ECLI:NL:RBMNE:2022:1471

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
16/163212-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk geweld met kaakfractuur en losse tand als gevolg

Op 15 april 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 juli 2019 in Hilversum openlijk geweld heeft gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, meermalen het slachtoffer heeft geslagen, wat resulteerde in een kaakfractuur en een losse tand. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het slachtoffer letsel had opgelopen, er onvoldoende bewijs was voor de kwalificatie van 'zwaar lichamelijk letsel' zoals gedefinieerd in de wet. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een geslaagd mediationtraject, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank achtte het primair tenlastegelegde openlijk geweld in vereniging wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van de zwaardere aanklacht van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank legde een taakstraf van 60 uur op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren werd verricht. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat de schade al was afgewikkeld via mediation. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact van dergelijk geweld op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/163212-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1993] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F.E. Leeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. M.J. Schimmel, advocaat te Bussum, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er op neer dat verdachte:
primair
op 5 juli 2019 te Hilversum openlijk op de weg [straatnaam] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
subsidiair
op 5 juli 2019 te Hilversum in vereniging aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
meer subsidiair
op 5 juli 2019 te Hilversum in vereniging heeft geprobeerd om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
meest subsidiair
op 5 juli 2019 te Hilversum in vereniging [slachtoffer] heeft mishandeld, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op het wetsvoorstel Innovatiewet Strafvordering [1] . Hieruit blijkt dat een positieve uitkomst van mediation zal moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
De rechtbank overweegt dat er slechts in uitzonderlijke gevallen aanleiding is voor de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Er is de rechtbank in dit geval niet gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die hiertoe zouden moeten leiden. De stelling dat een positieve uitkomst van mediation moet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, vindt geen steun in de wet.
De rechtbank concludeert derhalve dat de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aan de hand van een pleitnota vrijspraak bepleit van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Tevens heeft de raadsman vrijspraak bepleit voor de strafverzwarende bestanddelen ‘zwaar lichamelijk letsel’ en ‘in vereniging’ van het meest subsidiair tenlastegelegde.
Er is geen sprake zijn van het plegen in vereniging, aangezien medeverdachte [medeverdachte] pas erbij kwam nadat verdachte de klappen had gegeven. Vice versa geldt ook dat verdachte reeds was weggegaan op het moment dat medeverdachte [medeverdachte] de klappen uitdeelde. Beide verdachten moeten derhalve als pleger van hun eigen feiten dienen te worden beschouwd. Voorts is er geen sprake van zwaar lichamelijk letsel, op de wijze zoals door de Hoge Raad is vastgesteld. Immers bevat het dossier geen informatie over de noodzaak en de aard van medisch of operatief ingrijpen en ontbreekt een medische verklaring omtrent de aard en duur van het herstel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak ten aanzien van het primair tenlastegelegde
De rechtbank acht het bestanddeel ‘zwaar lichamelijk letsel’ onder het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken. Uit het dossier volgt wel dat aangever aanmerkelijk letsel (een kaakfractuur en een losse tand) heeft opgelopen, maar het dossier bevat onvoldoende informatie om vast te kunnen stellen dat er sprake was van zwaar lichamelijk letsel, zoals bedoeld in de wet.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het primair tenlastegelegde [2]
Aangever [slachtoffer] heeft op 6 juli 2019 aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte, zakelijk weergegeven het volgende verklaard:
Op 5 juli 2019 reed ik de [straatnaam] te [plaatsnaam] op. Op dat moment maakte een van de jongens een slaande beweging. Ik zag dat de jongen met een wit T-shirt zijn hand balde tot een vuist en vervolgens uithaalde richting mijn gezicht. Ik voelde dat deze stoot van zijn vuist op mijn linkerkaak terecht kwam waardoor ik direct daarna een flinke pijnscheut voelde. Waarna ik opnieuw klappen kreeg in mijn gezicht. Ik zag dat de jongen met een groenkleurig shirt mij meermaals met zijn vuist in mijn gezicht sloeg. Ik voelde dat mijn kaak beurs aanvoelde en spuugde bloed uit mijn mond. [3]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft op 21 april 2021, blijkens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van verhoor van getuige, zakelijk weergegeven het volgende verklaard:
V: Ik begrijp van de advocaat mr [.] dat je een verdachte wilt
noemen in een zaak van 2019. Een mishandeling gepleegd op de [straatnaam] te [plaatsnaam] .
Deze is gepleegd op vrijdag 5 juli 2019 tussen 23:45 uur en zaterdag 6 juli 2019 om
00:00 uur.
Jij bent zelf verdachte geweest in deze zaak maar wilde toen geen mede en/of
hoofdverdachte noemen.
