] aan de [adres] in [woonplaats] . Om 02:10 uur werd ik gebeld door BNN beveiliging die mij vertelden dat er brand was. (…) Ik was hier [
de rechtbank begrijpt: bij het bedrijfspand] rond 03:00 uur. Ik zag dat mijn bedrijfspand in de brand stond. Ik zag dat de rieten kap in brand stond. Er is heel veel schade ontstaan aan het pand. Zowel [café] als binnen. [2]
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1]
lk was vannacht met een aantal vrienden in het [park] . Dit is het park wat tegenover het pand ligt wat in brand stond vannacht. Op een gegeven moment zag ik een scooter de oprit oprijden bij het pand tegenover het park. Nadat de bestuurder een aantal keer was langsgereden reed hij de oprit weer op, zette zijn scooter neer en liep vervolgens verder de oprit op. Niet veel later rook ik een brandlucht en bleek het pand aan de overzijde in brand te staan. Het was een donkere scooter. Volgens mij was het een Piaggio Zip. De scooter had een kapot achterlicht. Het was zo'n kapot geel kleurtje. [3]
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2]
Op vrijdag 30 juli 2021 tussen omstreeks 00:00 uur en 00:30 uur ging ik vanaf mijn woning naar het [straat] te [woonplaats] . Aan de overzijde van deze weg bevindt zich een pand. Tussen omstreeks 01:00 uur en 01:15 uur zag en hoorde ik een bromfiets aan komen rijden. lk zag dat de persoon op de bromfiets zijn bromfiets ongeveer 50 meter vanaf de ingang van het hierboven beschreven pand parkeerde. Het viel mij meteen op dat het achterlicht van deze bromfiets geel licht uitstraalde in plaats van rood licht. Kennelijk was de achter verlichting van deze bromfiets kapot. Ongeveer 5 tot 10 minuten later zag ik deze persoon bij de ingang van het pand. Hij kwam vanaf het terrein om het pand heen. Ik zag dat hij richting de bromfiets liep, ik zag dat hij in een looppas liep dus sneller liep dan als je normaal loopt. Ik zag dat hij vervolgens op zijn bromfiets stapte en vervolgens hierop wegreed. Ongeveer 10 minuten nadat de persoon op de bromfiets weggereden was, rook ik een brandlucht. Niet veel later zag ik rook boven het hierboven beschreven pand. [4]
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] [5]
Op vrijdag 30 juli 2021, omstreeks 01.30 uur, kreeg ik als bevelvoerder van de brandweer in Veiligheidsregio De Bilt / Bilhoven melding van een rietenkap brand met dat de vlammen er al op stonden op de [adres] in [woonplaats] . Ik zag een lap tussen het riet en de gevel hangen. Ik vond het typisch dat die lap tussen twee uitbouwtjes zat van het gebouw wat in brand stond. Ik zag van die lap een puntje van ongeveer 20 centimeter uit het riet hangen. Ik zag dat die lap naar beneden hing. Ik heb die lap laten hangen omdat die al ten dele brandde. Ik zag dat er over een lengte van tien meter vanaf die lap allemaal kleine vlammetjes op de rietenkap waren. Ik ben zo'n lap nog nooit tegengekomen tussen een rietenkap en ik ben al 24 jaar brandweerman. Ik denk/weet dat het aangestoken is omdat het over de lengte brandde en dit is niet gangbaar. Vaak gaat de brand van beneden naar boven en niet van links naar rechts. Ik zag dat er op de kliko lappen lagen die overeen kwamen met de lap die tussen het riet zat. Ik weet ook bijna zeker dat de lap van hetzelfde materiaal was als de lappen die op de kliko lagen.
Proces-verbaal forensisch brandonderzoek
Ter plaatse werd een deels verbrand fleece doek aangetroffen.
Vanuit mijn bevindingen sluit ik een technische oorzaak uit. Zodoende acht ik brandstichting de enige logische hypothese. Vanuit de hypothese brandstichting kunnen diverse scenario's worden opgesteld. Gezien al het voorgaande acht ik het navolgende scenario het meest voor de hand liggend: Door de dader(s) is brandbaar materiaal, kennelijk een (fleece) deken in de
onderzijde van de rietenkap gestopt. Dit materiaal is vervolgens aangestoken. Dit scenario verklaart alle aangetroffen sporen, alsmede de voornoemde verklaringen.
