ECLI:NL:RBMNE:2022:143

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/2636 T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de omgevingsvergunning voor de bouw van een horecagelegenheid met appartementen en de motivering van parkeergelegenheid

Op 21 januari 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een tussenuitspraak gedaan in de zaak over de omgevingsvergunning voor de bouw van een nieuwe horecagelegenheid met daarboven vier appartementen in Naarden. De rechtbank oordeelde dat er geen gebreken kleven aan de aanvraag voor de omgevingsvergunning en de procedure die het college van burgemeester en wethouders heeft gevolgd. Echter, de rechtbank constateerde een motiveringsgebrek met betrekking tot de parkeergelegenheid. Het college had onvoldoende onderbouwd dat er bij het bouwplan in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien. De rechtbank gaf het college de gelegenheid om dit gebrek binnen acht weken na de uitspraak te herstellen.

De zaak begon toen vergunninghouder B.V. een aanvraag indiende voor een omgevingsvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Eiser [eiser 1] en 22 andere omwonenden maakten bezwaar tegen de verleende vergunning. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna eisers beroep instelden. Tijdens de zitting op 2 december 2021 werd duidelijk dat het college de omgevingsvergunning had gewijzigd, maar dat dit wijzigingsbesluit niet correct was doorgezonden naar de rechtbank. De rechtbank besloot het wijzigingsbesluit in de beoordeling mee te nemen.

De rechtbank behandelde verschillende beroepsgronden van eisers, waaronder de vraag of het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan en of er voldoende parkeergelegenheid is. De rechtbank concludeerde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen toename van parkeerbehoefte te verwachten was en gaf het college de opdracht om dit gebrek te herstellen. De rechtbank hield verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2636 T

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 21 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] ,

[eiser 2],
[eiser 3],
allen uit [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. M.E. van den Kommer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. A.M. van Kordelaar).

Inleiding

[vergunninghouder] B.V. (vergunninghouder) heeft het voornemen om aan de [adres] in [woonplaats] (het perceel) een nieuwe horecagelegenheid met daarboven vier appartementen te realiseren. Om dit mogelijk te kunnen maken heeft vergunninghouder op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo) een omgevingsvergunning nodig. Daarom heeft vergunninghouder bij het college een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor renovatie en verhoging van het hoekpand en de sloop en nieuwbouw van het voormalige restaurantgedeelte op het perceel.
Met een besluit van 13 oktober 2020 heeft het college aan vergunninghouder de door haar aangevraagde omgevingsvergunning (de omgevingsvergunning) verleend. Eiser [eiser 1] heeft namens nog 22 andere omwonenden van de [straat] en de [straat] , waaronder de andere twee eisers, bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning.
Met het besluit van 7 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft het college de motivering van de omgevingsvergunning aangevuld en het bezwaar van eisers en de andere omwonenden ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 2 december 2021. De eisers [eiser 2] en [eiser 3] waren hierbij aanwezig. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigde. Ook de gemachtigde van het college was aanwezig.
Op de zitting werd duidelijk dat het college de omgevingsvergunning met een besluit van
9 juni 2021 (het wijzigingsbesluit) heeft gewijzigd voor wat betreft de toetsing aan het Bouwbesluit 2012. Het bouwplan zal niet meer worden voorzien van zonnepanelen en/of warmtepompen, maar een gasaansluiting krijgen. Voor het overige is de omgevingsvergunning ongewijzigd in stand gebleven.
Eiser [eiser 3] heeft namens meerdere omwonenden bezwaar gemaakt tegen het wijzigingsbesluit. Het college heeft verzuimd dit als aanvullend beroep aan de rechtbank door te zenden. Het beroep van eisers heeft op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op het wijzigingsbesluit. De rechtbank zal het aanvullende beroepschrift daarom ook in deze uitspraak betrekken.

