ECLI:NL:RBMNE:2022:1438

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
C/16/527453 / HA ZA 21-615
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsdekking en mededelingsplicht bij wijziging van bestemming van een leegstaand pand

In deze zaak gaat het om de vraag of ASR SCHADEVERZEKERING N.V. zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [eiser sub 1] c.s. geen recht heeft op vergoeding van de schade die is ontstaan door een brand in een leegstaand pand. [eiser sub 1] c.s. is gezamenlijk eigenaar van een voormalig boerderijcomplex en heeft een opstalverzekering en een milieuschadeverzekering afgesloten bij ASR. Na een brand in een van de stallen claimt [eiser sub 1] c.s. schadevergoeding, maar ASR wijst de dekking af op basis van het feit dat er wijzigingen in de bestemming van het pand hebben plaatsgevonden die niet zijn gemeld. ASR stelt dat het pand in de periode voor de brand is verhuurd aan een arbeidsmigrant en dat er een hennepkwekerij in het pand heeft gezeten, wat volgens de verzekeringsvoorwaarden een meldplicht met zich meebrengt.

De rechtbank oordeelt dat de aanwezigheid van een arbeidsmigrant, een ontmantelde hennepkwekerij en kraken op zichzelf leiden tot een wijziging van de bestemming van het pand. Dit betekent dat [eiser sub 1] c.s. verplicht was om deze wijzigingen te melden aan ASR. De rechtbank concludeert dat ASR terecht de schadevergoeding heeft geweigerd, omdat [eiser sub 1] c.s. niet aan zijn mededelingsplicht heeft voldaan. De vorderingen van [eiser sub 1] c.s. worden afgewezen en zij worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/527453 / HA ZA 21-615
Vonnis van 20 april 2022
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiseres sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
gezamenlijk te noemen: [eiser sub 1] c.s.,
eisers,
advocaat: mr. H.H. van Steijn,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
hierna te noemen: ASR,
gedaagde,
advocaat: mr. S.C. Banga.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bevat de volgende stukken:
  • de dagvaarding, met producties 1 t/m 11,
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 10,
  • de aantekeningen van de griffier van de zitting gehouden op 15 maart 2022,
  • de spreekaantekeningen van mr. van Steijn.

2.Waar deze zaak over gaat

2.1.
[eiser sub 1] , [eiser sub 2] en [eiseres sub 3] (hierna: [eiser sub 1] c.s.) zijn gezamenlijk eigenaar van een voormalig boerderijcomplex in [plaatsnaam] . [eiser sub 1] c.s. heeft een opstalverzekering en een milieuschadeverzekering bij ASR afgesloten voor de woning en voor het leegstaand bedrijfsgebouw (voormalige varkensstal) die op het perceel staan.
Op de opstalverzekering zijn de voorwaarden van model BM 02-1 van toepassing en op de milieuschadeverzekering de voorwaarden van model MSR 03-1.
2.2.
Op 22 november 2018 is er een brand geweest in een van de voormalige varkensstallen. [eiser sub 1] c.s. meldt de schade bij ASR, waarna een deskundige onderzoek verricht naar de oorzaak van de brand en de omvang van de schade. De deskundige schrijft in zijn rapport over de oorzaak van de brand onder meer het volgende:
“ (…) De oorzaak van de brand is mogelijk brandstichting. Het is niet uit te sluiten dat door de daklozen in het pand een vuurtje is gestookt met het doel om te verwarmen of te koken. De aangetroffen dakloze die ter observatie in het ziekenhuis was opgenomen, kon zich desgevraagd niet herinneren wat er gebeurd was.”
Het schadebedrag wordt door de deskundige vastgesteld op € 16.032,50 aan sloopwaarde en € 47.647,53 aan onderzoekskosten, saneringskosten en bewakingskosten.
2.3.
[eiser sub 1] c.s. claimt deze schade onder zijn opstal- en milieuschadeverzekering, maar ASR wijst de dekking onder de verzekeringen af. ASR meent dat de brand is ontstaan door krakers in het gebouw en een gekraakt gebouw is uitgesloten van dekking. Ook verwijt ASR [eiser sub 1] c.s. dat [eiser sub 1] c.s. niet heeft gemeld dat het leegstaande gebouw ten tijde van de brand al langere tijd niet meer leegstond. Volgens ASR is [eiser sub 1] c.s. op grond van de verzekeringsvoorwaarden verplicht bestemmingswijzigingen te melden en had [eiser sub 1] c.s. aan ASR moeten melden dat 1) vanaf 2015 tot in ieder geval 1 augustus 2018 het pand werd verhuurd aan een arbeidsmigrant, 2) voor onbekende tijd een illegale hennepkwekerij in het pand heeft gezeten die op 4 juni 2018 ontmanteld is en 3) de woning in ieder geval na 1 augustus 2018 gekraakt is. Door dit alles niet te melden heeft [eiser sub 1] c.s. ASR de mogelijkheid ontnomen om een risico-inspectie te verrichten en het risico opnieuw te beoordelen. ASR stelt dat indien zij op de hoogte was gesteld van deze gebeurtenissen, zij de verzekeringen had gestopt waardoor geen aanspraak kan worden gemaakt op dekking.
2.4.
[eiser sub 1] c.s. voert aan dat er geen sprake is van kraken, dat de verhuur aan de arbeidsmigrant niet voor een bestemmingswijziging van het pand heeft gezorgd en dat [eiser sub 1] c.s. tot het moment van verwijdering van de hennepkwekerij niet bekend was met het bestaan ervan. Daarna melden had geen zin omdat de hennepkwekerij al was ontmanteld. Omdat geen sprake is van kraken en door de andere gebeurtenissen geen wijziging van de bestemming heeft plaatsgevonden had [eiser sub 1] c.s. geen verplichting iets te melden. Bovendien stelt [eiser sub 1] c.s. dat er geen causaal verband bestaat tussen het eventueel niet naleven van de contractuele mededelingsplicht en de brand. [eiser sub 1] c.s. wil daarom zijn schade vergoed zien onder zijn verzekeringen.