Sporendrager
Goednummer: PL0900-2021243658-2856803
SIN: AAPD6187NL
Inhoud/specificatie: Stuk deels verschroeid stuk fleece. [6]
Verklaring van verdachte ter terechtzitting
Ik heb een Piaggio Zip met kapotte armatuur in mijn bezit. Ik rijd daar af en toe op. De fleecedeken die in het dossier wordt genoemd is van mij. [7]
Feiten 2 en 3
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1]
Op 14 oktober 2021 was ik 's avonds in café [café] , gevestigd aan de [adres] te [woonplaats] Toen ineens, omstreeks 21:50 uur, werd ik, vanuit het niets, door [verdachte] op de grond geduwd. Het ging zo snel dat ik helemaal niet gezien heb hoe hij dit precies deed. Terwijl ik gehurkt op de grond zat, voelde ik ineens een hevige pijn aan mijn rechterslaap en rechterhals. Ik keek op en zag dat [verdachte] met een barkruk in zijn handen stond. Ik besefte dat hij mij zoeven met de poten van de barkruk op mijn slaap en hals geslagen en geraakt had. Het werd zwart voor mijn ogen en ik zag even sterretjes. [8]
Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 15 oktober 2021, p. 22
Ik zag dat [verdachte] vanuit het niks [slachtoffer 1] tegen de grond werkte en dat hij haar met een barkruk tegen haar hoofd aan sloeg.
(…)
Ik heb vervolgens tegen [verdachte] gezegd dat hij niet meer welkom was in mijn café en dat
hij er ook niet meer in zou komen. Ik hoorde [verdachte] hierop als volgt reageren:
"Ik kom zeker morgen weer terug en dat steek ik ook deze kankertent van je in de fik.
Zie mij maar eens tegen te houden" of woorden van gelijke strekking. [9]
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] van 15 oktober 2021, p. 29.
Ik zag dat [verdachte] vanuit het niks een barkruk oppakte om hier vervolgens mee tegen het hoofd van [slachtoffer 1] te slaan. Ik zag dat de poten van de barkruk het hoofd en de nek van [slachtoffer 1] hard raakte.
(…)
Ik hoorde vervolgens [verdachte] met niet mis te verstane luide stem roepen: "Ik steek hier de hele kankertent van je in de fik" of woorden van gelijke strekking. [10]
Bewijsoverwegingen feit 1
De rechtbank is er op basis van de getuigenverklaringen van overtuigd dat de brand is aangestoken door de persoon op de scooter die de getuigen vlak voordat de brand uitbrak de oprit van het pand hebben zien oplopen en vervolgens zien wegrijden. Andere personen hebben de getuigen, die op dat moment aan de overkant van de weg in het park waren, niet gezien. De scooter was van het merk en type Piaggo Zip en had een kapot achterlicht in die zin dat het rode afdekplaatje (armatuur) kapot was omdat het wit/geel licht uitstraalde, net zoals de Piaggo Zip van verdachte. Bovendien is een fleecedeken van verdachte bij de brand aangetroffen en is de brand met vergelijkbare dekens/lappen aangestoken. Een fleecedeken is een verplaatsbaar object en de enkele aanwezigheid van een dergelijk object is op zich onvoldoende voor het bewijs dat verdachte het feit heeft gepleegd (vgl HR 25 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7694). In dit geval is er echter meer bewijs. De combinatie van de fleecedeken van verdachte en een dader die op een zelfde scooter rijdt als verdachte met net als verdachtes scooter een kapot rood armatuur, acht de rechtbank dusdanig specifiek en toevallig, dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte de brand heeft gesticht. Het alternatieve scenario dat verdachte heeft geschetst over de aanwezigheid van zijn fleecedeken bij de brand, is niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft uitsluitend vage verklaringen afgelegd over zijn bezoeken aan het park. Op vragen van de rechtbank wanneer, hoe vaak en met wie hij daar is geweest en wanneer hij zijn deken achter zou hebben gelaten, kon hij geen duidelijke antwoorden geven.