Overwegingen

Het beroep van andere omwonenden dan eisers
1. Eisers voeren aan dat het aanvullende beroepschrift tegen het wijzigingsbesluit niet alleen door eisers is ingediend, maar door meerdere omwonenden van de [straat] , [straat] en [straat] . Naar het oordeel van de rechtbank kan deze omwonenden niet kwalijk worden genomen dat zij niet eerst bezwaar hebben gemaakt tegen het wijzigingsbesluit. Wel merkt de rechtbank op dat deze omwonenden geen beroep hebben ingesteld tegen het bestreden besluit en dat hun beroep zich dus alleen richt tegen het wijzigingsbesluit. Dit betekent dat alle gronden uit het aanvullende beroepschrift die geen betrekking hebben op het vervangen van de zonnepanelen en/of warmtepompen door een gasaansluiting voor hen buiten de omvang van het geding vallen. De rechtbank kan voor de andere omwonenden in deze uitspraak geen gronden meenemen die bijvoorbeeld gaan over uitzicht of parkeren.
2. De rechtbank stelt vast dat in het aanvullende beroepschrift geen gronden zijn opgenomen die zich richten tegen de vervanging van zonnepanelen en/of warmtepompen door een gasaansluiting. In het vervolg van deze uitspraak laat de rechtbank het beroep van de andere omwonenden daarom buiten beschouwing.
Procedurele gronden
3. De rechtbank zal eerst de drie beroepsgronden die eisers aanvoeren over het door vergunninghouder ingediende aanvraagformulier en de door het college gevolgde procedure beoordelen.
Geheel of gedeeltelijk slopen
4. Eisers voeren aan dat op het aanvraagformulier van vergunninghouder ten onrechte staat dat de panden deels worden gesloopt. Eisers vinden dat er zoveel van de bestaande bebouwing wordt gesloopt dat eigenlijk alles wordt gesloopt. Door deze onjuiste vermelding op het aanvraagformulier zouden de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Erfgoed en het onderzoeksbureau [onderzoeksbureau] dat een archeologisch onderzoek heeft uitgevoerd volgens eisers op het verkeerde been zijn gezet.
5. De rechtbank ziet in wat eisers aanvoeren geen aanleiding om aan te nemen dat de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Erfgoed en het onderzoeksbureau [onderzoeksbureau] bij het uitbrengen van hun advies en uitvoeren van het onderzoek van verkeerde uitgangspunten zijn uitgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de bouwtekeningen die onderdeel uitmaken van de aanvraag voldoende wat er op het perceel gaat gebeuren. De beroepsgrond slaagt niet.
Wettelijke grondslag
6. Eisers voeren aan dat het college de omgevingsvergunning ten onrechte heeft verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wabo in combinatie met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
7. De rechtbank is het daar niet mee eens. Op grond van artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II bij het Bor is het college bevoegd om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen voor een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan. Onder een bijbehorend bouwwerk wordt onder andere een uitbreiding van een hoofdgebouw verstaan. [1] De afwijking van het bestemmingsplan waarvoor het college de omgevingsvergunning heeft verleend is een uitbreiding van het hoofdgebouw dat op grond van de bouwregels uit het bestemmingsplan ‘Vesting’ (het bestemmingsplan) op het perceel is toegestaan. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bevat het Bor niet de beperking dat het moet gaan om een uitbreiding van een reeds bestaand gebouw of dat de uitbreiding van het hoofdgebouw functioneel of bouwkundig moet te zijn onderscheiden van de rest van het gebouw. [2] Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Bebouwing die blijft staan in strijd met bestemmingsplan
8. Eisers voeren aan dat de oorspronkelijke spoelkeuken en de berging met containerruimte – die volgens het bouwplan blijven staan – in strijd zijn met het bestemmingsplan. Het college had volgens eisers moeten onderzoeken of voor deze bouwwerken eerder een omgevingsvergunning is verleend.
9. Bij het verweerschrift heeft het college de omgevingsvergunning gevoegd die het college van burgemeester en wethouders van de toenmalige gemeente [gemeente] op
4 december 2007 heeft verleend voor het in strijd met het bestemmingsplan bouwen van deze bouwwerken. Daarmee heeft het college aangetoond dat voor deze bouwwerken een omgevingsvergunning is verleend. Deze beroepsgrond behoeft geen verdere bespreking.
Conclusie
10. De conclusie van het voorgaande is, dat er naar het oordeel van de rechtbank geen gebreken kleven aan de door vergunninghouder ingediende aanvraag voor de omgevingsvergunning en de door het college gevolgde procedure bij het nemen van een besluit op de aanvraag.
Inhoudelijke beroepsgronden
11. Eisers voeren ook een aantal beroepsgronden aan die gaan over de inhoud van de omgevingsvergunning. Deze beroepsgronden zal de rechtbank hieronder beoordelen.
Bouwbesluit
12. Eisers voeren aan dat het bouwplan niet voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld in het Bouwbesluit 2012. Volgens eisers is sprake van totale nieuwbouw en niet van verbouw en is het college daarom bij het verlenen van de omgevingsvergunning bij de toets aan het Bouwbesluit 2012 ten onrechte uitgegaan van een rechtens verkregen niveau. Door een heel klein stukje van het hoekpand te laten staan probeert vergunninghouder volgens eisers onder de nieuwbouweisen van het Bouwbesluit 2012 uit te komen.
