ECLI:NL:RBMNE:2022:145

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
16/282524-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gekwalificeerde diefstal door phishing-fraude met pinpassen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1997 op Curaçao, die zich schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde diefstal. De verdachte heeft in de periode van 20 juni 2018 tot en met 10 augustus 2018, samen met anderen, meerdere malen geldbedragen gepind van de bankrekeningen van zeven slachtoffers. Dit gebeurde door gebruik te maken van valse sleutels, namelijk pinpassen en bijbehorende pincodes die verkregen waren via phishing-fraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de strafbare feiten heeft gepleegd door de pinpassen en pincodes te gebruiken om geld op te nemen bij geldautomaten in verschillende steden, waaronder Almere en Lelystad.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn de vorderingen van benadeelde partijen deels toegewezen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de georganiseerde criminaliteit meegewogen in de strafmaat. De verdachte heeft een belangrijke rol vervuld als katvanger, waardoor zijn mededaders ongestoord konden doorgaan met hun strafbare activiteiten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en de zorgen van de reclassering over zijn sociaal netwerk.

De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en heeft de vordering van de Coöperatieve Rabobank U.A. tot een bedrag van € 18.360,-- toegewezen, terwijl andere vorderingen zijn afgewezen of niet-ontvankelijk zijn verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de zaak op tegenspraak hebben behandeld en de verdachte in zijn rechten heeft kunnen worden bijgestaan door zijn raadsman.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/282524-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 januari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1997] te Curaçao ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 januari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.E. Lohuis en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R.P.A. Kint, advocaat te Zoetermeer, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 20 juni 2018 tot en met 10 augustus 2018 in Almere en/of Lelystad en/of Maarsen en/of Amsterdam en/of Rotterdam en/of Den Haag, samen met anderen, meerdere malen zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van een valse sleutel door geldbedragen van dertien rekeninghouders van de Rabobank op te nemen met bankpassen op naam van voornoemde rekeninghouders (met bijbehorende pincode).

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft partiële vrijspraak gevorderd van het tenlastegelegde. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het weggenomen bedrag van aangever [aangever 1] een bedrag ter hoogte van € 990,- kan worden bewezen en dat verdachte voor het meerdere dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van aangeefster [aangeefster] geldt dat een bedrag ter hoogte van € 500,- kan worden bewezen en dat verdachte voor het meerdere dient te worden vrijgesproken. Naar het oordeel van de officier van justitie is er ten aanzien van aangevers [aangever 2] , [aangever 3] , [aangever 4] , [aangever 5] en [aangever 6] onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de betrokkenheid van verdachte. Het overige tenlastegelegde acht de officier van justitie wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft partiële vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat er geen sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de andere personen die pintransacties hebben uitgevoerd zodat verdachte enkel verantwoordelijk is voor de door hem persoonlijk verrichte transacties. Kort samengevat betekent dat volgens de raadsman het volgende:
  • Ten aanzien van het van aangever [aangever 7] weggenomen bedrag geldt dat verdachte uitsluitend verantwoordelijk is voor het wegnemen van een bedrag ter hoogte van (in totaal) € 5.000,--.
  • Ten aanzien van het van aangever [aangever 8] weggenomen bedrag geldt dat verdachte uitsluitend verantwoordelijk is voor het wegnemen van een bedrag ter hoogte van (in totaal) € 2.000,--.
  • Ten aanzien van het van aangeefster [aangeefster] weggenomen bedrag geldt dat verdachte uitsluitend verantwoordelijk is voor het wegnemen van een bedrag ter hoogte van (in totaal) € 500,--.
  • Ten aanzien van de van aangevers [aangever 1] , [aangever 2] , [aangever 3] , [aangever 4] , [aangever 5] en [aangever 6] weggenomen bedragen is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de betrokkenheid van verdachte.
Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het ten laste gelegde feit betreft een verzamelfeit van meerdere strafbare feiten. De rechtbank zal in het hiernavolgende toelichten welke strafbare feiten de rechtbank wel en welke strafbare feiten de rechtbank niet bewezen acht. Verdachte heeft de strafbare feiten, voor zover die zien op de aangevers [aangever 9] , [aangever 10] , [aangever 11] en [aangever 12] , bekend. De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat deze strafbare feiten bewezen verklaard kunnen worden. Voor zover het gaat om de strafbare feiten die zien op de aangevers [aangever 7] , [aangever 8] en [aangeefster] is de rechtbank van oordeel dat deze strafbare feiten deels bewezen verklaard kunnen worden, namelijk voor lagere bedragen dan vermeld in de aangiften, ten aanzien waarvan verdachte zijn betrokkenheid heeft bekend . De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 januari 2022;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 21 juni 2018, genummerd PL0600-2018273339-1, opgemaakt door Politie Eenheid Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, inhoudende de aangifte van [aangever 7] , opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier met registratienummer PL0900-2018197023;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 21 juli 2018, genummerd PL2000-2018170050-1, opgemaakt door Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, district Zeeland, inhoudende de aangifte van [aangever 8] , opgenomen op pagina 61 e.v. van voornoemd dossier;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 23 juni 2018, genummerd PL0900-2018179447-1, opgemaakt door Politie Eenheid Midden-Nederland, district Oost-Utrecht, inhoudende de aangifte van [aangever 9] , opgenomen op pagina 94 e.v. van voornoemd dossier;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 26 juli 2018, genummerd PL2100-2018147558-1, opgemaakt door Politie Eenheid Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, inhoudende de aangifte van [aangever 10] , opgenomen op pagina 126 e.v. van voornoemd dossier;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 13 augustus 2018, genummerd PL0600-2018364458-1, opgemaakt door Politie Eenheid Oost-Nederland, district Noord- en Oost Gelderland, inhoudende de aangifte van [aangever 11] , opgenomen op pagina 151 e.v. van voornoemd dossier;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 18 juli 2018, genummerd PL1100-2018137402-1, opgemaakt door Politie Eenheid Noord-Hollland, district Noord-Holland-Noord, inhoudende de aangifte van [aangeefster] , opgenomen op pagina 173 e.v. van voornoemd dossier;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor slachtoffer van 19 juli 2018, genummerd PL1100-2018137402-2, opgemaakt door Politie Eenheid Noord-Hollland, district Noord-Holland-Noord, inhoudende de verklaring van [aangeefster] , opgenomen op pagina 177 e.v. van voornoemd dossier, met als bijlage een bankafschrift (p. 180);
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 22 augustus 2018, genummerd PL2100-2018167905-1, opgemaakt door Politie Eenheid Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, inhoudende de aangifte van [aangever 12] , opgenomen op pagina 189 e.v. van voornoemd dossier;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 5 september 2018, genummerd PL0900-2018197023, opgemaakt door Politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 34 e.v. van voornoemd dossier;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 5 september 2018, genummerd PL0900-2018243885, opgemaakt door Politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 89 e.v. van voornoemd dossier;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 19 juli 2018, genummerd PL0900-2018179447-3, opgemaakt door Politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 104 e.v. van voornoemd dossier;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 2 augustus 2018, genummerd PL2100-2018147558-2, opgemaakt door Politie Eenheid Oost-Brabant, district ‘s-Hertogenbosch, opgenomen op pagina 135 e.v. van voornoemd dossier;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 5 september 2018, genummerd PL0900-2018243834, opgemaakt door Politie Midden-Nederland, opgenomen op pagina 163 e.v. van voornoemd dossier;
  • een geschrift, te weten een foto, opgenomen op p. 186 en op p. 373 van genoemd dossier, kennelijk op vordering (p. 182 van voornoemd dossier) verkregen van de Rabobank [adres] , met een beeld van een bankopname ten bedrage van € 500,00 op 13 juli 2018 van de bankrekening van aangever [aangeefster] ;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 3 september 2018, genummerd PL2100-2018167905-3, opgemaakt door Politie Eenheid Oost-Brabant, district ‘s-Hertogenbosch, opgenomen op pagina 199 e.v. van voornoemd dossier.
Bewijsoverwegingen
Uit de stukken in het dossier en verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte telkens werd opgedragen om op een bepaald tijdstip naar een bepaalde plek te komen. De personen die hij daar ontmoette, gaven hem wederrechtelijk verkregen pinpassen en pincodes en na het pinnen heeft hij het geld aan hen afgegeven. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat in de hierboven genoemde gevallen sprake is geweest van voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
De rechtbank overweegt, anders dan de officier van justitie, dat uit de stukken in het dossier niet is gebleken dat er sprake is geweest van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en
anderepersonen die geld hebben gepind. De rechtbank acht derhalve uitsluitend de feiten waar verdachte
