4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De
verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 30 maart 2022, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik reed op 2 oktober 2019 te Lelystad als bestuurder van een personenauto (een Mercedes) op de Stationsdreef. Ik was vanaf de linkerrijstrook bezig met meerdere inhaalacties. Het was voor mij een onbekende en bijzondere verkeersituatie. Het regende ook. Ik had daardoor een slecht zicht. Ik ben, nadat ik vreesde tegen een auto te rijden die zich op de rechterrijstrook begaf, uitgeweken en tegen een boom aangereden. Op het moment van uitwijken reed ik op het linker verdrijvingsvlak. Ik zat met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de auto. Ik reed wat harder dan de toegestane maximum snelheid, maar kan mij niet precies herinneren hoe hard. De maximale snelheid was daar 50 kilometer per uur. Ik heb het bord waarop de wegversmalling werd aangegeven en de verdrijvingspijlen op de weg niet gezien. Tijdens het remmen zag ik dat de auto niet deed wat ik wilde. Ik heb schuld aan het verkeersongeval. [slachtoffer 1] ondervindt hinder in zijn werk naar aanleiding van het ongeluk. Hij kampt met veel concentratieverlies. Hij kan niet goed afspraken maken met klanten.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van bevindingenonder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 2 oktober 2019 om 16:05 uur kregen wij kennis van een verkeersongeval op de Stationsdreef in Lelystad. De Stationsdreef is een weg binnen de bebouwde kom. Het was licht en het regende. Het wegdek was nat/vochtig. Wij zagen dat een voertuig tegen een boom aan was gereden. Het betrof een witte Mercedes Benz E-Klasse met het kenteken: [kenteken] . Aan de zijde van de Mercedes lag een man. Wij hadden het vermoeden dat de man gewond was. De airbags voorin de Mercedes waren uitgeklapt. Wij verleenden de man eerste hulp. Wij constateerden dat het slachtoffer [slachtoffer 1] niet aanspreekbaar was en een zware ademhaling had.
Na het ongeval is door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] een verkeersongevalsanalyse gemaakt. Van deze analyse is door hen een
proces-verbaalopgemaakt. Hierin hebben zij onder meer het volgende gerelateerd:
Op 2 oktober 2019 reed de bestuurder van het voertuig, te weten een Mercedes E500 (kenteken [kenteken] ), over de Stationsdreef, komende vanuit de richting Stationsweg en gaande in de richting van de Houtribdreef. De ter plaatse toegestane maximumsnelheid voor motorvoertuigen bedraagt 50 km/h. Het linker verdrijvingsvlak begint ongeveer 90 meter voor de eindpositie. Het rechter verdrijvingsvlak begint ongeveer 20 meter voor de eindpositie van het voertuig. Het verdrijvingsvlak wordt voorafgegaan door verdrijvingspijlen en een bord volgens model L1 van de bijlage 1 van het RVV 1990.
Verbalisant [verbalisant 5] heeft volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van bevindingenonder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
[getuige ] verklaarde mij het volgende:
“Ik zag dat een witte Mercedes mij inhaalde. Ik reed op dat moment 60 kilometer per uur. Deze Mercedes haalde mij met een veel hogere snelheid in. De bestuurder van de auto maakte hierbij gebruik van het verdrijvingsvlak. De bestuurder probeerde de auto voor ons ook in te halen. Hij ging dit niet redden. Ik zag dat hij op het verdrijvingsvlak reed en ging slippen.”
Blijkens een
proces-verbaal van verhoor getuigeheeft [getuige ] onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat de Mercedes niet meer tussen mij en de auto voor mij kon.
Blijkens een
proces-verbaal van verhoor getuigeheeft [slachtoffer 2] onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Wij reden op de linker rijbaan. Op een gegeven moment zag ik dat er een verdrijvingsvlak aankwam. Ik zei dit tegen [verdachte] . Ik zag dat wij op het
verdrijvingsvlak aankwamen en dat er ook een ander voertuig rechts van ons reed,
waardoor wij niet meer terug naar rechts konden.