V: Wie is volgens jou de dader in deze mishandelingszaak?
A: [verdachte] , het was een ex collega van mij.
A: Ik weet dat de hele hectiek deze avond was omdat hij een conflict heeft gezocht
met deze jongens op de scooter. Volgens mij heeft hij het slachtoffer van de scooter
af getrokken waarbij ook een telefoon is gevallen. Hij is het conflict met hun
aangegaan. Ik werd er pas later bij betrokken.
V: Heb jij gezien wat hij heeft gedaan?
A: Ik heb dit op de camerabeelden gezien. Toen ik erbij kwam met de rest was er al
reuring. [verdachte] had toen al ruzie met deze jongens. Er is wel naar elkaar geslagen. [4]
Verdachte heeft
ter terechtzitting van 1 april 2022verklaard:
Ik was op 5 juli 2019 uitgegaan in [plaatsnaam] . Ik was daar onder andere met [medeverdachte] . Ik weet dat er een ruzie is geweest.
Uit het
proces-verbaal van verhoor getuige[getuige] van 6 juli 2019 volgt dat voornoemde getuige onder meer het volgende zakelijke weergegeven heeft verklaard:
Op 5 juli 2019 omstreeks 23.50 uur zat ik achterop de snorfiets bij [slachtoffer] . We reden in de richting van de [straatnaam] te [plaatsnaam] . Daar zag ik twee mannen aan komen lopen.
  • Man 1: groene blouse (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] );
  • Man 2: wit T-shirt (de rechtbank begrijpt: verdachte).
Ik zag dat man 2 een klap in het gezicht van [slachtoffer] gaf met zijn rechterhand. Ik zag dat man 2 meerdere klappen gaf aan [slachtoffer] . Ik zag dat man 1 nog twee à drie vuistslagen gaf op het hoofd van [slachtoffer] . [5]
Bewijsoverwegingen
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen staat vast dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ieder, op een openbare weg, meermalen het gezicht van aangever hebben geslagen/gestompt en dat aangever hierdoor letsel heeft opgelopen. Voldoende vast staat dat het door elk van de verdachten uitgeoefende geweld heeft bijgedragen aan dit letsel.
De verdediging heeft verweer gevoerd tegen het bestanddeel ‘in vereniging’. Er zou sprake zijn van twee aparte geweldsmomenten, waarvan het ene moment een handeling van verdachte betrof en het andere moment een handeling van medeverdachte [medeverdachte] . De rechtbank verwerpt dit verweer, nu uit de bewijsmiddelen volgt dat medeverdachte [medeverdachte] verdachte is gaan ‘helpen’ bij het gevecht dat deze met aangever had. Van twee afzonderlijke geweldsmomenten, die geheel los van elkaar stonden, was dus geen sprake.
De rechtbank concludeert dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging in vereniging tegen een persoon met enig lichamelijk letsel ten gevolge.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair
op 5 juli 2019 te [plaatsnaam] openlijk, te weten op de weg [straatnaam] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] door voornoemde [slachtoffer] meermalen met de vuist in het gezicht te stompen, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
primair
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 60 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen hechtenis, waarvan een gedeelte van 20 uren te vervangen door 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een gedragsinterventie agressiebeheersing.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft hierbij verzocht rekening te houden met artikel 51h lid 2 van het Wetboek van Strafvordering in het kader van de geslaagde mediation. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijk geweld. Verdachte was met zijn mededader in het uitgaansgebied van [plaatsnaam] . Verdachte heeft zonder duidelijke aanleiding aangever meermalen geslagen, waarna zijn mededader aangever ook meermalen in het gezicht heeft gestompt. Aangever heeft hierdoor letsel aan kaak en tanden opgelopen. Er is hier sprake van zinloos uitgaansgeweld dat bij aangever letsel, pijn en angst heeft veroorzaakt en dat ook sterk bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Iedereen zou onbezorgd moeten kunnen uitgaan en na een uitgaansavond ook weer veilig moeten thuiskomen. Maar bij velen bestaat de angst dat zij geconfronteerd worden met zonder aanleiding en onder invloed van alcohol gepleegd geweld, zoals dat van verdachte en zijn mededader. Dit maakt dat er sprake is van een ernstig feit, dat uit oogpunt van normhandhaving en generale preventie in beginsel streng moet worden bestraft.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel van de Justitiële Documentatie van 25 februari 2022. De rechtbank merkt op dat verdachte eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld op 25 oktober 2018 en 25 februari 2010.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het advies van Reclassering Nederland van 18 augustus 2021, opgemaakt door reclasseringswerker [A] . Hierin wordt geconstateerd dat verdachte geen inzicht heeft in de factoren die bij hem tot geweldpleging leiden en over onvoldoende de-escalerende vaardigheden beschikt. De reclassering heeft derhalve geadviseerd om aan verdachte een interventie op te leggen, die gericht is op alcoholgebruik en agressieregulatie.
