ECLI:NL:RBMNE:2022:1429

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/3191, UTR 21/3450, UTR 21/3442 en UTR 21/3456
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor hoogspanningsmasten in Abcoude; strijd met bestemmingsplan en nieuwbouweisen

Op 18 maart 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de omgevingsvergunning voor het bouwen van twee hoogspanningsmasten in Abcoude. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen had op 22 december 2020 een omgevingsvergunning verleend aan een derde belanghebbende. Deze vergunning werd door eisers, waaronder [eiser 1], [eiseres 1], [eiser 2], [eiser 3], [eiser 4] en [eiseres 2], bestreden. De rechtbank oordeelde dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan, omdat het college niet had gemotiveerd dat de masten voldeden aan de nieuwbouweisen uit het Bouwbesluit 2012. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond en vernietigde de bestreden besluiten van het college. Tevens werd het college opgedragen het betaalde griffierecht en de proceskosten aan de eisers te vergoeden.

De rechtbank concludeerde dat het college de aanvraag om de omgevingsvergunning niet correct had getoetst aan de relevante bestemmingsplanregels en het Bouwbesluit 2012. De rechtbank stelde vast dat de bouw van de masten in strijd was met artikel 16.2 van de planvoorschriften, dat voorwaarden bevatte over de toegestane bouwhoogte en de magneetveldzone van de leiding. Het college had erkend dat de aanvraag niet aan deze eisen voldeed, maar had dit niet onderkend in zijn besluitvorming. De rechtbank oordeelde dat de bestreden besluiten gebrekkig waren en dat het college opnieuw op de bezwaren van eisers moest beslissen.

De uitspraak benadrukte het belang van een zorgvuldige toetsing van omgevingsvergunningen aan zowel het bestemmingsplan als het Bouwbesluit. De rechtbank paste geen bestuurlijke lus toe, omdat de uitkomst van een nieuwe afweging door het college te onzeker was. De rechtbank wees partijen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/3191, UTR 21/3450, UTR 21/3442 en UTR 21/3456

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

18 maart 2022 in de zaken tussen

1. [eiser 1],
[eiseres 1] , [eiser 2] en
[eiseres 2] ,
(gemachtigde: mr. M.J.H. van Baalen),
2. [eiser 3],
3. [eiser 4]en

4. [eiseres 3]

(gemachtigde [gemachtigde] ),
eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.C. de Smidt).

Als derde-partij heeft aan de zaken deelgenomen: [derde belanghebbende]

(gemachtigde: mr. M.W. Engelen).

Procesverloop

Op 22 december 2020 heeft het college aan [derde belanghebbende] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van twee hoogspanningsmasten ter hoogte van [adres 1] en [adres 2] in Abcoude.
Eisers hebben bij het college bezwaar gemaakt tegen deze vergunning. Deze bezwaren heeft het college met vier afzonderlijke besluiten van 6 juli 2021 (bestreden besluiten) ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 maart 2022 op zitting behandeld. Eisers [eiser 1] , [eiseres 1] en [eiser 2] waren met hun gemachtigde aanwezig. Eiser [eiser 4] was samen met [A] aanwezig en eiseres [eiseres 3] met haar gemachtigde. Namens het college waren zijn gemachtigde en [B] aanwezig. Namens [derde belanghebbende] waren de gemachtigde en [C] aanwezig.
Na afloop van de behandeling van de zaken op zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan en zijn partijen gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eisers [eiser 1, eiseres 1, eiser 2, eiseres 2] te
vergoeden;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van driemaal € 181, - aan de overige eisers te
vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers [eiser 1, eiseres 1, eiser 2, eiseres 2] tot een bedrag van
€ 5.121,10.
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres [eiseres 3] tot een bedrag van
€ 102,50.

