ECLI:NL:RBMNE:2022:1396

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
16.011634.21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag

Op 13 april 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 oktober 2019 in Lelystad een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De rechtbank oordeelt dat de verdachte zeer onoplettend en onvoorzichtig heeft gereden, wat heeft geleid tot een ongeval waarbij twee medepassagiers letsel hebben opgelopen. De verdachte heeft gedurende langere tijd de keuze gehad om zijn inhaalmanoeuvre af te breken, maar heeft dit nagelaten, wat resulteerde in een botsing tegen een boom. De rechtbank concludeert dat de verdachte een aanmerkelijke mate van schuld heeft en dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij de medepassagiers, maar wel van letsel dat tijdelijke ziekte of verhindering in de normale bezigheden heeft veroorzaakt. De rechtbank legt de verdachte een taakstraf van 80 uren op, met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van één jaar.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.011634.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1994] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.J.J.S. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A.H.J.G. van Voorthuizen, advocaat te Ede, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 30 maart 2022 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
primair
op 2 oktober 2019 in Lelystad als bestuurder van een personenauto zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, althans zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de normale bezigheden is ontstaan, door
  • op de linkerrijstrook en/of linker verdrijvingsvlak te rijden met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid en/of gelet op de situatie ter plaatse verantwoord was te rijden;
  • vlak voor een wegversmalling en/of via het linker verdrijvingsvlak (een) voertuig(en), welke zich op de rechterrijstrook bevonden, in te halen;
  • ten gevolge van die inhaalmanoeuvre niet (tijdig) naar de rechterrijstrook te rijden, niet (tijdig) in te voegen en daarbij over het linker verdrijvingsvlak te blijven rijden;
  • de controle over zijn personenauto te verliezen, althans zijn personenauto niet met de nodige voorzichtigheid te besturen;
  • zijn personenauto links van de rijbaan de middenberm in te rijden;
  • tegen een links van die weg staande boom te botsen.
subsidiair
op 2 oktober 2019 in Lelystad als bestuurder van een personenauto zich heeft gedragen zoals hiervoor feitelijk is omschreven onder primair, waardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde, nu verdachte niet aanmerkelijk onoplettend dan wel onvoorzichtig heeft gehandeld. De raadsman acht het subsidiair tenlastegelegde wel wettig en overtuigend te bewijzen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
De
verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 30 maart 2022, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik reed op 2 oktober 2019 te Lelystad als bestuurder van een personenauto (een Mercedes) op de Stationsdreef. Ik was vanaf de linkerrijstrook bezig met meerdere inhaalacties. Het was voor mij een onbekende en bijzondere verkeersituatie. Het regende ook. Ik had daardoor een slecht zicht. Ik ben, nadat ik vreesde tegen een auto te rijden die zich op de rechterrijstrook begaf, uitgeweken en tegen een boom aangereden. Op het moment van uitwijken reed ik op het linker verdrijvingsvlak. Ik zat met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de auto. Ik reed wat harder dan de toegestane maximum snelheid, maar kan mij niet precies herinneren hoe hard. De maximale snelheid was daar 50 kilometer per uur. Ik heb het bord waarop de wegversmalling werd aangegeven en de verdrijvingspijlen op de weg niet gezien. Tijdens het remmen zag ik dat de auto niet deed wat ik wilde. Ik heb schuld aan het verkeersongeval. [slachtoffer 1] ondervindt hinder in zijn werk naar aanleiding van het ongeluk. Hij kampt met veel concentratieverlies. Hij kan niet goed afspraken maken met klanten.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van bevindingenonder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 2 oktober 2019 om 16:05 uur kregen wij kennis van een verkeersongeval op de Stationsdreef in Lelystad. De Stationsdreef is een weg binnen de bebouwde kom. Het was licht en het regende. Het wegdek was nat/vochtig. Wij zagen dat een voertuig tegen een boom aan was gereden. Het betrof een witte Mercedes Benz E-Klasse met het kenteken: [kenteken] . Aan de zijde van de Mercedes lag een man. Wij hadden het vermoeden dat de man gewond was. De airbags voorin de Mercedes waren uitgeklapt. Wij verleenden de man eerste hulp. Wij constateerden dat het slachtoffer [slachtoffer 1] niet aanspreekbaar was en een zware ademhaling had. [2]
