ECLI:NL:RBMNE:2022:1490

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
21/3882
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake huurtoeslag voor woonboot en chalet met betrekking tot feitelijke woonsituatie

Op 15 april 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, die een woonschip en een chalet huurt, en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Belastingdienst waarin haar huurtoeslag voor het jaar 2021 was vastgesteld op € 291,-. In een later besluit werd dit bedrag herzien naar € 1.287,-, maar de Belastingdienst verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres stelde dat zij recht had op huurtoeslag voor zowel het woonschip als het chalet, maar de rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst onvoldoende onderzoek had gedaan naar de feitelijke woonsituatie van eiseres. De rechtbank wees erop dat de wetgeving omtrent huurtoeslag bepaalt dat alleen voor woningen huurtoeslag kan worden aangevraagd, en dat een woonschip doorgaans als een roerende zaak wordt beschouwd. De rechtbank gaf de Belastingdienst de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen door beter onderzoek te doen naar de feitelijke situatie van eiseres. De rechtbank stelde een termijn van acht weken voor het herstel en vroeg de Belastingdienst binnen twee weken te melden of zij gebruik zou maken van deze gelegenheid. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in het besluitvormingsproces van de Belastingdienst en de noodzaak om de feitelijke omstandigheden van de aanvrager goed in kaart te brengen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3882 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats ] , eiseres

en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor Utrecht, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Procesverloop

