Overwegingen
In de bijlage bij deze uitspraak heeft de rechtbank de relevante wet- en regelgeving opgenomen. Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Eiseres woont per 1 februari 2021 op het adres [adres 1] in [woonplaats ] en heeft verweerder om huurtoeslag gevraagd. Verweerder vindt dat eiseres geen recht heeft op huurtoeslag voor dit adres, omdat zij daar een woonschip huurt. In artikel 11 van de Wet op de huurtoeslag (Wht) is geregeld dat er alleen recht op huurtoeslag bestaat voor een woning. Een woonschip is geen woning zoals is beschreven in artikel 1, onder k, van de Wht, omdat een woonschip geen onroerende zaak is.
Eiseres is het hiermee niet eens en heeft bezwaar gemaakt. Het bezwaar is ongegrond verklaard en daartegen richt zich nu het beroep van eiseres.
Voordat de rechtbank aan een inhoudelijke behandeling van het beroep toekomt, stelt zij vast dat verweerder het voorschot voor 2021 op 29 december 2021 heeft herzien. Eiseres heeft recht op huurtoeslag vanaf 1 september 2021, omdat zij toen is verhuisd naar het adres [adres 2] . De wijziging van het voorschot per 1 september 2021 is een besluit zoals bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het vervangt namelijk het bestreden besluit. Eiseres heeft nu geen belang meer bij haar beroep dat is gericht tegen het bestreden besluit, omdat dit is ingehaald door het nieuwe besluit van 29 december 2021. Haar beroep tegen het bestreden besluit is daarom niet-ontvankelijk. Het beroep van eiseres richt zich nu tegen het nieuwe besluit van 29 december 2021, waarin verweerder blijft vasthouden aan zijn standpunt dat eiseres in de periode van 1 februari 2021 tot 1 september 2021 geen recht heeft op huurtoeslag. Daarover gaat deze uitspraak.
De rechtbank geeft verweerder gelijk in zijn standpunt dat er geen recht op huurtoeslag bestaat voor het huren van een woonschip. Een woonschip is namelijk doorgaans een roerende zaak. De rechtspraak daarover is duidelijk. De rechtbank verwijst als voorbeeld naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), van 12 april 2017.De ABRvS verwees in die uitspraak naar het arrest van de Hoge Raad van 15 januari 2010waaruit volgt dat een schip in het algemeen een roerende zaak is, omdat de bedoeling is dat hij drijft en met de waterstand meebeweegt. Een schip kán wel een onroerende zaak zijn, maar dan moet dat schip zowel via de bodem als via de oever duurzaam met de grond verenigd zijn en dus niet met de waterstand meebewegen. Het woonschip kan dan worden gezien als een waterwoning. In het geval van eiseres heeft verweerder echter terecht aangenomen dat het om een roerende zaak gaat, omdat het schip van eiseres niet duurzaam met de daaronder gelegen bodem of oever verenigd is. Eiseres heeft wel gezegd dat haar woonschip moet worden gezien als een waterwoning, maar zij heeft niet verder onderbouwd waarom dat het geval zou zijn. Zij heeft namelijk niet toegelicht hoe het woonschip aan de grond en de oever bevestigd is en waarom het woonschip dus toch een onroerende zaak zou zijn.
6. Eiseres heeft in beroep verwezen naar de wijziging van de Woningwet en stelt dat uit die wijziging, die recenter is dan de uitspraak van de Hoge Raad van 15 januari 2010 en de genoemde uitspraken van de ABRvS, volgt dat woonschepen gelijkgesteld worden met woningen. De rechtbank volgt haar redenering echter niet. De Woningwet is misschien wel veranderd, maar de Wht niet en die vormt hier het beoordelingskader. De rechtbank moet dus nog steeds beoordelen of een woonschip een roerende of een onroerende zaak is. De wetgeving en rechtspraak zijn op dat punt niet gewijzigd.
7. Ook een mogelijk beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Eiseres heeft gezegd dat zij, voordat zij verhuisde naar het woonschip, contact heeft opgenomen met de Belastingdienst en dat haar toen is toegezegd dat zij wel huurtoeslag kon krijgen voor de huur van een woonschip. Zij vindt het onterecht dat aan die toezegging nu geen waarde wordt gehecht. Voor een geslaagd beroep ligt de lat echter hoog: de rechtbank moet kunnen controleren of er concrete toezeggingen zijn gedaan aan eiseres en of degene die de toezegging heeft gedaan ook bevoegd was om toezeggingen te doen. Hier komt de rechtbank aan die controle niet toe, omdat eiseres niet heeft toegelicht met wie zij precies op welke datum heeft gesproken en ook is niet duidelijk welke toezeggingen haar dan concreet zijn gedaan en of degene die een toezegging heeft gedaan bevoegd was om toezeggingen te doen.
8. In bezwaar heeft eiseres haar woonsituatie bij herhaling aan verweerder uitgelegd. Zij heeft verklaard dat zij naast een woonschip ook een chalet op de wal huurde. Het woonschip en het chalet zijn allebei voorzien van alle benodigde woonvoorzieningen. Eiseres sliep op het woonschip en de rest van haar leven speelde zich af in het chalet. In september 2021 is eiseres naar het adres met nummer [adres 2] verhuisd. Ook dit is een ligplaats voor een woonschip met een chalet op de wal, vergelijkbaar met het adres met nummer [adres 1] . Eiseres heeft verklaard dat zij nu alleen het chalet huurt en niet het woonschip dat erbij hoort. Zij ontvangt nu wel huurtoeslag.
9. Tijdens de zitting is verweerder gevraagd waarom eiseres geen huurtoeslag kan ontvangen voor de huur van het woonschip én het chalet samen, maar wel voor de huur van een vergelijkbaar chalet alleen. De gemachtigde van verweerder heeft hierop geen antwoord kunnen geven. Zij twijfelt eraan of de huurtoeslag voor een chalet eigenlijk wel kan, maar heeft niet kunnen toelichten waaruit dan volgt dat huurtoeslag voor een chalet niet mogelijk zou zijn. Omdat eiseres nu wel huurtoeslag ontvangt voor het chalet, is niet duidelijk waarom zij geen recht had op huurtoeslag voor het chalet en de woonboot samen die zij eerder huurde. Niet is gebleken dat verweerder zich rekenschap heeft gegeven van de feitelijke woonsituatie van eiseres, ondanks dat zij hierover wel in bezwaar heeft verklaard. Verweerder heeft dus naar het oordeel van de rechtbank niet deugdelijk onderzocht of er een mogelijk recht op huurtoeslag bestaat voor het huren van het chalet en woonschip samen. Verweerder had dit gelet op artikel 3:2 van de Awb wel moeten onderzoeken, omdat hij de nodige kennis moet vergaren over de relevante feiten. De rechtbank vindt dat verweerder het besluit niet zorgvuldig heeft genomen.
10. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder onderzoek doen naar de feitelijke woonsituatie van eiseres in de periode van februari tot september 2021 en beoordelen of de huur van het woonschip in combinatie met het chalet toch een recht op huurtoeslag oplevert. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
11. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
12. Ter voorlichting van eiseres overweegt de rechtbank dat deze uitspraak niet betekent dat verweerder nu al over de periode van februari tot september 2021 alsnog huurtoeslag zou moeten verstrekken; hij moet daar alleen beter onderzoek naar doen dan tot nu toe is gedaan. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat zij in het kader van deze procedure niet aan het recht op huurtoeslag vanaf september 2021 heeft willen komen. De rechtbank gaat ervan uit dat zij hierbij blijft.
13. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.