zelfbetrokken is geweest bij de wegnemingshandelingen door geld te pinnen wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van een deel van de weggenomen bedragen van aangevers [aangever 7] en [aangever 8] heeft verdachte verklaard dat hij niet meer weet of hij die bedragen heeft gepind maar dat het zou kunnen dat hij het is geweest. Dat geldt ook voor het gehele weggenomen bedrag van aangever [aangever 1] . Van het wegnemen van deze bedragen zitten geen (duidelijke) camerabeelden in het dossier. Het dossier bevat voorts geen andere stukken waaruit de betrokkenheid van verdachte blijkt bij dit deel van het tenlastegelegde. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte die bedragen heeft weggenomen zodat hij van dat deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken. Datzelfde geldt, in overeenstemming met het standpunt van de officier van justitie en de verdediging, voor de strafbare feiten die zien op de aangevers [aangever 2] , [aangever 3] , [aangever 4] , [aangever 5] en [aangever 6] . Daarvoor ontbreekt in het dossier het wettige bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij pintransacties bij een geldautomaat, zodat verdachte ook van die feiten dient te worden vrijgesproken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 20 juni 2018 tot en met 8 augustus 2018 te Almere, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, via een pintransactie bij een geldautomaat:
- een geldbedrag van € 5.000,-, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [aangever 7] , en
- een geldbedrag van € 2.000,-, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [aangever 8] , en
- een geldbedrag van € 2.000,-, dat aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [aangever 9] , en
- een geldbedrag van € 3.220,-, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [aangever 10] , en
- een geldbedrag van € 2.000,-, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [aangever 11] , en
- een geldbedrag van € 500,-, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [aangeefster] , en
- een geldbedrag van € 2.240,-, dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, te weten aan [aangever 12] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders telkens die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door te pinnen met bankpassen op naam van voornoemde personen met bijbehorende pincode.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 16 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de eis veel te fors is. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan te sluiten bij de LOVS oriëntatiepunten voor fraude in plaats van diefstal en verdachte te veroordelen tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. In verband met het taakstrafverbod wijst de raadsman erop dat verdachte 2 dagen in verzekering heeft doorgebracht. De raadsman heeft voorts verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Ten slotte heeft de raadsman de rechtbank verzocht bij het bepalen van de op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn meewerkende proceshouding.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gekwalificeerde diefstal door grote bedragen te pinnen met pinpassen en bijbehorende pincodes die verkregen zijn middels
phishing-fraude. Hoewel het niet verdachte is geweest die op geraffineerde wijze de slachtoffers afhandig heeft gemaakt van de pinpassen en pincodes, heeft verdachte als katvanger een belangrijke rol vervuld. Verdachte heeft met zijn handelen ervoor gezorgd dat zijn mededaders uit het zicht van justitie zijn gebleven, van de buit hebben kunnen profiteren en ongestoord konden doorgaan met het plegen van dergelijke strafbare feiten. De modus operandi waarmee verdachte en zijn mededaders hebben geopereerd, getuigt van brutaliteit en doortraptheid. Verdachte heeft met zijn handelen de integriteit van het financiële en economische verkeer geschaad. Verdachte heeft kennelijk enkel gedacht aan zijn eigen financieel gewin en op geen enkele wijze heeft hij zich rekenschap gegeven van de gevolgen voor de slachtoffers en de maatschappij. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 6 december 2021, waaruit blijkt dat verdachte eerder op 6 juli 2018 is veroordeeld voor medeplichtigheid aan een bedrijfsinbraak.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met een rapport van Reclassering Nederland van 29 september 2020, opgemaakt door J. Hoekstra, reclasseringswerker.
Uit het rapport van de reclassering volgt dat verdachte bij de reclassering geen openheid van zaken heeft gegeven met betrekking tot welke rol hij heeft gespeeld bij het tenlastegelegde en wat de precieze omstandigheden zijn geweest. Desalniettemin bestaan er zorgen over zijn sociaal netwerk omdat er aanwijzingen zijn dat er mensen tussen zitten die zich met criminele activiteiten bezig houden. Verdachte heeft aangegeven geen hulpvraag te hebben en in het verleden was hij niet gemotiveerd voor een reclasseringstraject in een verplicht kader. Gelet hierop adviseert de reclassering verdachte een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
Op te leggen straf
Gelet op de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Als strafverzwarende omstandigheid wordt meegenomen dat verdachte door zijn handelen onderdeel uitmaakt van een georganiseerde groep die zich kennelijk bezig houdt met het plegen van dergelijke ernstige strafbare feiten.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. Verdachte is op 10 oktober 2019 aangehouden. Dat is het moment waarop de redelijke termijn is gaan lopen. Op 21 januari 2022 is in deze zaak vonnis gewezen. Daarmee is de redelijke termijn met drie maanden en 11 dagen overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie.

9.BENADEELDE PARTIJ

[aangever 7]heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.500,-- bestaande uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
[aangever 1]heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 250,-- bestaande uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
[aangever 11]heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 813,64 bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
De Coöperatieve Rabobank U.A.heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 57.453,02 bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
[aangever 7]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
[aangever 1]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
[aangever 11]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering omdat de materiële schade niet is veroorzaakt door verdachte.
[A]namens
Coöperatieve Rabobank U.A.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de gevorderde schadevergoeding, te weten tot een bedrag van € 28.257,--, bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering voor het overige.