Na het ongeval is door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] een verkeersongevalsanalyse gemaakt. Van deze analyse is door hen een
proces-verbaalopgemaakt. Hierin hebben zij onder meer het volgende gerelateerd:
Op 2 oktober 2019 reed de bestuurder van het voertuig, te weten een Mercedes E500 (kenteken [kenteken] ), over de Stationsdreef, komende vanuit de richting Stationsweg en gaande in de richting van de Houtribdreef. De ter plaatse toegestane maximumsnelheid voor motorvoertuigen bedraagt 50 km/h. Het linker verdrijvingsvlak begint ongeveer 90 meter voor de eindpositie. Het rechter verdrijvingsvlak begint ongeveer 20 meter voor de eindpositie van het voertuig. Het verdrijvingsvlak wordt voorafgegaan door verdrijvingspijlen en een bord volgens model L1 van de bijlage 1 van het RVV 1990. [3]
Verbalisant [verbalisant 5] heeft volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van bevindingenonder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
[getuige ] verklaarde mij het volgende:
“Ik zag dat een witte Mercedes mij inhaalde. Ik reed op dat moment 60 kilometer per uur. Deze Mercedes haalde mij met een veel hogere snelheid in. De bestuurder van de auto maakte hierbij gebruik van het verdrijvingsvlak. De bestuurder probeerde de auto voor ons ook in te halen. Hij ging dit niet redden. Ik zag dat hij op het verdrijvingsvlak reed en ging slippen.” [4]
Blijkens een
proces-verbaal van verhoor getuigeheeft [getuige ] onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat de Mercedes niet meer tussen mij en de auto voor mij kon. [5]
Blijkens een
proces-verbaal van verhoor getuigeheeft [slachtoffer 2] onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Wij reden op de linker rijbaan. Op een gegeven moment zag ik dat er een verdrijvingsvlak aankwam. Ik zei dit tegen [verdachte] . Ik zag dat wij op het
verdrijvingsvlak aankwamen en dat er ook een ander voertuig rechts van ons reed,
waardoor wij niet meer terug naar rechts konden. [6]
Blijkens een
proces-verbaal van verhoor getuigeheeft [slachtoffer 2] onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik voelde stijfheid in mijn nek. Ik heb nu eenmaal per week fysiotherapie. Soms tweemaal per week als het heel erg is. Ik heb dan pijn in mijn nek, hoofd en schouders. Ik heb voor 's avonds diazepam om beter te slapen. Ik heb volgens de dokter en fysiotherapeut een whiplash. Ik heb door de aanrijding een dag niet kunnen werken. Ik ben toen weer begonnen maar kreeg voor de kerstvakantie een terugval. Ik kon mijn nek niet meer bewegen door de spierspanning. Ik heb toen een week niet kunnen werken en een week half gewerkt. De wervels stonden scheef. Ik had daardoor ook weer hoofdpijn. Ik ben nu beperkt met lesgeven. Ik ben gymleraar. Ik kan mij niet meer volledig inzetten. Het is onbekend hoelang het duurt. [7]
Verbalisant [verbalisant 6] heeft volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van bevindingenonder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 24 juni 2020 heb ik gesproken met [slachtoffer 1] . Hij verklaarde: “Het is nu 9 maanden na de aanrijding. Het gaat iets beter maar nog niet helemaal. Ik heb nog behandelingen van een manueel therapeut gehad. Ik heb nog last van mijn schouder/schouderbladen. Ik had een hersenschudding en bloedingen in mijn hoofd. [8]
Een
schriftelijk bescheid, te weten een brief 18 februari 2021, opgemaakt door [slachtoffer 1] , voor zover van belang, zakelijk weergegeven:
Ik heb veel moeite met het onthouden van afspraken en dagelijkse bezigheden. Dit heeft ook gevolgen op zakelijk gebied. Het komt regelmatig voor dat ik collega's teleurstel op het werk en afspraken die ik maak vergeet. Ik merk de afgelopen periode een enorme terugval, de klachten worden erger en ik kom slecht op
woorden. Daarnaast merk ik dat er geen verbetering zit van het herstel van mijn linkerschouder. [9]
Bewijsoverwegingen
Schuld
Of er sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Er moet sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte reed als bestuurder van een personenauto met drie inzittenden inclusief hijzelf, op een voor hem onbekende weg, terwijl zijn zicht door regen was belemmerd. Hij reed met een hogere snelheid dan de toegestane maximumsnelheid op de linkerrijstrook. Verdachte heeft het verkeersbord model L1 van de bijlage 1 van he RVV 1990 en de verdrijvingspijlen op de weg niet gezien. Eén van de inzittenden kennelijk wel, want die heeft verdachte ervoor gewaarschuwd dat hij een verdrijvingsvlak naderde. Verdachte reed vervolgens op het linker verdrijvingsvlak en haalde een auto in die op de rechterrijstrook reed. Verdachte probeerde een tweede auto in te halen, terwijl verdachte nog