ECLI:NL:RBMNE:2022:1431

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
9592361
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van betalingsachterstand in echtscheidingsconvenant met onduidelijke betalingsafspraken

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde]. De eiser vorderde betaling van een achterstand op een lening die was overeengekomen in een echtscheidingsconvenant. De eiser stelde dat de gedaagde een betalingsachterstand had van € 613,14 en daarnaast buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde voerde verweer en betwistte de hoogte van de achterstand, waarbij zij aanvoerde dat er mondelinge afspraken waren gemaakt over een lager maandbedrag. De kantonrechter constateerde dat er onduidelijkheid bestond over de betalingsafspraken en de data waarop betalingen hadden moeten plaatsvinden. Hierdoor was het voor de kantonrechter niet mogelijk om vast te stellen of er daadwerkelijk een betalingsachterstand was en zo ja, hoe hoog deze was. De vordering van de eiser werd afgewezen, en de eiser werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de gedaagde, die op nihil werden begroot omdat de gedaagde geen gemachtigde had ingeschakeld. Het vonnis werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9592361 AC EXPL 21-2989 IL/18374
Vonnis van 20 april 2022
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: P. de Ruijter van Juristu Incassodiensten
rolgemachtigde: De Ruijter & Willemsen gerechtsdeurwaarders en incasso B.V.,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek tevens wijziging van eis
- de conclusie van dupliek
- de akte uitlating tevens vermindering van eis van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert bij dagvaarding:
  • dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 613,14 (achterstand tot en met augustus 2021) en € 467,00, althans € 111,28 aan buitengerechtelijke incassokosten
  • dat een nieuwe regeling wordt vastgesteld en dat wordt beoordeeld of het bedrag van € 85,64 omhoog kan;
  • [gedaagde] te veroordelen dat indien zij nogmaals tekortschiet in de tussen partijen geldende convenant dat het volledige (of het eventuele restant) volledig en zonder nadere ingebrekestelling volledig opeisbaar zal zijn;
  • met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
2.2.
Na wijziging van eis vordert [eiser] dat:
  • [eiser] bevestigt dat [gedaagde] op 31 december 2021 een bedrag ad € 2.300,- heeft voldaan op de lening, dit bedrag dient dan ook te worden verminderd op de totale lening;
  • [gedaagde] heeft momenteel nog een achterstand van € 269,20 op het totale bedrag dat [gedaagde] had moeten betalen aan [eiser] . Daarnaast wil [eiser] wel dat er elke maand een bedrag ad € 69,44 wordt bijgeboekt op de vordering;
  • [eiser] verzoekt U.E dat indien de betalingsregeling niet correct wordt nagekomen, de volledige vordering terstond opeisbaar wordt;
  • [eiser] verzoekt u de wettelijke rente te vorderen vanaf 1 juli 2019 over het openstaande bedrag.
2.3.
In zijn akte vermindering van eis heeft [eiser] zijn vordering verminderd met betrekking tot de hoofdsom tot € 322,45.
2.4.
[eiser] heeft het volgende aangevoerd ter onderbouwing van zijn vordering. Partijen hebben in juli 2019 een echtscheidingsconvenant ondertekend. Daarin zijn afspraken vastgelegd over het aflossen van een lening bij ING van toen € 10.000,00. Afgesproken is dat [eiser] zorg zal dragen voor de maandelijkse betalingen aan ING van € 171,28 en dat [gedaagde] elke maand de helft daarvan, € 85,64, aan [eiser] zal betalen. [eiser] stelt dat [gedaagde] een betalingsachterstand heeft.
2.5.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt bij de beoordeling ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat na ondertekening van het convenant mondeling is afgesproken dat zij € 70,00 per maand aan [eiser] zal betalen in plaats van € 85,64. Dit is door [eiser] erkend, zodat de kantonrechter daarvan uitgaat. [gedaagde] betwist dat er sprake is van een betalingsachterstand.
3.2.
Partijen verschillen van mening over de (hoogte van) de achterstand. Probleem daarbij is dat voor de kantonrechter niet duidelijk is op welke datum [gedaagde] de eerste termijn aan [eiser] had moeten betalen. [eiser] lijkt bij dagvaarding uit te gaan van juni 2019, maar dat ligt niet voor de hand, aangezien het convenant op 19 juli 2019 is ondertekend. [gedaagde] legt betalingsbewijzen over vanaf oktober 2019, kennelijk ervan uitgaande dat in die maand voor het eerst betaald moest worden. Bij de laatste wijziging van eis legt [eiser] een berekening van de hoofdsom over waarbij hij uitgaat van een eerste termijn te betalen op 31 juli 2019. Behalve dat onduidelijk is met ingang van welke datum [gedaagde] had moeten betalen, gaat [eiser] in zijn laatste overzicht weer uit van een maandbedrag van € 85,64, en komen de data van de door [gedaagde] gedane betalingen niet overeen met de betaaldata op het door [gedaagde] overgelegde afschrift betaalrekening.
3.3.
Door deze onduidelijkheid is voor de kantonrechter niet vast te stellen of [gedaagde] een betalingsachterstand heeft en zo ja, hoe hoog deze is. Dat betekent dat de vordering van [eiser] wordt afgewezen.
3.4.
Omdat [eiser] ongelijk krijgt moet hij ook de proceskosten betalen. De kosten van [gedaagde] worden begroot op nihil omdat zij geen gemachtigde heeft ingeschakeld.
4. De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022.