De rechtbank acht de onder feit 1 ten laste gelegde brandstichting bewezen.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het gebruik van een brandversnellend middel. Uit het forensisch onderzoek is gebleken dat een dergelijk middel niet is aangetroffen en dat fleece op zichzelf een zeer brandbare stof is. De rechtbank is er daarom niet van overtuigd dat verdachte hiervan gebruik heeft gemaakt.
Bewijsoverwegingen feiten 2 en 3
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank de onder 2 primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en de onder 3 tenlastegelegde bedreiging van [slachtoffer 2] bewezen.

5.DE BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 30 juli 2021 te [woonplaats] , opzettelijk brand heeft gesticht aan een bedrijfspand gelegen aan
de [adres] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking
gebracht met (een) doek(en)/lap(pen) en die in brand gestoken doek(en)/lap(pen) tussen het
rieten dak gestopt, ten gevolge waarvan dat bedrijfspand gedeeltelijk is verbrand en daarvan
gemeen gevaar voor de aanwezigen goederen/inboedel, in elk geval gemeen gevaar voor
goederen te duchten was;
feit 2 (primair)
op 14 oktober 2021 te [woonplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] op de grond heeft geduwd en met een barkruk tegen haar hoofd en hals heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3
op 14 oktober 2021 te [woonplaats] , [slachtoffer 2] heeft bedreigd met brandstichting, door tegen die [slachtoffer 2] te zeggen: "Ik kom zeker morgen weer terug en dan steek ik ook deze kankertent van je in de fik. Zie mij maar eens tegen te houden", althans woorden van gelijke bedreigende aard en/of strekking.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijk taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.DE KWALIFICATIE VAN HET BEWEZENVERKLAARDE

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 2 (primair)poging tot zware mishandeling;
feit 3bedreiging met brandstichting.

7.DE STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van de drie feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar, met oplegging van de door de reclassering geadviseerde algemene en bijzondere voorwaarden en met oplegging van een locatieverbod voor het woonadres van aangeefster [slachtoffer 1] . Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt voor het onder 2 en 3 tenlastegelegde, verzocht om aan verdachte een straf op te leggen die korter is dan het voorarrest, zodat geen ruimte meer is voor het opleggen van een voorwaardelijke straf met voorwaarden. Voor zover de rechtbank ook tot een bewezenverklaring komt van het onder 1 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden. Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht om geen locatieverbod/-gebod op te leggen, nu verdachte graag weer zou willen uitgaan en het de vraag is wat de toegevoegde waarde van een enkelband is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft op 30 juli 2021 de rieten kap van een monumentale boerderij in brand gestoken. Een groot deel van de rieten kap en van de boerderij is hierdoor verbrand terwijl een ander deel roet en waterschade heeft. Ter terechtzitting hebben een medewerker van [stichting] en de eigenaar van [bedrijf] verklaard over de financiële en emotionele gevolgen die de brand heeft gehad en nog steeds heeft voor zowel de (medewerkers van) [bedrijf] als voor (medewerkers van) [stichting] . De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij enkel bezig is geweest met (de sensatie van) het stichten van de brand en zich niet heeft druk gemaakt over de gevolgen van zijn handelen.
Verdachte heeft op 21 oktober 2021 zonder enige reden aangeefster [slachtoffer 1] met een barkruk op haar hoofd geslagen. In haar schriftelijke slachtofferverklaring heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zij kort na het incident opnieuw verdachte is tegengekomen, over de hevige angst die zij toen voelde en over de angst die zij op dit moment nog steeds voelt bij de gedachte om verdachte ergens te zien. Ook heeft aangeefster verklaard dat zij op dit moment in behandeling is en dat wordt verwacht dat haar herstel lang gaat duren. Hieruit blijken opnieuw de ernst en de gevolgen van het ondoordachte en impulsieve handelen van verdachte.
Tot slot heeft verdachte op 21 oktober 2021 de eigenaar van het café, in welke café verdachte kort daarvoor aangeefster [slachtoffer 1] had mishandeld, ernstig bedreigd nadat verdachte door de eigenaar de toegang tot het café was ontzegd. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij op deze wijze de eigenaar onder druk heeft gezet en vrees heeft aangejaagd dat zijn pand in de fik zou worden gestoken.