13. Op grond van het relativiteitsvereiste [3] kunnen eisers geen succesvol beroep doen op een rechtsregel als die niet is geschreven om hun belangen te beschermen. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de voorschriften uit het Bouwbesluit 2012 waarnaar eisers verwijzen – zoals dat de appartementen zouden moeten beschikken over een buitenruimte en een berging, de bouwhoogte van een slaap- en badkamer en dat het restaurant een ruimte voor afval zou moeten hebben – strekken tot bescherming van de belangen van eigenaren of gebruikers van niet naastgelegen bebouwing. Dit betekent dat eisers zich, gelet op het relativiteitsvereiste, niet op schending van voorschriften uit het Bouwbesluit 2012 kunnen beroepen. Omdat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van de omgevingsvergunning op basis van deze beroepsgrond, zal de rechtbank deze niet inhoudelijk bespreken.
14. Eisers voeren verder aan dat dat zij bang zijn voor overlast in de openbare ruimte door het ontbreken van een buitenruimte en berging. Voor zover eisers met deze beroepsgrond bedoelen dat hun woon- en leefklimaat door het bouwplan wordt aangetast, richt deze zich tegen het standpunt van het college dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dat punt komt bij de beoordeling van de volgende twee beroepsgronden aan de orde.
Ruimtelijke kwaliteit
15. Eisers voeren aan dat het bouwplan afbreuk doet aan het unieke en kleinschalige karakter van dit stukje van de vesting Naarden en dat hun belangen als bewoners van deze straat hierdoor worden geschaad.
16. De rechtbank stelt voorop dat het college bij zijn besluitvorming over aanvragen die in strijd zijn met het bestemmingsplan beleidsruimte heeft. Als het college van mening is dat de activiteit waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, kan hij ervoor kiezen om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechtbank toetst of het college met de motivering van het bestreden besluit bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
17. De rechtbank vindt dat het college in het bestreden besluit goed heeft uitgelegd waarom hij gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om, in afwijking van het bestemmingsplan, de omgevingsvergunning te verlenen. In het bestreden besluit verwijst het college naar de motivering van de omgevingsvergunning waarin uiteen is gezet waarom hij vindt dat de afwijkingen van het bestemmingsplan uit stedenbouwkundig en ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar zijn. De overschrijding van de goot- en bouwhoogte zijn volgens het college voorstelbaar tussen de aangrenzende bebouwing, omdat deze ten opzichte van omliggende bebouwing verspringen. Dit verschil is echter wel minder contrasterend dan in de oude situatie. Door het licht afwijken van de maten uit het bestemmingsplan wordt in deze situatie voorkomen dat de bebouwing sterk gaat lijken op de naast gelegen panden. Het ontwerp van de nieuwe situatie doet eer aan de architectuur van de omgeving en zorgt voor het gewenste afwisselende straatbeeld dat [plaats] kenmerkt. Het niet verspringen van de goothoogtes onderling op deze locatie is voorstelbaar door het verschil in oriëntatie van de kappen. De oriëntatie van de kappen voorkomt een negatieve invloed op het straatbeeld. Daarnaast heeft de afwijking van de helling van de mansardekap weinig invloed op het straatbeeld, doordat het deel van de kap dat niet voldoet aan het bestemmingsplan niet in het zicht valt. Op de zitting heeft het college nog toegelicht dat visueel wel wordt gesuggereerd dat sprake is van een verschil in goothoogte. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit & Erfgoed heeft na een aanpassing van het bouwplan op 3 juli 2019 positief geadviseerd. Door eisers is geen tegenrapport van een deskundig te achten persoon of instantie overgelegd. Wat eisers aanvoeren geeft geen aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het advies van de commissie, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of de aansluiting van de conclusies daarop.
18. In het bestreden besluit licht het college toe waarom hij vindt dat de belangen van eisers door het bouwplan niet onevenredig worden geschaad. Het grootste deel van het bouwplan wordt reeds toegestaan door het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan staat ook de functies restaurant en wonen al toe. Volgens het college gaat het bij de afwijkingen om een relatief geringe overschrijding van de op grond van het bestemmingsplan toegestane maximale maten. Daarom kan er geen sprake zijn van een significant verschil in uitzicht en daglichttoetreding van omliggende woningen ten opzichte van de situatie die op grond van het bestemmingsplan al is toegestaan. Eisers wonen op enige afstand van het perceel en ondervinden dus ook geen nadelige gevolgen van de overschrijdingen van de goot- en bouwhoogte en afwijking van de dakhelling. De rechtbank vindt het niet onredelijk dat het college het belang van vergunninghouder bij zijn aanvraag zwaarder heeft laten wegen dan de belangen van eisers.
19. De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt dat van het bouwplan precedentwerking uitgaat om binnen de vesting Naarden in algemene zin af te kunnen wijken van het bestemmingsplan. Het college moet bij elke aanvraag om af te mogen wijken van het bestemmingsplan opnieuw toetsen of die betreffende aanvraag niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en een belangenafweging maken. De beroepsgrond slaagt niet.
Parkeren en laden en lossen