In het besluit van 26 maart 2021 (primair besluit) heeft verweerder het voorschot huurtoeslag van eiseres over het jaar 2021 vastgesteld op € 291,-.
In het besluit van 6 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 29 december 2021 heeft verweerder het voorschot huurtoeslag van eiseres over het jaar 2021 vastgesteld op € 1.287,-.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Zij werd bijgestaan door [A] en [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
In de bijlage bij deze uitspraak heeft de rechtbank de relevante wet- en regelgeving opgenomen. Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Eiseres woont per 1 februari 2021 op het adres [adres 1] in [woonplaats ] en heeft verweerder om huurtoeslag gevraagd. Verweerder vindt dat eiseres geen recht heeft op huurtoeslag voor dit adres, omdat zij daar een woonschip huurt. In artikel 11 van de Wet op de huurtoeslag (Wht) is geregeld dat er alleen recht op huurtoeslag bestaat voor een woning. Een woonschip is geen woning zoals is beschreven in artikel 1, onder k, van de Wht, omdat een woonschip geen onroerende zaak is.
Eiseres is het hiermee niet eens en heeft bezwaar gemaakt. Het bezwaar is ongegrond verklaard en daartegen richt zich nu het beroep van eiseres.
Voordat de rechtbank aan een inhoudelijke behandeling van het beroep toekomt, stelt zij vast dat verweerder het voorschot voor 2021 op 29 december 2021 heeft herzien. Eiseres heeft recht op huurtoeslag vanaf 1 september 2021, omdat zij toen is verhuisd naar het adres [adres 2] . De wijziging van het voorschot per 1 september 2021 is een besluit zoals bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het vervangt namelijk het bestreden besluit. Eiseres heeft nu geen belang meer bij haar beroep dat is gericht tegen het bestreden besluit, omdat dit is ingehaald door het nieuwe besluit van 29 december 2021. Haar beroep tegen het bestreden besluit is daarom niet-ontvankelijk. Het beroep van eiseres richt zich nu tegen het nieuwe besluit van 29 december 2021, waarin verweerder blijft vasthouden aan zijn standpunt dat eiseres in de periode van 1 februari 2021 tot 1 september 2021 geen recht heeft op huurtoeslag. Daarover gaat deze uitspraak.
De rechtbank geeft verweerder gelijk in zijn standpunt dat er geen recht op huurtoeslag bestaat voor het huren van een woonschip. Een woonschip is namelijk doorgaans een roerende zaak. De rechtspraak daarover is duidelijk. De rechtbank verwijst als voorbeeld naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), van 12 april 2017. [1] De ABRvS verwees in die uitspraak naar het arrest van de Hoge Raad van 15 januari 2010 [2] waaruit volgt dat een schip in het algemeen een roerende zaak is, omdat de bedoeling is dat hij drijft en met de waterstand meebeweegt. Een schip kán wel een onroerende zaak zijn, maar dan moet dat schip zowel via de bodem als via de oever duurzaam met de grond verenigd zijn en dus niet met de waterstand meebewegen. Het woonschip kan dan worden gezien als een waterwoning. In het geval van eiseres heeft verweerder echter terecht aangenomen dat het om een roerende zaak gaat, omdat het schip van eiseres niet duurzaam met de daaronder gelegen bodem of oever verenigd is. Eiseres heeft wel gezegd dat haar woonschip moet worden gezien als een waterwoning, maar zij heeft niet verder onderbouwd waarom dat het geval zou zijn. Zij heeft namelijk niet toegelicht hoe het woonschip aan de grond en de oever bevestigd is en waarom het woonschip dus toch een onroerende zaak zou zijn.
6. Eiseres heeft in beroep verwezen naar de wijziging van de Woningwet en stelt dat uit die wijziging, die recenter is dan de uitspraak van de Hoge Raad van 15 januari 2010 en de genoemde uitspraken van de ABRvS, volgt dat woonschepen gelijkgesteld worden met woningen. De rechtbank volgt haar redenering echter niet. De Woningwet is misschien wel veranderd, maar de Wht niet en die vormt hier het beoordelingskader. De rechtbank moet dus nog steeds beoordelen of een woonschip een roerende of een onroerende zaak is. De wetgeving en rechtspraak zijn op dat punt niet gewijzigd.
7. Ook een mogelijk beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Eiseres heeft gezegd dat zij, voordat zij verhuisde naar het woonschip, contact heeft opgenomen met de Belastingdienst en dat haar toen is toegezegd dat zij wel huurtoeslag kon krijgen voor de huur van een woonschip. Zij vindt het onterecht dat aan die toezegging nu geen waarde wordt gehecht. Voor een geslaagd beroep ligt de lat echter hoog: de rechtbank moet kunnen controleren of er concrete toezeggingen zijn gedaan aan eiseres en of degene die de toezegging heeft gedaan ook bevoegd was om toezeggingen te doen. Hier komt de rechtbank aan die controle niet toe, omdat eiseres niet heeft toegelicht met wie zij precies op welke datum heeft gesproken en ook is niet duidelijk welke toezeggingen haar dan concreet zijn gedaan en of degene die een toezegging heeft gedaan bevoegd was om toezeggingen te doen.
8. In bezwaar heeft eiseres haar woonsituatie bij herhaling aan verweerder uitgelegd. Zij heeft verklaard dat zij naast een woonschip ook een chalet op de wal huurde. Het woonschip en het chalet zijn allebei voorzien van alle benodigde woonvoorzieningen. Eiseres sliep op het woonschip en de rest van haar leven speelde zich af in het chalet. In september 2021 is eiseres naar het adres met nummer [adres 2] verhuisd. Ook dit is een ligplaats voor een woonschip met een chalet op de wal, vergelijkbaar met het adres met nummer [adres 1] . Eiseres heeft verklaard dat zij nu alleen het chalet huurt en niet het woonschip dat erbij hoort. Zij ontvangt nu wel huurtoeslag.
9. Tijdens de zitting is verweerder gevraagd waarom eiseres geen huurtoeslag kan ontvangen voor de huur van het woonschip én het chalet samen, maar wel voor de huur van een vergelijkbaar chalet alleen. De gemachtigde van verweerder heeft hierop geen antwoord kunnen geven. Zij twijfelt eraan of de huurtoeslag voor een chalet eigenlijk wel kan, maar heeft niet kunnen toelichten waaruit dan volgt dat huurtoeslag voor een chalet niet mogelijk zou zijn. Omdat eiseres nu wel huurtoeslag ontvangt voor het chalet, is niet duidelijk waarom zij geen recht had op huurtoeslag voor het chalet en de woonboot samen die zij eerder huurde. Niet is gebleken dat verweerder zich rekenschap heeft gegeven van de feitelijke woonsituatie van eiseres, ondanks dat zij hierover wel in bezwaar heeft verklaard. Verweerder heeft dus naar het oordeel van de rechtbank niet deugdelijk onderzocht of er een mogelijk recht op huurtoeslag bestaat voor het huren van het chalet en woonschip samen. Verweerder had dit gelet op artikel 3:2 van de Awb wel moeten onderzoeken, omdat hij de nodige kennis moet vergaren over de relevante feiten. De rechtbank vindt dat verweerder het besluit niet zorgvuldig heeft genomen.
10. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder onderzoek doen naar de feitelijke woonsituatie van eiseres in de periode van februari tot september 2021 en beoordelen of de huur van het woonschip in combinatie met het chalet toch een recht op huurtoeslag oplevert. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
11. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
12. Ter voorlichting van eiseres overweegt de rechtbank dat deze uitspraak niet betekent dat verweerder nu al over de periode van februari tot september 2021 alsnog huurtoeslag zou moeten verstrekken; hij moet daar alleen beter onderzoek naar doen dan tot nu toe is gedaan. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat zij in het kader van deze procedure niet aan het recht op huurtoeslag vanaf september 2021 heeft willen komen. De rechtbank gaat ervan uit dat zij hierbij blijft.
13. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 april 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:19
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
[…]
Wet op de huurtoeslag
Artikel 1
In deze wet en de bepalingen die daarop berusten wordt verstaan onder:
[…]
k. woning: een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden;
[…]
Artikel 11
1. Een huurtoeslag wordt slechts toegekend voor de huur van een woning die:
a. een zelfstandige woonruimte of een onvrije etage is, of
b. een onzelfstandige woonruimte is, welke deel uitmaakt van een woongebouw of woning, geheel of gedeeltelijk verhuurd ten behoeve van begeleid wonen, groepswonen door ouderen of een daarmee vergelijkbare woonvorm, en in eigendom van en aan de huurder verhuurd door een rechtspersoon zonder winstoogmerk, die mede op het gebied van de volkshuisvesting werkzaam is.
[…]
Burgerlijk wetboek, boek 3
Artikel 3
1. Onroerend zijn de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde beplantingen, alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken.
2. Roerend zijn alle zaken die niet onroerend zijn.
Burgerlijk wetboek, boek 7
Artikel 233
Onder woonruimte wordt verstaan een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige dan wel niet zelfstandige woning is verhuurd, dan wel een woonwagen of een standplaats, alsmede de onroerende aanhorigheden.