Persoon van verdachte
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie (strafblad) van verdachte van 22 februari 2022 blijkt dat verdachte in het verleden al eens is veroordeeld voor brandstichting. Ook is hij eerder veroordeeld voor openlijke geweldpleging.
De deskundige, J.M. Oudejans, psycholoog, heeft op 8 februari 2022 een Pro Justitia rapport uitgebracht naar aanleiding van een door de deskundige uitgevoerd onderzoek naar de persoon van verdachte. Uit het rapport blijkt, samengevat, het volgende.
Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van een autismespectrumstoornis, ernst niveau 2 (vereist substantiële ondersteuning), ADHD, gecombineerd beeld en een stoornis in het gebruik van cannabis. Tevens is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de vorm van een licht verstandelijke beperking. Ten tijde van het onder 2 en 3 tenlastegelegde was verdachte lijdende aan voornoemde ziekelijke stoornissen en gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens. Geadviseerd wordt om deze feiten verminderd aan verdachte toe te rekenen. Wat betreft het onder 1 tenlastegelegde kan over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte door de deskundige geen gefundeerd advies worden gegeven, onder meer, omdat verdachte heeft ontkend het delict te hebben gepleegd en daarom ook geen uitspraak kan worden gedaan over de kans op herhaling. De kans op recidive van het onder 2 en 3 tenlastegelegde wordt door de deskundige ingeschat op matig tot sterk verhoogd.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de psycholoog met betrekking tot de toerekenbaarheid wat betreft de feiten 2 en 3 gedragen wordt door zijn bevindingen. De rechtbank neemt deze conclusies over en legt die mede ten grondslag aan haar oordeel dat de bewezen verklaarde feiten 2 en 3 in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
Namens Reclassering Nederland heeft H. Wiebe, reclasseringswerker, een op 24 maart 2022 gedateerd reclasseringsadvies uitgebracht. In het advies staat, voor zover van belang, het volgende:

1.Conclusie

In 2010 is hij eerder veroordeeld voor driemaal brandstichting, waarna hij destijds voorwaardelijk werd veroordeeld en een reclasseringstoezicht opgelegd kreeg. Het NIFP stelde in haar rapport van 8 februari 2022 opnieuw een autisme spectrum stoornis vast (in 2012 reeds door het NIFP gediagnosticeerd) en een licht verstandelijke beperking. Vanwege betrokkenes ontkenning van de brandstichting, kon het NIFP aangaande de huidige verdenking geen conclusies trekken. Op basis van eerder gestichte branden ziet het NIFP géén directe aanwijzingen voor een fascinatie voor vuur, wel voor een vanuit de psychische problematiek voortkomend onvermogen om gevoelens van boosheid, verdriet en onmacht adequaat te kanaliseren. Ook de bedreiging richting de café-eigenaar zou eerder vanuit dit onvermogen zijn gepleegd, dan vanuit een fascinatie voor vuur, aldus het NIFP. Hiermee rijst uiteraard de vraag wat nu nodig is om delictgedrag in de toekomst te voorkomen en hoe betrokkene een adequate coping aan kan leren. Hierover zegt het NIFP dat betrokkene het beste thuis kan blijven wonen, waarbij de ouders ondersteund worden door een in autisme gespecialiseerd forensisch ACT-team of FACT-Team. Daarbij is het ook belangrijk dat betrokkene zijn dagbesteding behoudt en zo min mogelijk alcohol gebruikt, aldus het NIFP. Een beschermde woonplek acht het NIFP vanwege de problematiek van betrokkene niet geïndiceerd; hij zou hierdoor te veel overprikkeld raken wat het risico op recidive verhoogd.
Sinds betrokkene uit preventieve hechtenis is geschorst staat hij onder toezicht van de reclassering en hier houdt hij zich aan de afspraken. Hij woont weer bij zijn ouders, werkt bij zijn vader in het bedrijf en houdt aan de bijzondere voorwaarden. De ouders hebben wel aangegeven dat zij graag praktische en emotionele ondersteuning zouden willen in de zorg voor betrokkene, omdat deze hen steeds meer energie kost. Er staat een adviesgesprek met het forensisch ACT-team van Fivoor gepland, waarbinnen ook de ondersteuning van de ouders zal worden meegenomen. Het middelengebruik lijkt niet geheel gestopt, maar onder controle te zijn. Betrokkene is zich bewust van de risicofactoren en zet zich actief in om deze adequaat te ontwijken.