altijd op het linker verdrijvingsvlak reed met een hogere snelheid dan de toegestane maximumsnelheid. De laatste inhaalmanoeuvre is niet geslaagd en er was geen ruimte meer om in te voegen op de rechter rijstrook. Door een verdrijvingsvlak aan de rechterzijde van de rechterrijstrook, buigt die rijstrook ter plaatse naar links. De tweede auto die verdachte wilde inhalen en die de rechter rijstrook volgde, bewoog zich als gevolg van dat rechter verdrijvingsvlak in de richting van verdachte. Verdachte is om die auto niet te raken naar links uitgeweken. Hij had zijn auto daarbij niet meer onder controle, is de middenberm in gereden en tegen een boom gebotst, waarbij de inzittenden van de auto letsel hebben opgelopen.
De rechtbank is het met verdachte en zijn raadsman eens dat door de verdrijvingsvlakken links en rechts van de rijbaan, ter plaatse sprake is van een enigszins bijzondere verkeerssituatie. Naar het oordeel van de rechtbank was extra voorzichtigheid en oplettendheid daarom geboden. Verdachte heeft bovendien verklaard dat hij ter plaatse niet bekend was en dat door de regen zijn zicht was beperkt. Door onder die omstandigheden toch met een hogere snelheid te rijden dan is toegestaan en zelfs over een verdrijvingsvlak te blijven rijden in een poging auto’s op de rechter rijstrook in te halen, is het handelen van verdachte achtergebleven bij hetgeen van een redelijk handelend verkeersdeelnemer mag worden verwacht en dat voor een langere tijd. Van een redelijk handelend verkeersdeelnemer mag immers worden verwacht dat hij zijn snelheid aanpast aan de weg- en weersomstandigheden, zodat hij niet rijdt over een verdrijvingsvlak en zijn voertuig zodanig onder controle heeft dat hij een verkeerd ingezette inhaalmanoeuvre tijdig en veilig kan afbreken en kan invoegen op de rechter rijstrook. Verdachte heeft er gedurende langere tijd voor kunnen en moeten kiezen om geen inhaalmanoeuvre te beginnen dan wel eerder af te remmen om zijn inhaalmanoeuvre af te breken en in te voegen, maar heeft in plaats daarvan volhard in zijn inhaalmanoeuvre, met alle gevolgen van dien.
De mate van schuld moet, gelet op de ten laste gelegde terminologie, beoordeeld worden als in zeer hoge of aanmerkelijke mate onvoorzichtig en/of onoplettend. De rechtbank is van oordeel dat het samenstel van gedragingen van verdachte meer dan substantieel afwijkt van het gedrag van een normale verkeersdeelnemer. Verdachte heeft door zijn handelen gedrag vertoond dat de kwalificatie ‘aanmerkelijke mate van schuld’ overstijgt. Hij heeft zeer onvoorzichtig en onoplettend gehandeld en onaanvaardbare risico’s op ernstige gevolgen in het leven geroepen.
Aard van het letsel
Met betrekking tot het letsel van inzittende [slachtoffer 1] overweegt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat [slachtoffer 1] als gevolg van het verkeersongeval lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dit letsel bestond onder meer uit een hersenschudding en meerdere bloedingen in het hoofd. De aard en de ernst van het door [slachtoffer 1] opgelopen lichamelijk letsel zijn naar het oordeel van de rechtbank ernstig. In dat verband kijkt de rechtbank ook naar de gevolgen die het letsel met zich heeft gebracht. Daarvan ondervindt [slachtoffer 1] nog tot op heden last van, aldus verdachte. Echter, nu enige medische onderbouwing van het letsel van [slachtoffer 1] ontbreekt, acht de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten aanwezig om het letsel aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Daarvoor is de verklaring van verdachte en [slachtoffer 1] zelf onvoldoende. De rechtbank acht wel bewezen dat sprake is van zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Ook ten aanzien van mede-inzittende [slachtoffer 2] acht de rechtbank bewezen dat sprake is van dergelijk letsel.
Conclusie
De rechtbank acht het als feit 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 5 omschreven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 2 oktober 2019, te Lelystad, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Stationsdreef,
komende uit de richting van de Stationsweg en gaande in de richting van de
Houtribdreef, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer,
onvoorzichtig en onoplettend,
- (op de linkerrijstrook en het linker verdrijvingsvlak) met een hoge snelheid, in elk geval met een hogere snelheid
dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en
gelet op de situatie ter plaatse verantwoord was te rijden en
- vlak voor een wegversmalling en via het linker verdrijvingsvlak een of meerdere voertuigen (welke zich op de rechterrijstrook en/of de rijstrook rechts van het linker verdrijvingsvlak bevond(en)) in te halen en
- (vervolgens) ten gevolge van die inhaalmanoeuvre niet tijdig naar de

