ECLI:NL:RBMNE:2022:1459

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/2764, 21/2768, 21/2808, 21/2809 en 21/2810
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over naheffingsaanslagen parkeerbelasting en de toepassing van coulancebeleid door de gemeente Weesp

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de gemeente Weesp over meerdere naheffingsaanslagen parkeerbelasting. Eiseres had in totaal vijf naheffingsaanslagen ontvangen, die alle betrekking hadden op het niet betalen van parkeerbelasting op verschillende data in mei 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op de betreffende data haar voertuig had geparkeerd zonder de verschuldigde parkeerbelasting te betalen, wat niet in geschil was. Eiseres voerde aan dat zij door persoonlijke omstandigheden niet op de hoogte was van de parkeerregels en dat het onredelijk was om voor één keer parkeren vijf keer te moeten betalen.

De rechtbank overwoog dat de gemeente de verplichting heeft om duidelijk te maken waar en wanneer parkeerbelasting moet worden betaald, maar dat ook de parkeerder een onderzoeksplicht heeft. De rechtbank concludeerde dat het voor eiseres voldoende duidelijk had moeten zijn dat er betaald parkeren gold op de betreffende locatie. De rechtbank wees erop dat er borden en parkeerautomaten aanwezig waren die de parkeerder op de hoogte hadden kunnen stellen van de betalingsverplichting.

Daarnaast deed eiseres een beroep op het coulancebeleid van de gemeente, maar de rechtbank oordeelde dat dit beleid niet van toepassing was op haar situatie. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en oordeelde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. J.A. Schuman, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/2764, 21/2768, 21/2808, 21/2809 en 21/2810

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2022 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Weesp, verweerder

(gemachtigde: G.M. Plukker - Klein Meuleman).

