4.3Het oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak ten aanzien van het primair tenlastegelegde
De rechtbank acht het bestanddeel ‘zwaar lichamelijk letsel’ onder het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken. Uit het dossier volgt wel dat aangever aanmerkelijk letsel (een kaakfractuur en een losse tand) heeft opgelopen, maar het dossier bevat onvoldoende informatie om vast te kunnen stellen dat er sprake was van zwaar lichamelijk letsel, zoals bedoeld in de wet.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het primair tenlastegelegde
Aangever [slachtoffer] heeft op 6 juli 2019 aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte, zakelijk weergegeven het volgende verklaard:
Op 5 juli 2019 reed ik de Groest te Hilversum op. Op dat moment maakte een van de jongens een slaande beweging. Ik zag dat de jongen met een wit T-shirt zijn hand balde tot een vuist en vervolgens uithaalde richting mijn gezicht. Ik voelde dat deze stoot van zijn vuist op mijn linkerkaak terecht kwam waardoor ik direct daarna een flinke pijnscheut voelde. Waarna ik opnieuw klappen kreeg in mijn gezicht. Ik zag dat de jongen met een groenkleurig shirt mij meermaals met zijn vuist in mijn gezicht sloeg. Ik voelde dat mijn kaak beurs aanvoelde en spuugde bloed uit mijn mond.
Verdachte heeft
ter terechtzitting van 1 april 2022verklaard:
Ik was op 5 juli 2019 op de Groest in Hilversum. Er ontstond een conflict tussen [medeverdachte] en aangever. Ik zag dat [medeverdachte] ruzie had, dus ik dacht dat ik moest helpen. Toen ben ik erop af gegaan.
Uit het
proces-verbaal van verhoor getuige[getuige 1] van 6 juli 2019 volgt dat voornoemde getuige onder meer het volgende zakelijke weergegeven heeft verklaard:
Op 5 juli 2019 zag ik dat er vanaf de overzijde van de Groest te Hilversum twee personen achter elkaar aan renden. Ik zag dat de Nederlandse jongen (de rechtbank begrijpt: verdachte) zijn rechter vuist achter zijn lichaam hief en vervolgens met gestrekte arm een hoekslag gaf tegen de mond van de jongen. Ik zag dat de Nederlandse jongen dit nogmaals deed en op dezelfde wijze de jongen weer op zijn mond raakte. Ik zag dat er bloed uit de mond van de jongen stroomde.
Uit het
proces-verbaal van verhoor getuige[getuige 2] van 6 juli 2019 volgt dat voornoemde getuige onder meer het volgende zakelijke weergegeven heeft verklaard:
Op 5 juli 2019 omstreeks 23.50 uur zat ik achterop de snorfiets bij [slachtoffer] . We reden in de richting van de Groest te Hilversum. Daar zag ik twee mannen aan komen lopen.
Ik zag dat man 2 een klap in het gezicht van [slachtoffer] gaf met zijn rechterhand. Ik zag man 2 meerdere klappen gaf aan [slachtoffer] . Ik zag dat man 1 nog twee à drie vuistslagen gaf op het hoofd van [slachtoffer] .
Bewijsoverwegingen
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen staat vast dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ieder, op de openbare weg, meermalen het gezicht van aangever hebben geslagen/gestompt en dat aangever hierdoor letsel heeft opgelopen. Voldoende vast staat dat het door elk van de verdachten uitgeoefende geweld heeft bijgedragen aan dit letsel.
De verdediging heeft verweer gevoerd dat er geen sprake zou zijn van een openlijke geweldpleging wegens het ontbreken van het bestanddeel ‘in vereniging’. Er zou sprake zijn van twee aparte geweldsmomenten, waarvan het ene moment een handeling van medeverdachte [medeverdachte] betrof en het andere moment een handeling van verdachte. De rechtbank verwerpt dit verweer, nu uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte zijn medeverdachte is gaan ‘helpen’ bij het gevecht dat deze met aangever had. Van twee afzonderlijke geweldsmomenten, die geheel los van elkaar stonden, was dus geen sprake.
De rechtbank concludeert dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging in vereniging tegen een persoon met enig lichamelijk letsel ten gevolge.