20. Eisers voeren aan dat bij het bouwplan niet in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Het parkeeronderzoek dat via de memo van de [adviesbureau] van 29 oktober 2019 (de memo van de [adviesbureau] ) aan de motivering van het bestreden besluit ten grondslag ligt is volgens eisers niet representatief. Ook ontbreken in het bestreden besluit de afspraken waar gebruikers van het nieuwe bouwwerk hun auto’s parkeren en is daarin geen rekening gehouden met ruimte voor laden en lossen.
21. De rechtbank stelt vast dat bij de herbouw van een bouwwerk zonder functiewijziging de eis om een laad- en losgelegenheid aan te leggen en in stand te houden niet geldt. [4] Omdat op het perceel een restaurant wordt herbouwd, hoeft naar het oordeel van de rechtbank bij het bouwplan dus niet te worden voorzien in een ruimte voor het laden en lossen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
22. Een bouwwerk, waarvan een behoefte parkeergelegenheid wordt verwacht, mag niet worden gebouwd wanneer voor dit bouwwerk op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien. Bij de omgevingsvergunning moet worden beoordeeld of sprake is van voldoende parkeergelegenheid aan de hand van de normen die zijn neergelegd in het parkeerbeleid van de gemeente Gooise Meren. [5] Volgens de richtlijnen voor parkeernormen moet bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen rekening worden gehouden met de parkeervraag van de bestaande situatie. Dit betekent dat in het geval van sloop/nieuwbouw of functiewijziging eerst de parkeerbehoefte van de laatste feitelijk bestaande (te vervallen) functies wordt bepaald met behulp van de parkeernormen en – indien van toepassing – aanwezigheidspercentages uit deze nota. Deze parkeerbehoefte mag vervolgens worden afgetrokken van de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie. Dit geldt echter alléén als het gebouw de laatste vijf jaar nog legaal gebruikt is. Als een gebouw of terrein meer dan vijf jaar ongebruikt is, moet de parkeerbehoefte van de bestaande functie op nihil worden gesteld.
23. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom voor het restaurant geen toename van de parkeerbehoefte te verwachten is. Dit is op basis van de stukken, waaronder de memo van de [adviesbureau] , niet vast te stellen. Dat al eerder sprake was van een restaurant en er nu weer een restaurant komt, betekent nog niet dat er geen toename van de parkeerbehoefte kan zijn. De parkeerbehoefte is gerelateerd aan het vloeroppervlak. De stukken geven echter geen inzicht in het vloeroppervlak van het voormalige restaurant en het nieuwe restaurant. Op de zitting heeft het college verder onderkend dat hij bij het bepalen van de parkeerbehoefte van de appartementen is uitgegaan van de verkeerde parkeernorm. Volgens tabel 2.1 in de richtlijnen voor parkeernormen valt de vesting Naarden voor het toepassen van de normen onder ‘rest bebouwde kom’ en niet onder ‘Schil Bussum, stationsgebied Naarden, vesting Muiden’. Dit betekent dat de parkeerbehoefte voor de appartementen in de memo van de [adviesbureau] onjuist is vastgesteld.
24. De conclusie van het voorgaande is dat het college in de omgevingsvergunning onvoldoende heeft gemotiveerd dat bij het bouwplan in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien. Dit betekent dat er aan de omgevingsvergunning een motiveringsgebrek kleeft.
Hoe nu verder?
25. Op dit moment is voor de rechtbank niet duidelijk of er wel of geen toename van de parkeerbehoefte is te verwachten van het restaurant. Ook is niet duidelijk of de parkeerdruk in de openbare ruimte in de directe omgeving van het bouwplan op het maatgevende moment in de week onder de 85% zal blijven als het college voor de appartementen de juiste parkeernorm toegepast. Dit is voor de rechtbank aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het bestreden besluit.
26. Om het gebrek te kunnen herstellen zal het college met inachtneming van de hierboven opgenomen overwegingen (inzichtelijk) moeten aangeven hoe conform de gemeentelijke parkeernormen in de omgeving van het bouwplan zal worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Als daarbij opnieuw de parkeerdruk in de openbare ruimte zal worden bepaald, zal het college ook moeten motiveren waarom het parkeeronderzoek dat daarbij wordt gebruikt voldoende representatief is.
27. Het college moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Als het college gebruik heeft gemaakt van de herstelmogelijkheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
28. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
29. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het college op binnen twee weken na verzending van de tussenuitspraak de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- stelt eisers in de gelegenheid om binnen vier weken na ontvangst van de herstelpoging van het college daarop te reageren;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzitter, en mr. R.C. Moed en
mr. A.R. Klijn, leden, in aanwezigheid van mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De beslissing is uitgesproken op 21 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Bor.
2.De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de Afdeling van 8 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2013.
3.Artikel 8:69a van de Awb.
4.Artikel 4.2, onder a en sub 1, van het paraplubestemmingsplan parkeernormen Gooise Meren.
5.Artikel 4.1 van het paraplubestemmingsplan parkeernormen Gooise Meren.