ECLI:NL:RBMNE:2022:1398

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/3244
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van politiegegevens en exploitatievergunningen in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de burgemeester van de gemeente Utrecht over de openbaarmaking van gegevens op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de Wet politiegegevens (Wpg). Eiseres had verzocht om openbaarmaking van besluiten van de burgemeester met betrekking tot exploitatievergunningen, waarbij er op basis van het levensgedragcriterium enige kanttekeningen waren. Het primaire besluit van de burgemeester om het verzoek af te wijzen werd herroepen na bezwaar, maar bepaalde gegevens werden alsnog geweigerd op basis van de Wpg.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres enkel geïnteresseerd was in de feiten en gedragingen die hebben geleid tot de beoordeling van slecht levensgedrag, en niet in de identificatie van personen. Desondanks oordeelde de rechtbank dat de gevraagde gegevens als politiegegevens moesten worden aangemerkt, omdat deze gegevens in combinatie met andere informatie identificatie van personen mogelijk maakten. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om haar oordeel te onderbouwen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, met de conclusie dat de burgemeester terecht de gevraagde gegevens niet heeft verstrekt. De uitspraak benadrukt de strikte scheiding tussen de Wob en de Wpg, waarbij de laatste prevaleert in gevallen van politiegegevens. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3244

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] ., te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. G.L.M. Teeuwen)
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Sipman).

Procesverloop

Bij besluit van 11 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om openbaarmaking van gegevens op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen.
Bij besluit van 6 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en 26 documenten (gedeeltelijk) openbaar gemaakt.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2022. Eiseres is verschenen, vertegenwoordigd door [A] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft verweerder op 20 februari 2019 verzocht om alle besluiten van de afgelopen vijf jaren binnen de gemeente Utrecht waarbij de burgemeester een exploitatievergunning heeft verleend, terwijl er op grond van het levensgedragcriterium enige kanttekening te maken was. Het verzoek betrof zowel geweigerde als verleende vergunningen.
2. Verweerder heeft het verzoek afgewezen, omdat de gevraagde besluiten tot weigering van exploitatievergunningen wegens slecht levensgedrag gegevens bevatten die afkomstig zijn uit politiesystemen waarop de Wet politiegegevens (Wpg) van toepassing is. Deze wet prevaleert boven de Wob. Verweerder heeft met het bestreden besluit het primaire besluit herroepen en 26 documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt. Geweigerd zijn de gegevens die vallen onder de Wpg (de gedragingen en strafbare feiten), gegevens die vallen onder artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob (persoonsgegevens van geadresseerden en leidinggevenden plus namen en telefoonnummers van medewerkers van de gemeente) en gegevens die vallen onder artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob (namen en adressen van horecagelegenheden).
3. Eiseres voert aan dat de aanleiding van het verzoek is dat onduidelijk is hoe de burgemeester slecht levensgedrag beoordeelt. Er is geen kenbaar beleid met betrekking tot de toetsing op levensgedrag en ook overigens is niet inzichtelijk of er daadwerkelijk sprake is van een vaste gedragslijn en een eerlijke en gelijke beoordeling van alle leidinggevenden. Het gaat eiseres enkel en alleen om het openbaar maken van de feiten en omstandigheden, gedragingen, overtredingen en strafbare feiten die hebben geleid tot de weigering van de exploitatievergunning en niet om de desbetreffende personen of bedrijven. De Wpg staat er niet aan in de weg om de gevraagde gegevens openbaar te maken omdat er geen sprake is van gegevens die leiden tot het identificeren van personen als bedoeld in de Wpg. In rechterlijke uitspraken worden deze feiten en omstandigheden ook niet onleesbaar gemaakt.
4. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennisgenomen van de door verweerder vertrouwelijk overgelegde documenten nadat eiseres daar toestemming voor heeft verleend.
5. De rechtbank overweegt dat op de zitting is komen vast te staan dat het eiseres enkel en alleen te doen is om de feiten en gedragingen op grond waarvan tot slecht levensgedrag is geconcludeerd. De beroepsgronden richten zich alleen tot de weggelakte delen van het bestreden besluit waaraan verweerder de Wpg ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank beoordeelt daarom de vraag of verweerder terecht de desbetreffende delen van de verstrekte besluiten op grond van de Wpg heeft geweigerd. De vraag die in dit kader beoordeeld moet worden, is of de gegevens waarvan verstrekking is geweigerd zijn aan te merken als politiegegevens. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
6. Bij de beoordeling of gegevens als politiegegevens moeten worden aangemerkt, is onder meer bepalend of die gegevens een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon betreffen. Daarbij moet worden beoordeeld of de gegevens alleen of in combinatie met andere gegevens zo kenmerkend zijn voor een persoon dat deze daarmee kan worden geïdentificeerd. Bij die beoordeling mogen alle middelen worden betrokken die redelijkerwijs kunnen worden ingezet om de betreffende persoon te identificeren. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 4 februari 2015. [1]
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de gevraagde gegevens heeft aangemerkt als politiegegevens. Met gegevens zoals strafbare feiten en gedragingen, in combinatie met de gegevens in de verstrekte besluiten die niet zijn gelakt, zoals data en plaatsnamen en gelet op de omstandigheid dat het om een afgebakende periode gaat, bestaat de mogelijkheid dat identificatie van personen daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dat eiseres zegt dat het enkel gaat over de feiten en gedragingen en dat zij niet geïnteresseerd is in de persoonsgegevens of NAW-gegevens laat onverlet dat de gegevens waar zij om vraagt de identificatie van personen en horecabedrijven wel mogelijk maakt. Zij heeft immers gevraagd om alle besluiten (zowel geweigerde als verleende vergunningen) van de afgelopen vijf jaren binnen de gemeente Utrecht waarbij de burgemeester een exploitatievergunning heeft verleend, terwijl er op grond van het levensgedragcriterium enige kanttekening te maken was. Juist door de combinatie van de gevraagde besluiten die deels gelakt verstrekt zijn en de Wpg-gegevens bestaat de mogelijkheid tot identificatie. Wat op de zitting is aangevoerd maakt dit oordeel niet anders.
8. De Wpg, nader uitgewerkt in het Besluit politiegegevens, bevat een uitputtende regeling voor de verstrekking van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van die wet. Dat betekent dat alleen personen die in die wet of dat besluit genoemd zijn, aanspraak kunnen maken op de verstrekking van of inzage in politiegegevens. Daartoe behoort eiseres niet. Voor zover gegevens als politiegegevens in de zin van voornoemde bepaling moeten worden aangemerkt, is er geen plaats voor toepassing van de Wob op een verzoek om verstrekking van die gegevens. Dat betekent dat verweerder terecht de gevraagde gegevens niet heeft verstrekt.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzitter, en mr. L.A. Banga en mr. J.L.W. Broeksteeg, leden, in aanwezigheid van mr. M. Landwaart-Ekkelenkamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Uitspraak van de ABRvS van 4 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:254).