9.2
Het standpunt van de verdediging
[aangever 7]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
[aangever 1]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
[aangever 11]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert dan wel omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
De Coöperatieve Rabobank U.A.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering met betrekking tot de gevorderde onderzoekskosten omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert dan wel omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Met betrekking tot de terugbetaling van de betaalde partijen is de vordering uitsluitend voor toewijzing vatbaar conform de bewezenverklaring.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
[aangever 7]
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [aangever 7] afwijzen. Reden daarvoor is dat de vordering niet is onderbouwd. Nu de vordering van de benadeelde wordt afgewezen, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
[aangever 1]
De rechtbank zal de benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering omdat verdachte zal worden vrijgesproken van diefstal van [aangever 1] . Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
[aangever 11]
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [aangever 11] afwijzen. Reden daarvoor is dat de gevorderde schade reeds is vergoed door de Rabobank. Nu de vordering van de benadeelde wordt afgewezen, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
De Coöperatieve Rabobank U.A.
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost ‘schadeloosstelling benadeelde klanten’ ter hoogte van in totaal € 16.960,-- komt voor vergoeding in aanmerking. De schadepost ‘onderzoekskosten’ is niet onderbouwd zodat de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Dat er kosten zijn gemaakt door de benadeelde partij voor onderzoek naar de door verdachte veroorzaakte schade acht de rechtbank echter aannemelijk. De rechtbank zal daarom de onderzoekskosten schatten en komt daarmee uit op een bedrag van € 1.400,--.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij dan ook toewijzen tot het bedrag van € 18.360,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel niet opleggen omdat de benadeelde partij geacht wordt in staat te zijn deze zelf te incasseren.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering met betrekking tot de schadepost ‘schadeloosstelling benadeelde klanten’ levert voor het meer gevorderde een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de schadepost ‘onderzoekskosten’ voor wat betreft het meer gevorderde afwijzen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
10 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
5 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzijde rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
twee (2) jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij [aangever 7]
- wijst de vordering van [aangever 7] af;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [aangever 1]
- verklaart [aangever 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [aangever 11]
- wijst de vordering van [aangever 11] af;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij Coöperatieve Rabobank U.A.
- wijst de vordering van Coöperatieve Rabobank U.A. toe tot een bedrag van € 18.360,--, bestaande uit materiële schade;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan Coöperatieve Rabobank U.A. van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2018 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- verklaart Coöperatieve Rabobank U.A. voor wat betreft het onder schadepost ‘schadeloosstelling benadeelde klanten’ meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- wijst de vordering van Coöperatieve Rabobank U.A. voor wat betreft het onder schadepost ‘onderzoekskosten’ meer gevorderde af;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.M. van Hoof, voorzitter, mrs. A.M. Loots en
G.A. Hendriks, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.S.A. Nahumury, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 januari 2022.
Mrs. Loots, Hendriks en Nahumury zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij, in of omstreeks de periode van 20 juni 2018 tot en met 10 augustus 2018 te Almere en/of Lelystad en/of Maarssen en/of Amsterdam en/of Rotterdam en/of Den Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere malen, (telkens) via een pintransactie bij/uit een geldautomaat en/of via een pintransactie in/bij een betaalautomaat:
- een of meerdere malen een geldbedrag van (in totaal) € 11.510,-, althans enig geldbedag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 7] , en/of
- een of meerdere malen een geldbedrag van (in totaal) € 5987,-, althans enig geldbedag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 8] , en/of
- een of meerdere malen een geldbedrag van (in totaal) € 2000,-, althans enig geldbedag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 9] , en/of
- een of meerdere malen een geldbedrag van (in totaal) € 1790,-, althans enig geldbedag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 1] , en/of
- een of meerdere malen een geldbedrag van (in totaal) € 10.579,20, althans enig geldbedag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 2] , en/of
- een of meerdere malen een geldbedrag van (in totaal) € 3220,-, althans enig geldbedag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 10] , en/of
- een of meerdere malen een geldbedrag van (in totaal) € 1670,70, althans enig geldbedag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 3] , en/of
- een of meerdere malen een geldbedrag van (in totaal) € 1460,-, althans enig geldbedag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 4] , en/of
- een of meerdere malen een geldbedrag van (in totaal) € 2000,-, althans enig geldbedag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 11] , en/of
- een of meerdere malen een geldbedrag van (in totaal) € 5800,-, althans enig geldbedag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 5] , en/of
- een of meerdere malen een geldbedrag van (in totaal) € 3010,-, althans enig geldbedag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangeefster] , en/of
- een of meerdere malen een geldbedrag van (in totaal) € 2240,-, althans enig geldbedag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 12] , en/of
- een of meerdere malen een geldbedrag van (in totaal) € 4228,65, althans enig geldbedag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [aangever 6] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door te pinnen en/of geld op te nemen en/of te betalen met een of meerdere bankpas(sen) op naam van voornoemde personen (met bijbehorende pincode), in elk geval (een) sleutel(s) tot het gebruik waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren.