ECLI:NL:RBMNE:2022:1470

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
16/161091-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor openlijk geweld met gevolg van lichamelijk letsel in Hilversum

Op 15 april 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 juli 2019 in Hilversum openlijk geweld heeft gepleegd. De verdachte werd beschuldigd van het toebrengen van lichamelijk letsel aan een slachtoffer, waarbij de officier van justitie primair een veroordeling voor openlijke geweldpleging in vereniging eiste. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte meermalen het slachtoffer hebben geslagen, wat resulteerde in een kaakfractuur en een losse tand. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging en dat de redelijke termijn van berechting was overschreden. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank concludeerde dat het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen was, maar dat er wel sprake was van enig lichamelijk letsel. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren werd verricht. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat de schade al was afgewikkeld via een mediationtraject. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/161091-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1997] te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland),
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 april 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F.E. Leeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er op neer dat verdachte:
primair
op 5 juli 2019 te Hilversum openlijk op de weg Groest, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
subsidiair
op 5 juli 2019 te Hilversum in vereniging aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
meer subsidiair
op 5 juli 2019 te Hilversum in vereniging heeft geprobeerd om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
meest subsidiair
op 5 juli 2019 te Hilversum in vereniging [slachtoffer] heeft mishandeld, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard om de volgende redenen. De raadsman heeft ten eerste aangevoerd dat de redelijke termijn van berechting is overschreden en dit niet aan verdachte valt toe te rekenen. Voorts blijkt uit de slotovereenkomst van het mediationtraject dat het de wens van de benadeelde partij is om verdachte niet meer te vervolgen. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met artikel 559 (de rechtbank begrijpt: 573) van het wetsvoorstel Innovatiewet Strafvordering [1] , waaruit blijkt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard indien mediation tot een positieve uitkomst heeft geleid. Tevens heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met het feit dat aan verdachte in eerste instantie enkel een openlijke geweldpleging ten laste was gelegd en de zaak destijds gepland stond op een politierechterzitting. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat artikel 51h lid 2 van het Wetboek van Strafvordering ook reden kan zijn om het Openbaar Ministerie in dit geval niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank overweegt dat er slechts in uitzonderlijke gevallen aanleiding is voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd levert, wat er verder ook van moge zijn, geen uitzonderlijke omstandigheden op die tot een niet-ontvankelijkheid zouden moeten leiden. Dat een geslaagde mediation tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zou moeten leiden, vindt geen steun in de wet.
De rechtbank concludeert derhalve dat de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte en er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde varianten wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Er zou geen concreet bewijsmiddel zijn dat aantoont dat verdachte degene was die het letsel bij aangever zou hebben veroorzaakt. Verdachte had ten tijde van zijn aanhouding immers geen letsel aan zijn handen. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een openlijke geweldpleging in vereniging, aangezien er sprake is van twee verschillende momenten van een eenvoudige mishandeling. Bij het ene moment was alleen de medeverdachte betrokken en bij het andere moment alleen verdachte. Tenslotte heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel, omdat er niet medisch is ingegrepen en aangever snel van zijn letsel was hersteld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak ten aanzien van het primair tenlastegelegde
De rechtbank acht het bestanddeel ‘zwaar lichamelijk letsel’ onder het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken. Uit het dossier volgt wel dat aangever aanmerkelijk letsel (een kaakfractuur en een losse tand) heeft opgelopen, maar het dossier bevat onvoldoende informatie om vast te kunnen stellen dat er sprake was van zwaar lichamelijk letsel, zoals bedoeld in de wet.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het primair tenlastegelegde [2]
Aangever [slachtoffer] heeft op 6 juli 2019 aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte, zakelijk weergegeven het volgende verklaard:
Op 5 juli 2019 reed ik de Groest te Hilversum op. Op dat moment maakte een van de jongens een slaande beweging. Ik zag dat de jongen met een wit T-shirt zijn hand balde tot een vuist en vervolgens uithaalde richting mijn gezicht. Ik voelde dat deze stoot van zijn vuist op mijn linkerkaak terecht kwam waardoor ik direct daarna een flinke pijnscheut voelde. Waarna ik opnieuw klappen kreeg in mijn gezicht. Ik zag dat de jongen met een groenkleurig shirt mij meermaals met zijn vuist in mijn gezicht sloeg. Ik voelde dat mijn kaak beurs aanvoelde en spuugde bloed uit mijn mond. [3]
Verdachte heeft
ter terechtzitting van 1 april 2022verklaard:
Ik was op 5 juli 2019 op de Groest in Hilversum. Er ontstond een conflict tussen [medeverdachte] en aangever. Ik zag dat [medeverdachte] ruzie had, dus ik dacht dat ik moest helpen. Toen ben ik erop af gegaan.
Uit het
proces-verbaal van verhoor getuige[getuige 1] van 6 juli 2019 volgt dat voornoemde getuige onder meer het volgende zakelijke weergegeven heeft verklaard:
Op 5 juli 2019 zag ik dat er vanaf de overzijde van de Groest te Hilversum twee personen achter elkaar aan renden. Ik zag dat de Nederlandse jongen (de rechtbank begrijpt: verdachte) zijn rechter vuist achter zijn lichaam hief en vervolgens met gestrekte arm een hoekslag gaf tegen de mond van de jongen. Ik zag dat de Nederlandse jongen dit nogmaals deed en op dezelfde wijze de jongen weer op zijn mond raakte. Ik zag dat er bloed uit de mond van de jongen stroomde. [4]
Uit het
proces-verbaal van verhoor getuige[getuige 2] van 6 juli 2019 volgt dat voornoemde getuige onder meer het volgende zakelijke weergegeven heeft verklaard:
Op 5 juli 2019 omstreeks 23.50 uur zat ik achterop de snorfiets bij [slachtoffer] . We reden in de richting van de Groest te Hilversum. Daar zag ik twee mannen aan komen lopen.
  • Man 1: groene blouse (de rechtbank begrijpt: verdachte);
  • Man 2: wit T-shirt (de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ).
Ik zag dat man 2 een klap in het gezicht van [slachtoffer] gaf met zijn rechterhand. Ik zag man 2 meerdere klappen gaf aan [slachtoffer] . Ik zag dat man 1 nog twee à drie vuistslagen gaf op het hoofd van [slachtoffer] . [5]