Risico op recidive
Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld.

2.Advies

Bij een veroordeling adviseren wij een (deels) voorwaardelijke straf met de onderstaande bijzondere voorwaarden:

  • Meldplicht bij reclassering;
  • Ambulante behandeling;
  • Contactverbod;
  • Locatieverbod (met elektronische monitoring);
  • Locatiegebod (met elektronische monitoring).
Dadelijke uitvoerbaarheid
Wij adviseren dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht. De kans op een misdrijf met schade voor personen is aanwezig.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden is. De rechtbank neemt tot uitgangspunt de eis van de officier van justitie. De rechtbank zal echter gelet op de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheid dat detentie voor verdachte vanwege zijn autisme bijzonder zwaar is, aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. De rechtbank acht het in het belang van zowel verdachte als de samenleving dat hij behandeld gaat worden voor de bij hem geconstateerde problematiek, die mede ten grondslag ligt aan het begaan van een deel van de feiten. De rechtbank zal daarbij ook als bijzondere voorwaarde opnemen dat het verdachte wordt verboden zich te bevinden in de buurt van het adres van aangeefster [slachtoffer 1] .
De rechtbank zal bepalen dat verdachte zich gedurende de proeftijd onder elektronisch toezicht zal stellen. Op die manier kan worden nagegaan of verdachte de aan hem opgelegde bijzondere voorwaarden nakomt.
De rechtbank zal de proeftijd stellen op drie jaar.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de inhoud van het Pro Justitia rapport, het advies van de reclassering en de omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld voor brandstichting en een geweldsdelict, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die verdachte worden opgelegd en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 5 EVRM volgt dat verdachte het recht heeft om zijn proces in vrijheid af te wachten zolang hij niet veroordeeld is door een rechter. De rechtbank overweegt dat de voorlopige hechtenis van verdachte op enig moment is geschorst, omdat het persoonlijk belang van verdachte zwaarder woog dan het maatschappelijk belang om verdachte gedetineerd te houden. De rechtbank is van oordeel dat het persoonlijk belang van verdachte, mede gelet op de op te leggen straf, op dit moment niet meer opweegt tegen het maatschappelijk belang om verdachte gedetineerd te houden.
De rechtbank zal daarom het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen.

9.BENADEELDE PARTIJEN

[stichting] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en namens haar heeft [B] een bedrag van € 1.042.557,00 aan materiële schade gevorderd, als gevolg van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
[bedrijf] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en namens haar heeft [aangever] , na wijziging, een bedrag van € 1.500,00 aan materiële schade en een bedrag van € 25.000,00 aan immateriële schade gevorderd, als gevolg van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en zij heeft gevorderd een bedrag van € 499,99 aan materiële schade en € 550,00 aan immateriële schade, als gevolg van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [stichting] toewijsbaar is tot € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard te worden in haar vordering.
Wat betreft de vordering van [bedrijf] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering toewijsbaar is tot € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard te worden in de vordering.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] op het standpunt gesteld dat de vordering volledig toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdedigingDe raadsman heeft zich wat betreft de vordering van [stichting] primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden en subsidiair dat een gering deel van de vordering als voorschot kan worden toegewezen en voor het meerdere de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, met verwijzing naar de civiele rechter.
Wat betreft de vordering van [bedrijf] heeft de raadsman gesteld dat de benadeelde partij de vordering tot vergoeding van het eigen risico niet heeft onderbouwd en dat de gevorderde immateriële schade niet kwalificeert als schade als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] heeft de raadsman gesteld dat de benadeelde partij onvoldoende heeft onderbouwd dat haar jas kapot is gegaan en dat de benadeelde partij bij de bepaling van de omvang van de schade geen rekening heeft gehouden met de ouderdom van de jas. Wat betreft de gevorderde schade voor de kosten van therapie is niet gebleken van een oorzakelijk verband tussen het handelen van verdachte en het moeten volgen van de therapie. Tot slot heeft de raadsman gesteld dat de benadeelde partij haar vordering tot vergoeding van haar immateriële schade onvoldoende heeft onderbouwd.