Ter terechtzitting heeft verdachte aanvullend verklaard dat hij nog steeds geen schulden heeft, sinds september 2021 als zzp’er is begonnen met zijn eigen schildersbedrijf en in principe nog steeds open staat voor reclasseringshulp, echter zelf de noodzaak hiervan niet ziet. Verdachte heeft verder verklaard inzicht te hebben in het verband tussen zijn alcoholgebruik en zijn delictgedrag en nu minder behoefte te hebben aan alcohol.
De op te leggen straf
Zoals gezegd, gaat het hier om een ernstig feit dat in beginsel streng moet worden bestraft. De rechtbank houdt echter in het voordeel van verdachte rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, en het feit dat verdachte heeft meegewerkt aan het mediationtraject en dit succesvol heeft afgerond. Dit betekent echter niet dat geen straf meer hoeft worden opgelegd. Gelet op de ernst van het feit vindt de rechtbank dat enige vorm van vergelding op zijn plaats is. Bij de beoordeling van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS, die doorgaans taakstraffen voorschrijven voor openlijke geweldplegingen in vereniging tegen personen. De rechtbank acht ook in deze zaak een taakstraf passend.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 60 uren, bij niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen hechtenis, passend en geboden is om verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en om een signaal af te geven richting de samenleving dat dergelijk gedrag niet onbestraft blijft.
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding tot het opleggen van een deels voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de meldplicht en de gedragsinterventie agressiebeheersing als bijzondere voorwaarden, en het toezicht hierop door de reclassering. De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte in de toekomst dergelijke conflicten uit de weg zal gaan dan wel deze op een positieve manier zal oplossen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 4.076,54. Dit bedrag bestaat uit € 2.876,54 aan materiële schade en € 1.200,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte tenlastegelegde.
Tussen de voornoemde benadeelde partij en verdachte heeft er een geslaagd mediationtraject plaatsgevonden, op basis waarvan een slotovereenkomst van 25 maart 2022 is opgesteld. Hieruit blijkt dat verdachte zijn oprechte excuses heeft aangeboden, die door de benadeelde partij zijn aanvaard. Tevens volgt hieruit dat verdachte zich bereid heeft verklaard om de schade van de benadeelde partij (hoofdelijk) te vergoeden. Uit de slotovereenkomst en een bijbehorend betalingsbewijs blijkt dat verdachte de helft van het volledige schadebedrag, te weten € 2.438,27, reeds aan de benadeelde partij heeft betaald.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel af te wijzen, aangezien de schade van de benadeelde partij reeds is afgewikkeld middels de slotovereenkomst van het mediationtraject.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering van [slachtoffer] in zijn geheel afwijzen. De schade van de benadeelde partij reeds is immers reeds afgewikkeld middels de slotovereenkomst van het mediationtraject.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
60 (zestig) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis;
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • wijst de vordering van [slachtoffer] af;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W.B. Snijders Blok, voorzitter, mrs. R.P.P. Hoekstra en M. Weistra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.R.V. Joerawan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 april 2022.
Mr. Weistra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 juli 2019 te Hilversum openlijk, te weten, op de weg [straatnaam] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] door voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met de vuist op de kaak en/of mond, althans het gezicht, te slaan/stompen, terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een meervoudig kaakfractuur (op meerdere plaatsen gebroken) en/of een losse tand;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 juli 2019 te Hilversum tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een meervoudig kaakfractuur (op meerdere plaatsen gebroken) en/of een losse tand, heeft/hebben toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met de vuist op de kaak en/of mond, althans het gezicht, te slaan/stompen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 juli 2019 te Hilversum, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), die [slachtoffer] meermalen, met de vuist op de kaak en/of mond, althans het gezicht, geslagen/gestomp; terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 juli 2019 te Hilversum, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met de vuist op de kaak en/of mond, althans het gezicht, te slaan/stompen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten meervoudig kaakfractuur (op meerdere plaatsen gebroken) en/of een losse tand ten gevolge heeft gehad.

Voetnoten

1.Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter bevordering van innovatie van verschillende onderwerpen in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering (Innovatiewet Strafvordering), Eerste Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 35869, A.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 15 juli 2019, genummerd PL0900-2019203346, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 65. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Pagina 1 en 2.
4.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte] , als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 24 juni 2021, genummerd PL0900-2019199719, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, pagina 1 en 2.
5.Pagina 7 en 8.