Bewijsoverwegingen
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen staat vast dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ieder, op de openbare weg, meermalen het gezicht van aangever hebben geslagen/gestompt en dat aangever hierdoor letsel heeft opgelopen. Voldoende vast staat dat het door elk van de verdachten uitgeoefende geweld heeft bijgedragen aan dit letsel.
De verdediging heeft verweer gevoerd dat er geen sprake zou zijn van een openlijke geweldpleging wegens het ontbreken van het bestanddeel ‘in vereniging’. Er zou sprake zijn van twee aparte geweldsmomenten, waarvan het ene moment een handeling van medeverdachte [medeverdachte] betrof en het andere moment een handeling van verdachte. De rechtbank verwerpt dit verweer, nu uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zijn medeverdachte is gaan ‘helpen’ bij het gevecht dat deze met aangever had. Van twee afzonderlijke geweldsmomenten, die geheel los van elkaar stonden, was dus geen sprake.
De rechtbank concludeert dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging in vereniging tegen een persoon met enig lichamelijk letsel ten gevolge.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair
op 5 juli 2019 te Hilversum openlijk, te weten op de weg Groest, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] door voornoemde [slachtoffer] meermalen met de vuist in het gezicht te stompen, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
primair
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 40 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen hechtenis. Bij de hoogte van de vordering heeft de officier van justitie ermee rekening gehouden dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt – om toepassing te geven aan artikel 9a Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft verzocht daarbij rekening te houden met artikel 51h lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijk geweld. Verdachte was met zijn mededader in het uitgaansgebied van Hilversum. Nadat zijn mededader zonder duidelijke aanleiding aangever had geslagen, heeft verdachte aangever meermalen in het gezicht gestompt. Aangever heeft hierdoor letsel aan kaak en tanden opgelopen. Er is hier sprake van zinloos uitgaansgeweld dat bij aangever letsel, pijn en angst heeft veroorzaakt en dat ook sterk bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Iedereen zou onbezorgd moeten kunnen uitgaan en na een uitgaansavond ook weer veilig moeten thuiskomen. Maar bij velen bestaat de angst dat zij geconfronteerd worden met zonder aanleiding en onder invloed van alcohol gepleegd geweld, zoals dat van verdachte en zijn mededader. Dit maakt dat er sprake is van een ernstig feit, dat uit oogpunt van normhandhaving en generale preventie in beginsel streng moet worden bestraft.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 25 februari 2022. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het advies van Reclassering Nederland van 23 maart 2021, opgemaakt door reclasseringswerker S. Keppel. Daarin worden geen middelenproblematiek, gebrekkig psychische welzijn of negatief netwerk geconstateerd. Het recidiverisico wordt derhalve als laag ingeschat. Gelet op het voornoemde en het feit dat verdachte inmiddels een andere dagbesteding en ander netwerk heeft, wordt reclasseringsbemoeienis niet geadviseerd.
Verdachte heeft ter terechtzitting hier aan toegevoegd dat hij nog steeds bij zijn ouders woont en in de machinebouw werkt. Verdachte heeft verklaard dat hij zich nu in een serieuzer netwerk bevindt en al sinds twee jaar minimaal alcohol nuttigt, omdat hij intensief sport.
De op te leggen straf
Zoals gezegd, gaat het hier om een ernstig feit dat in beginsel streng moet worden bestraft. De rechtbank houdt echter in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat verdachte niet eerder voor geweldsmisdrijven is veroordeeld, met de omstandigheid dat het feit reeds geruime tijd geleden is gepleegd en met persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat verdachte heeft meegewerkt aan het mediationtraject en dit succesvol heeft afgerond. Dit betekent echter niet dat geen straf meer hoeft worden opgelegd. Gelet op de ernst van het feit vindt de rechtbank dat enige vorm van vergelding op zijn plaats is. Bij de beoordeling van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS, die doorgaans taakstraffen voorschrijven voor openlijke geweldplegingen in vereniging tegen personen. De rechtbank acht ook in deze zaak een taakstraf passend.
De rechtbank stelt met de officier van justitie en de verdediging vast dat de termijn waarbinnen berechtiging behoort plaats te vinden is overschreden. Als uitgangspunt heeft immers te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Dat is in deze zaak niet het geval.
Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De rechtbank acht, gelet op wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd, in beginsel een onvoorwaardelijke taakstraf van 50 uren passend en geboden. Na afweging van alle daartoe in aanmerking te nemen belangen – waaronder de beperkte mate van overschrijding van de redelijke termijn en het aandeel van verdachte daarin door pas op een later moment over de persoon van de medeverdachte te verklaren – zal de rechtbank deze matigen tot een taakstraf van 40 uren.
Concluderend is de rechtbank, alles overwegende, van oordeel dat een taakstraf van 40 uren, bij niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen hechtenis, passend en geboden is om verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en om een signaal af te geven richting de samenleving dat dergelijk gedrag niet onbestraft blijft.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 4.076,54. Dit bedrag bestaat uit € 2.876,54 aan materiële schade en € 1.200,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte tenlastegelegde.
Tussen de voornoemde benadeelde partij en verdachte heeft er een geslaagd mediationtraject plaatsgevonden, op basis waarvan een slotovereenkomst van 25 maart 2022 is opgesteld. Hieruit blijkt dat verdachte zijn oprechte excuses heeft aangeboden, die door de benadeelde partij zijn aanvaard. Tevens volgt hieruit dat verdachte zich bereid heeft verklaard om de schade van de benadeelde partij (hoofdelijk) te vergoeden. Uit de slotovereenkomst en een bijbehorend betalingsbewijs blijkt dat verdachte de helft van het volledige schadebedrag, te weten € 2.438,27, reeds aan de benadeelde partij heeft betaald. Tot slot heeft de benadeelde partij verdachte finale kwijting verleend.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel af te wijzen, aangezien de schade van de benadeelde partij reeds is afgewikkeld middels de slotovereenkomst van het mediationtraject.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de benadeelde partij in de gehele vordering niet-ontvankelijk te verklaren, primair wegens het feit dat de vordering van de benadeelde partij reeds is voldaan en subsidiair in het licht van de bepleite integrale vrijspraak.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering van [slachtoffer] in zijn geheel afwijzen. De schade van de benadeelde partij reeds is immers reeds afgewikkeld middels de slotovereenkomst van het mediationtraject.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;