De raadsman heeft verzocht om niet over te gaan tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, nu verdachte geen draagkracht heeft en de bijbehorende gijzeling dermate veel stress op verdachte zal leggen, dat dit voor hem ontregelend zal werken. Voort is de schadevergoedingsmaatregel niet op zijn plek omdat [stichting] althans haar verzekeraar in staat moet worden geacht om haar eigen schade te incasseren.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
[stichting]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat van de vordering van de benadeelde partij op dit moment alleen toewijsbaar is een bedrag van € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2021 tot aan de dag van algehele voldoening. Dit betreft het bedrag aan het verplicht eigen risico dat door de verzekering in mindering is gebracht op het aan de benadeelde partij uitgekeerde voorschotbedrag van € 50.000,00.
Wat betreft de overige bedragen waarvan de benadeelde partij vergoeding heeft gevorderd, is de rechtbank van oordeel dat de omvang van haar schade vooralsnog onvoldoende vaststaat. Dit brengt met zich dat de benadeelde partij haar schade nader dient te onderbouwen voordat deze voor toewijzing in aanmerking zou kunnen komen. Dat levert echter naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de vordering voor het meerdere dan ook niet niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding tot oplegging van de verplichting aan verdachte tot betaling aan de staat van een som geld ten behoeve van het slachtoffer/benadeelde partij. Naar het oordeel van de rechtbank moet de benadeelde partij in staat worden geacht om haar vordering zelfstandig te incasseren.
[bedrijf]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van de materiële schade toewijsbaar is tot een bedrag van € 250,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2021 tot aan de dag van algehele voldoening. Dit betreft het bedrag aan eigen risico inzake de inboedelverzekering.
Wat betreft de overige bedragen waarvan de benadeelde partij vergoeding heeft gevorderd, is de rechtbank van oordeel dat de omvang van haar schade vooralsnog onvoldoende vaststaat. Dit brengt met zich dat de benadeelde partij haar schade nader dient te onderbouwen voordat deze voor toewijzing in aanmerking zou kunnen komen. Dat levert echter naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de vordering voor het meerdere dan ook niet niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 BW heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding als (a) de aansprakelijke persoon het oogmerk had om zodanig nadeel toe te brengen en (b) als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De rechtbank is van oordeel dat de (immateriële) schade waarvan de benadeelde partij vergoeding heeft gevorderd, te weten de tijd die het de eigenaar van de onderneming heeft gekost in de periode na de brand voor alle extra werkzaamheden, niet kwalificeert als schade die op grond van artikel 6:106 voor vergoeding in aanmerking komt. Voor zover [bedrijf] deze posten als materiële schade vergoed wil zien, is een nadere onderbouwing nodig, welke een onevenredige belasting van het strafgeding met zich brengt. De vordering wordt in zoverre niet-ontvankelijk verklaard.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding tot oplegging van de verplichting aan verdachte tot betaling aan de staat van een som geld ten behoeve van het slachtoffer/benadeelde partij. Naar het oordeel van de rechtbank moet de benadeelde partij in staat worden geacht om haar vordering zelfstandig te incasseren.
[slachtoffer 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft voldoende met stukken onderbouwd dat zij als gevolg van het handelen van verdachte die schade heeft geleden, waarvan zij in deze procedure vergoeding heeft gevorderd. Het betreft een bedrag van € 49,99 als vergoeding voor haar kapotte jas - waarbij de rechtbank opmerkt dat de benadeelde partij bij de bepaling van de omvang van de schade rekening heeft gehouden met de ouderdom van de jas (1 jaar oud) -, een bedrag van
€ 150,00 als vergoeding van de kosten voor therapie en een vergoeding van € 300,00, zijnde de kosten van de vijf behandelingen die volgens de therapeut nog nodig zijn. In totaal een bedrag van € 499,99, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2021 tot en met de dag van algehele voldoening. De rechtbank acht voldoende aangetoond dat de therapie het gevolg is van de poging zware mishandeling van [slachtoffer 1] door verdachte.