Procesverloop

21/2764
Bij beschikking van 12 mei 2021 heeft verweerder aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van in totaal € 66,50 (€ 65,30 kosten naheffing en € 1,20 parkeerkosten). Volgens verweerder heeft eiseres het voertuig met het kenteken [kenteken] op 8 mei 2021 om 2:11 uur geparkeerd ter hoogte van de [adres 1] zonder de verschuldigde parkeerbelasting te betalen.
21/2768
Bij beschikking van 12 mei 2021 heeft verweerder aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van in totaal € 66,50 (€ 65,30 kosten naheffing en € 1,20 parkeerkosten). Volgens verweerder heeft eiseres het voertuig met het kenteken [kenteken] op 9 mei 2021 om 2:21 uur geparkeerd ter hoogte van de [adres 1] zonder de verschuldigde parkeerbelasting te betalen.
21/2808
Bij beschikking van 7 mei 2021 heeft verweerder aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van in totaal € 66,50 (€ 65,30 kosten naheffing en € 1,20 parkeerkosten). Volgens verweerder heeft eiseres het voertuig met het kenteken [kenteken] op 3 mei 2021 om 10:04 uur geparkeerd ter hoogte van de [adres 2] zonder de verschuldigde parkeerbelasting te betalen.
21/2809
Bij beschikking van 12 mei 2021 heeft verweerder aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van in totaal € 66,50 (€ 65,30 kosten naheffing en € 1,20 parkeerkosten). Volgens verweerder heeft eiseres het voertuig met het kenteken [kenteken] op 6 mei 2021 om 17:09 uur geparkeerd ter hoogte van de [adres 1] zonder de verschuldigde parkeerbelasting te betalen.
21/2810
Bij beschikking van 8 mei 2021 heeft verweerder aan eiseres een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van in totaal € 66,50 (€ 65,30 kosten naheffing en € 1,20 parkeerkosten). Volgens verweerder heeft eiseres het voertuig met het kenteken [kenteken] op 4 mei 2021 om 13:40 uur geparkeerd ter hoogte van de [adres 1] zonder de verschuldigde parkeerbelasting te betalen.
In de uitspraken op bezwaar van 7 juni 2021 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de vijf naheffingsaanslagen ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 3 maart 2022 op een online zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 3, 4, 6, 8 en 9 mei 2021 heeft eiseres haar auto met kenteken [kenteken] geparkeerd aan de [locatie] in Weesp. Er geldt daar betaald parkeren. Tussen partijen is niet in geschil dat er geen parkeerbelasting is betaald.
2. Eiseres stelt dat zij geen (borden naar de) parkeerautomaat heeft gezien. Zij heeft daar niet op gelet vanwege persoonlijke omstandigheden. Na het parkeren is zij naar Spanje gereisd. Eiseres geeft aan dat zij begrijpt dat het haar fout is dat ze het bord “betaald parkeren” niet heeft gezien, maar het is onredelijk dat zij voor een keer parkeren, vijf keer moet betalen.
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder de taak heeft om duidelijk kenbaar te maken waar, wanneer en op welke wijze parkeerbelasting moet worden voldaan, bijvoorbeeld door middel van borden en parkeerautomaten in de omgeving van de parkeerplaats. Aan de andere kant heeft een parkeerder ook een onderzoeksplicht om zich op de hoogte te stellen van het parkeerregime dat ter plaatse geldt. Volgens de rechtbank was het in dit geval voldoende duidelijk dat op de parkeerplaats waar eiseres heeft geparkeerd moest worden betaald. Uit de foto’s die verweerder heeft overgelegd blijkt dat bij het inrijden van het parkeerterrein aan de rechterkant van de weg een bord betaald parkeren staat met aan de linkerkant een parkeerautomaat. Ook staat er midden op de parkeerplaats nog een parkeerautomaat. Eiseres had dus op de hoogte kunnen zijn dat er sprake was van betaald parkeren. Eiseres heeft op de zitting ook erkend dat zij door persoonlijke omstandigheden niet is nagegaan of goed heeft gekeken of er moest worden betaald voor het parkeren. Het komt voor rekening en risico van eiseres dat zij niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de ter plaatste geldende regels.
4. De rechtbank begrijpt dat het voor eiseres kan aanvoelen als één feit waarvoor verweerder in redelijkheid maar een naheffingsaanslag had mogen opleggen, maar in dit geval heeft verweerder de vijf naheffingsaanslagen kunnen opleggen. Uit 234, vijfde lid, van de Gemeentewet volgt dat verweerder eenmaal per kalenderdag een naheffingsaanslag met kostenopslag kan opleggen voor het parkeren van een voertuig, ongeacht of het voertuig tussentijds wel of niet wordt verplaatst. Nu de naheffingsaanslagen voor andere kalenderdagen zijn opgelegd, wordt dit niet door de wet beperkt en is elke naheffingsaanslag terecht opgelegd.
5. Eiseres doet een beroep op het coulancebeleid van verweerder. Verweerder heeft aldus eiseres in ruim 800 gevallen coulance toegepast omdat het betaald parkeerregime niet was aangekondigd. Volgens verweerder komt eiseres niet in aanmerking voor het coulancebeleid. Hij licht toe dat na de uitbreiding van het gebied betaald parkeren in Weesp eind maart 2021, eenmalig coulant is omgegaan met gevallen waarin naheffingsaanslagen parkeerbelasting in april 2021 zijn opgelegd. Deze coulance is toegepast omdat de naheffingsaanslagen te laat waren verstuurd en de parkeerders hun gedrag daar niet op konden aanpassen omdat zij in die gevallen niet wisten dat er een naheffingsaanslag was opgelegd. De rechtbank stelt op basis van de toelichting van verweerder vast dat het coulancebeleid ziet op een andere situatie dan die van eiseres waarbij de naheffingsaanslagen in mei 2021 zijn opgelegd. Er is daarom geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zijn beleid inconsequent heeft toegepast en de naheffingsaanslag had moeten vernietigen. Omdat rechtbank niet bevoegd is de toepassing van het coulancebeleid te toetsen, kan zij verweerder ook niet opdragen dit beleid ruimer toe te passen dan hij heeft gedaan.
6. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De beslissing is uitgesproken op 14 april 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.