rechterrijstrook te rijden en/of niet (tijdig) in te voegen en (daarbij) over het linker verdrijvingsvlak te (blijven) rijden en

- (vervolgens) de controle over dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig

geheel of gedeeltelijk te verliezen en

- (vervolgens) met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig links van de

rijbaan – via het verdrijvingsvlak - de middenberm in te rijden en

- (vervolgens) tegen een links van die weg staande boom te botsen en/of aan te
rijden,
waardoor een ander, te weten [slachtoffer 1] (passagier),
zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit
tijdelijke ziekte of verhindering in de normale bezigheden is ontstaan, en
[slachtoffer 2] (passagier),
zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of
verhindering in de normale bezigheden is ontstaan.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval
betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een taakstraf van 140 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 70 dagen hechtenis;
- een ontzegging van de rijbevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van één jaar, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de straf verzocht rekening te houden met het tijdsverloop. Gelet daarop acht de raadsman een ontzegging van de rijbevoegdheid, al dan niet in voorwaardelijke zin, niet passend.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft als bestuurder van een motorrijtuig een (eenzijdig) verkeersongeval veroorzaakt. Verdachte is na zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag met een personenauto tegen een boom aangebotst, waarbij twee van de inzittenden van die personenauto lichamelijk letsel hebben opgelopen. Tenminste één van de inzittenden, te weten [slachtoffer 1] , ondervindt 2,5 jaar na dato nog steeds last van zijn letsel. Van de andere inzettende, [slachtoffer 2] , kan worden gezegd dat hij in ieder geval ruim drie maanden fysieke klachten heeft gekend. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte blijkens de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 21 februari 2022 niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de straf en de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan. De rechtbank let daarnaast op de oriëntatiepunten voor straftoemeting die zijn ontwikkeld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en op straffen die in soortgelijke strafzaken door rechters zijn opgelegd. Ten slotte houdt de rechtbank rekening met de persoon van verdachte.
Voornoemde LOVS-oriëntatiepunten gaan ingeval van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 waarbij sprake is van ernstige schuld van verdachte en het slachtoffer ten gevolge van het ongeval zodanig lichamelijk letsel heeft opgelopen dat sprake is (geweest) van tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden, uit van een taakstraf voor de duur van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden.
Vanuit het oogpunt van normhandhaving acht de rechtbank oplegging van een taakstraf in combinatie met een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen op zijn plaats. Nu echter de redelijke termijn voor vervolging in strafzaken met ruim zes maanden is overschreden, acht de rechtbank redenen aanwezig om een lagere straf op te leggen dan die de oriëntatiepunten van uitgaan. Voorts is bij verdachte sprake van een zichtbaar schuldbesef. De rechtbank houdt hier in strafmatigende zin rekening mee.
Gelet op de omstandigheid dat het feit inmiddels al geruime tijd geleden is gepleegd en dat de rechtbank geen aanwijzingen heeft dat verdachte zich nadien opnieuw onvoorzichtig in het verkeer gedragen heeft, zal de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opleggen in een geheel voorwaardelijk vorm en daaraan een proeftijd van één jaar verbinden.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een taakstraf voor de duur van 80 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van één jaar passend en geboden is.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 80 (tachtig) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis;
- ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden;
- bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte zich voor het einde van na te melden proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt daarbij een proeftijd van 1 (één) jaar vast.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Danel, voorzitter, mrs. H.B.W. Beekman en J. van Zeijts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.N. Aalders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 april 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 2 oktober 2019, te Lelystad, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een
motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Stationsdreef,
komende uit de richting van de Stationsweg en gaande in de richting van de
Houtribdreef, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend,
- (op de linkerrijstrook en/of het linker verdrijvingsvlak) met een hoge snelheid, in elk geval met een hogere snelheid
dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en/of
gelet op de situatie ter plaatse verantwoord was te rijden en/of
- vlak voor een wegversmalling en/of via het linker verdrijvingsvlak een of meerdere voertuig(en) (welke zich op de rechterrijstrook en/of de rijstrook rechts van het linker verdrijvingsvlak bevond(en)) in te halen en/of
- (vervolgens) ten gevolge van die inhaalmanoeuvre niet tijdig naar de