3.De beoordeling

3.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of ASR zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [eiser sub 1] c.s. geen recht heeft op vergoeding van de schade die als gevolg van de brand is ontstaan, doordat sprake is van kraken of doordat [eiser sub 1] c.s. niet aan zijn meldplicht heeft voldaan.
3.2.
Vast staat dat op het polisblad van beide verzekeringen het bedrijfsgebouw verzekerd staat als ‘leegstaand’ en vast staat dat op beide verzekeringen de bijbehorende voorwaarden van toepassing zijn. Op grond van artikel 13.1 van de opstalverzekeringsvoorwaarden en op grond van artikel 11.2 van de milieuschadeverzekeringsvoorwaarden is verzekeringsnemer verplicht verzekeraar schriftelijk kennis te geven als er een wijziging van de bestemming van het gebouw plaatsvindt. De vraag is of 1) verhuur aan een arbeidsmigrant, 2) een ontmantelde hennepkwekerij en 3) kraken, op zichzelf onder de reikwijdte van een wijziging van de bestemming ‘leegstaand’ en daarmee tot een meldingsplicht leidt. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Elk van deze drie situaties zorgt voor een wijziging van de bestemming van een leegstaand pand, omdat op het moment dat er een arbeidsmigrant, een (ontmantelde) hennepkwekerij of krakers in een pand zitten, dat pand niet meer als leegstaand kan worden gecategoriseerd.
3.3.
De vraag of in deze zaak daadwerkelijk sprake was van kraken kan in het midden blijven, omdat in ieder geval tussen partijen vast staat dat het pand een tijd verhuurd is aan een arbeidsmigrant en dat er een hennepkwekerij in het pand heeft gezeten. Zoals hiervoor overwogen zorgen deze gebeurtenissen voor een wijziging in de bestemming en die hadden dus gemeld moeten worden. Dit geldt in het bijzonder voor de aanwezigheid/ontmanteling van de hennepkwekerij. Ook in het geval [eiser sub 1] c.s. pas op de hoogte was van het bestaan van de hennepkwekerij in het pand op het moment dat het verwijderd werd door de politie op 4 juni 2018. Onbetwist staat namelijk vast dat als was gemeld dat er een - reeds ontmantelde - hennepkwekerij zich in het leegstaande pand bevond, ASR beide polissen geroyeerd zou hebben. Dus ook in het geval de hennepkwekerij op het moment van melden niet meer operationeel was, dan nog is het voor ASR relevant om te weten dat er een hennepkwekerij was gevestigd in het pand. Er kleeft, zo heeft ASR onbetwist gesteld, een na-risico aan het hebben bestaan van een hennepkwekerij. Dit heeft een aanzuigende werking van criminele types of andere onbevoegden waar ASR niet mee geëngageerd wil worden en waardoor het risico op schade toeneemt. Als de aanwezigheid van de (ontmantelde) hennepkwekerij dus gemeld was aan ASR, zou dit tot gevolg hebben dat ASR opnieuw een risicoschatting had gemaakt en de polissen had stopgezet. Dat er geen causaal verband bestaat tussen het bestaan van de hennepkwekerij en de oorzaak van de brand maakt in dit geval niet uit. Het causaal verband bestaat erin dat de verzekeringen bij melding van de (ontmantelde) hennepkwekerij waren stopgezet. Als gevolg daarvan zou [eiser sub 1] c.s. ten tijde van de brand in november 2018 niet meer verzekerd zijn bij ASR en kan hij dus geen aanspraak meer maken op dekking op grond van die verzekeringen. Het is daarom niet van belang of de brand door de hennepkwekerij is ontstaan of niet.
3.4.
De conclusie is dat ASR terecht uitkering van de schade aan [eiser sub 1] c.s. mocht weigeren. De vorderingen van [eiser sub 1] c.s. worden afgewezen.
3.5.
[eiser sub 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ASR worden begroot op:
  • griffierecht € 2.076,-
  • salaris advocaat
totaal € 4.304,-
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de in de beslissing vermelde termijn. De nakosten zijn ook voor toewijzing vatbaar op de wijze als hierna in de beslissing weergegeven.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt eisers in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde tot op heden begroot op € 4.304,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. in de nakosten, begroot op € 163,- aan salaris advocaat, en indien niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met € 85,-,
4.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Gaertman en in het openbaar uitgesproken door mr. M. Ramsaroep op 20 april 2022.