Overwegingen

1. Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen. Als eerste stap heeft het college de aanvraag om de vergunning getoetst aan het geldende bestemmingsplan Abcoude Buitengebied. Het geschil tussen partijen gaat op dit punt over de toetsing aan artikel 16.2, onder c, onder 1 en 4 van de planregels, waarin voorwaarden staan over de toegestane bouwhoogte van de hoogspanningsmasten en de magneetveldzone van de leiding. In de tussenuitspraak van 30 oktober 2020 heeft de rechtbank al geoordeeld dat dit artikel bouwregels bevat en een aanvraag om een vergunning voor de masten aan dit artikel zal moeten worden getoetst. [1] De rechtbank ziet geen aanleiding om daar nu anders over te denken. Dat betekent dat een omgevingsvergunning alleen kan worden verleend voor masten ten behoeve van een leiding waarvan de magneetveldzone binnen de bestemmingsgrens valt. Dit heeft het college niet onderkend en dus ook niet getoetst. Dat zou alsnog moeten gebeuren maar gelet op het door eisers [eiser 1, eiseres 1, eiser 2, eiseres 2] ingebrachte rapport van Witteveen en Bos is duidelijk dat in dit geval niet wordt voldaan aan de magneetveldzone. Het college heeft dit tijdens de zitting ook erkend. Het bouwen van de masten is dus in strijd met artikel 16.2, onder c, onder 4, van de planvoorschriften.
2. De bouwhoogte van de masten is volgens de aanvraag 57.505 meter en dat past binnen de toegestane 65 meter. Het college moet op de aanvraag beslissen. Als blijkt dat de masten niet aan de in de aanvraag vermelde hoogte voldoen, is dat een kwestie van handhaving.
3. Als tweede stap heeft het college de aanvraag getoetst aan het Bouwbesluit 2012. De rechtbank volgt het college niet in zijn standpunt dat sprake is van een rechtens verkregen niveau. Uitgangspunt is immers dat er geen eerdere vergunning is verleend. [derde belanghebbende] heeft tijdens de zitting nog gewezen op pagina 12 van de toelichting bij het Bouwbesluit 2012 maar de rechtbank is van oordeel dat de daar genoemde algemene regels zien op bouwwerken die destijds vergunningvrij zijn opgericht. Dat is bij deze masten niet het geval, want op het moment dat ze werden geplaatst was daarvoor een bouwvergunning nodig. Er is dus geen sprake van een rechtens verkregen niveau in de zin van het Bouwbesluit 2012. Dat betekent dat de aanvraag moet worden getoetst aan de eisen voor nieuwbouw en dat heeft het college niet onderkend. De rechtbank heeft onvoldoende informatie om te beoordelen of de masten daaraan voldoen en partijen hebben daarover ook tegenstrijdige standpunten ingenomen. Wat wel vaststaat, is dat het college de aanvraag niet heeft getoetst aan de nieuwbouweisen. Daardoor zijn de bestreden besluiten op dit punt niet gemotiveerd en dus gebrekkig.
4. Ten aanzien van het welstandsadvies is de rechtbank van oordeel dat het college dit redelijkerwijs aan zijn besluiten ten grondslag heeft mogen leggen. Voor hoogspanningsmasten geldt geen specifiek beleid en het advies is voldoende onderbouwd.
5. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en dat het college niet heeft gemotiveerd dat de masten voldoen aan de nieuwbouweisen uit het Bouwbesluit 2012. Dit kan worden hersteld als het college bereid is af te wijken van het bestemmingsplan en het bouwplan opnieuw toetst aan het Bouwbesluit 2012. De rechtbank past echter geen bestuurlijke lus toe omdat de uitkomst van de nieuwe afweging van het college nog te onzeker is en een eventuele nieuwe vergunningprocedure zal moeten worden voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure. De rechtbank volstaat daarom met een vernietiging van de bestreden besluiten. Het gevolg daarvan is dat het college opnieuw op de bezwaren van eisers moet beslissen. Als het college af wil wijken van het bestemmingsplan, dan zal hij bij deze nieuwe beslissing op de bezwaarschriften de omgevingsvergunning moeten herroepen en een ontwerpbesluit ter inzage moeten leggen maar dat is aan het college.
6. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
7. Omdat de beroepen gegrond zijn, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend.
8. De bijstand door de gemachtigde van eisers [eiser 1, eiseres 1, eiser 2, eiseres 2] levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting), met een waarde per punt van € 759,- en met een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-. Het inschakelen van Witteveen en Bos vindt de rechtbank redelijk en ook de kosten van
€ 3.569,50 zijn redelijk. Ook die moet het college vergoeden. Het college moet ook de reiskosten van € 33,60 vergoeden. In totaal moet het college aan eisers [eiser 1, eiseres 1, eiser 2, eiseres 2] dus
€ 5.121.10,- vergoeden.
9. Voor eiseres [eiseres 3] geldt dat het college de reis- en verletkosten van de gemachtigde voor de zitting moet vergoeden, een totaalbedrag van € 102,50. De voorbereidende werkzaamheden komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2022 door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier.
de griffier is verhinderd om het
proces-verbaal te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie rechtsoverweging 13 van de tussenuitspraak (ECLI:NL:RBMNE:2020:4693).