rechterrijstrook te rijden en/of niet (tijdig) in te voegen en/of (daarbij) over het linker verdrijvingsvlak te (blijven) rijden en/of

- (vervolgens) de controle over dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig
geheel of gedeeltelijk te verliezen, althans het door hem, verdachte, bestuurde
motorrijtuig niet met de nodige voorzichtigheid te besturen en/of
- (vervolgens) met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig links van de
rijbaan – via het verdrijvingsvlak - de middenberm in te rijden en/of te
schuiven/glijden en/of
- (vervolgens) tegen een links van die weg staande boom te botsen en/of aan te
rijden en/of te schuiven/glijden,
waardoor een ander, te weten [slachtoffer 1] (passagier) zwaar lichamelijk letsel,
te weten een hersenschudding en/of een of meerdere bloedingen in het hoofd en/of
schouderletsel, althans zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit
tijdelijke ziekte of verhindering in de normale bezigheden is ontstaan en/of [slachtoffer 2]
(passagier) zwaar lichamelijk letsel, te weten een whiplash, althans
zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of
verhindering in de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair
hij, op of omstreeks 2 oktober 2019, te Lelystad, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee
rijdende op de Stationsdreef, komende uit de richting van de Stationsweg en gaande
in de richting van de Houtribdreef,
- (op de linkerrijstrook en/of het linker verdrijvingsvlak) met een hoge snelheid, in elk geval met een hogere snelheid
dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en/of
gelet op de situatie ter plaatse verantwoord heeft gereden en/of
- (vervolgens) vlak voor een wegversmalling en/of via het linker verdrijvingsvlak een of meerdere voertuig(en) (welke zich op de rechterrijstrook en/of de rijstrook rechts van het linker verdrijvingsvlak bevond(en)) in heeft gehaald en/of
- (vervolgens) ten gevolge van die inhaalmanoeuvre niet tijdig naar de
rechterrijstrook is gereden en/of niet (tijdig) heeft ingevoegd en/of (daarbij) over het linker
verdrijvingsvlak heeft gereden/is blijven rijden en/of
- (vervolgens) de controle over dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig
geheel of gedeeltelijk heeft verloren, althans het door hem, verdachte, bestuurde
motorrijtuig niet met de nodige voorzichtigheid heeft bestuurd en/of
- (vervolgens) met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig links van de
rijbaan – via het verdrijvingsvlak - de middenberm in is gereden en/of is
geschoven/gegleden en/of
- (vervolgens) tegen een links van die weg staande boom is gebotst en/of is gereden
en/of is geschoven/gegleden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van het digitale dossier, waarin op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal zijn opgenomen. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 26 december 2020, genummerd 2019295162, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 8.
3.Pagina’s 40, 42 en 43.
4.Pagina 10.
5.Pagina 23.
6.Pagina 15.
7.Pagina’s 17 en 18.
8.Pagina 11.
9.Pagina 37.