Immateriële schade
Het handelen van verdachte is traumatisch voor de benadeelde partij geweest. De benadeelde partij is zonder aanleiding en onverwachts door verdachte met een barkruk op haar hoofd geslagen. Zij heeft hierdoor geestelijk letsel opgelopen en is hierdoor op andere wijze in haar persoon aangetast als bedoeld in artikel 6:106 BW. De rechtbank zal de door de benadeelde partij geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van
€ 550,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2021 tot en met de dag van algehele voldoening.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.049,99, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2021 tot en met de dag van algehele voldoening, bij niet betaling aan te vullen met 20 dagen gijzeling.
De rechtbank bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 157, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 20 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
10 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
3(drie) jaren vast;
- als algemene voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan verdachte gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
* verdachte meldt zich binnen één werkdag na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2, 3524 SJ Utrecht. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* verdachte laat zich behandelen door de forensische ACT-team van Fivoor of een soortgelijke (forensische) zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
* verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de aangevers van onderhavige tenlastelegging, te weten:
(1) [slachtoffer 1] , geboren op [1989] ,
(2) [slachtoffer 2] , geboren op [1963] en
(3) [aangever] , geboren op [1970] ,
zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
* verdachte bevindt zich niet in een straal van 100 meter rondom de woning, gelegen aan het adres [adres] te ( [woonplaats] ;
* verdachte bevindt zich niet in een straal van 100 meter rondom Café [café] , gelegen aan de [adres] in [woonplaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
* verdachte werkt mee aan elektronische monitoring van de locatieverboden. Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat verdachte in Nederland blijft;
* verdachte is op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met verdachte en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft verdachte op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 17 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft verdachte een aaneengesloten blok van 17 uur per dag vrij te besteden. Verdachte werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [adres] , [woonplaats] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat verdachte in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen;
- waarbij verdachte zich gedurende de proeftijd onder elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Dadelijk uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarden en toezicht reclassering
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partij [stichting]
  • wijst de vordering toe tot een bedrag van € 10.000,00 (materiële schade);
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [bedrijf]
  • wijst de vordering toe tot een bedrag van € 250,00 (materiële schade);
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juli 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van toe tot een bedrag van € 1.049,99, bestaande uit € 499,99 aan materiële schade en € 550,00 aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat
€ 1.049,99 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2021, tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 20 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.M. Lemmen, voorzitter, mr. E.J.W. Verhaagh en
mr. S.M. Schothorst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Troostheide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 april 2022.
De oudste en de jongste rechter zijn verhinderd het vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 30 juli 2021 te [woonplaats] , althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in en/of aan een (bedrijfs)pand (bedrijf [bedrijf] ), gelegen aan de [adres] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) doek(en)/lap(pen) en/of een rieten dak (van voornoemd (bedrijfs)pand) en/of die (in brand gestoken) doek(en)/lap(pen) tussen het rieten dak/gevel gestopt/geplaatst en/of (een) brandbare stof(fen) over het rieten dak gegoten/gespoten, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht en/of laten komen met enig in en/of aan dat gebouw aanwezig brandbaar materiaal en/of met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan dat (bedrijfs)pand geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat (bedrijfs)pand en/of naastgelegen (bedrijfs)panden en/of de in dat (bedrijfs)pand en/of de naastgelegen (bedrijfs)panden aanwezigen goederen/inboedel, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 14 oktober 2021 te [woonplaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] op de grond heeft geduwd en/of met een barkruk tegen haar hoofd en/of hals heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 oktober 2021 te [woonplaats] , althans in Nederland,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] op de grond te duwen en/of met een barkruk tegen haar hoofd en/of hals te slaan;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 14 oktober 2021 te [woonplaats] , althans in Nederland,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, door tegen die [slachtoffer 2] te zeggen: "Ik kom zeker morgen weer terug en dan steek ik ook deze kankertent van je in de fik. Zie mij maar eens tegen te houden", althans woorden van gelijke bedreigende aard en/of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2021243658, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 298. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte [aangever] d.d. 30 juli 2021, p. 48
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 2 augustus 2021, p. 27
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 31 juli 2021, p. 33
5.Proces-verbaal van verhoor getuige, [getuige 3] d.d. 4 augustus 2021, p. 45
6.Proces-verbaal forensisch brandonderzoek van 29 september 2021 van [verbalisant] , p. 207
7.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 april 2022
8.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 14 oktober 2021, p. 18
9.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 14 oktober 2021, p. 22
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] van 14 oktober 2021, p. 29