Oplegging straf

- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
40 (veertig) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis;
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • wijst de vordering van [slachtoffer] af;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W.B. Snijders Blok, voorzitter, mrs. R.P.P. Hoekstra en M. Weistra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.R.V. Joerawan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 april 2022.
Mr. Weistra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 juli 2019 te Hilversum openlijk, te weten, op de weg Groest, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] door
voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met de vuist op de kaak en/of mond, althans het gezicht, te slaan/stompen, terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een meervoudig kaakfractuur (op meerdere plaatsen gebroken) en/of een losse tand;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 juli 2019 te Hilversum tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een meervoudig kaakfractuur (op meerdere plaatsen gebroken) en/of een losse tand, heeft/hebben toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met de vuist op de kaak en/of mond, althans het gezicht, te slaan/stompen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 juli 2019 te Hilversum, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), die [slachtoffer]
meermalen, met de vuist op de kaak en/of mond, althans het gezicht, geslagen/gestomp;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 juli 2019 te Hilversum, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met de vuist op de kaak en/of mond, althans het gezicht, te slaan/stompen,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten meervoudig kaakfractuur (op meerdere plaatsen gebroken) en/of een losse tand ten gevolge heeft gehad.

Voetnoten

1.Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter bevordering van innovatie van verschillende onderwerpen in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering (Innovatiewet Strafvordering), Eerste Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 35869, A.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 15 juli 2019, genummerd PL0900-2019203346, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 65. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Pagina 1 en 2.
4.Pagina 9 en 10.
5.Pagina 7 en 8.