In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 3 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser had op 28 april 2021 beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat op 9 april 2021 was genomen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat het beroepschrift niet voldeed aan de wettelijke eisen, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft eiser op 2 juli 2021 een aangetekende brief gestuurd met het verzoek om binnen vier weken zijn volledige adres op te geven en het beroepschrift te ondertekenen. Eiser heeft echter niet gereageerd op deze brief en ook niet op pogingen van de rechtbank om contact met hem op te nemen via het opgegeven telefoonnummer.
Door het ontbreken van de noodzakelijke naw-gegevens en de reactie van eiser, kon de rechtbank niet anders dan het beroep niet-ontvankelijk verklaren op basis van artikel 8:54 van de Awb. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het essentieel is dat een indiener van een beroepschrift zijn identiteit en adresgegevens correct vermeldt, zodat de rechtbank de zaak inhoudelijk kan behandelen. De beslissing om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren is genomen zonder dat partijen voor een zitting zijn uitgenodigd, aangezien dit in deze specifieke zaak niet nodig werd geacht. De rechtbank heeft ook aangegeven dat er geen sprake is van een vergoeding van proceskosten.
De uitspraak is gedaan door rechter mr. R.C. Moed en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak, binnen een termijn van zes weken na verzending van de uitspraak.