Blijkens een
proces-verbaal van verhoor getuigeheeft [slachtoffer 2] onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik voelde stijfheid in mijn nek. Ik heb nu eenmaal per week fysiotherapie. Soms tweemaal per week als het heel erg is. Ik heb dan pijn in mijn nek, hoofd en schouders. Ik heb voor 's avonds diazepam om beter te slapen. Ik heb volgens de dokter en fysiotherapeut een whiplash. Ik heb door de aanrijding een dag niet kunnen werken. Ik ben toen weer begonnen maar kreeg voor de kerstvakantie een terugval. Ik kon mijn nek niet meer bewegen door de spierspanning. Ik heb toen een week niet kunnen werken en een week half gewerkt. De wervels stonden scheef. Ik had daardoor ook weer hoofdpijn. Ik ben nu beperkt met lesgeven. Ik ben gymleraar. Ik kan mij niet meer volledig inzetten. Het is onbekend hoelang het duurt.
Verbalisant [verbalisant 6] heeft volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van bevindingenonder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 24 juni 2020 heb ik gesproken met [slachtoffer 1] . Hij verklaarde: “Het is nu 9 maanden na de aanrijding. Het gaat iets beter maar nog niet helemaal. Ik heb nog behandelingen van een manueel therapeut gehad. Ik heb nog last van mijn schouder/schouderbladen. Ik had een hersenschudding en bloedingen in mijn hoofd.
Een
schriftelijk bescheid, te weten een brief 18 februari 2021, opgemaakt door [slachtoffer 1] , voor zover van belang, zakelijk weergegeven:
Ik heb veel moeite met het onthouden van afspraken en dagelijkse bezigheden. Dit heeft ook gevolgen op zakelijk gebied. Het komt regelmatig voor dat ik collega's teleurstel op het werk en afspraken die ik maak vergeet. Ik merk de afgelopen periode een enorme terugval, de klachten worden erger en ik kom slecht op
woorden. Daarnaast merk ik dat er geen verbetering zit van het herstel van mijn linkerschouder.
Schuld
Of er sprake is van schuld hangt af van het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Er moet sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte reed als bestuurder van een personenauto met drie inzittenden inclusief hijzelf, op een voor hem onbekende weg, terwijl zijn zicht door regen was belemmerd. Hij reed met een hogere snelheid dan de toegestane maximumsnelheid op de linkerrijstrook. Verdachte heeft het verkeersbord model L1 van de bijlage 1 van he RVV 1990 en de verdrijvingspijlen op de weg niet gezien. Eén van de inzittenden kennelijk wel, want die heeft verdachte ervoor gewaarschuwd dat hij een verdrijvingsvlak naderde. Verdachte reed vervolgens op het linker verdrijvingsvlak en haalde een auto in die op de rechterrijstrook reed. Verdachte probeerde een tweede auto in te halen, terwijl verdachte nog altijd op het linker verdrijvingsvlak reed met een hogere snelheid dan de toegestane maximumsnelheid. De laatste inhaalmanoeuvre is niet geslaagd en er was geen ruimte meer om in te voegen op de rechter rijstrook. Door een verdrijvingsvlak aan de rechterzijde van de rechterrijstrook, buigt die rijstrook ter plaatse naar links. De tweede auto die verdachte wilde inhalen en die de rechter rijstrook volgde, bewoog zich als gevolg van dat rechter verdrijvingsvlak in de richting van verdachte. Verdachte is om die auto niet te raken naar links uitgeweken. Hij had zijn auto daarbij niet meer onder controle, is de middenberm in gereden en tegen een boom gebotst, waarbij de inzittenden van de auto letsel hebben opgelopen.
De rechtbank is het met verdachte en zijn raadsman eens dat door de verdrijvingsvlakken links en rechts van de rijbaan, ter plaatse sprake is van een enigszins bijzondere verkeerssituatie. Naar het oordeel van de rechtbank was extra voorzichtigheid en oplettendheid daarom geboden. Verdachte heeft bovendien verklaard dat hij ter plaatse niet bekend was en dat door de regen zijn zicht was beperkt. Door onder die omstandigheden toch met een hogere snelheid te rijden dan is toegestaan en zelfs over een verdrijvingsvlak te blijven rijden in een poging auto’s op de rechter rijstrook in te halen, is het handelen van verdachte achtergebleven bij hetgeen van een redelijk handelend verkeersdeelnemer mag worden verwacht en dat voor een langere tijd. Van een redelijk handelend verkeersdeelnemer mag immers worden verwacht dat hij zijn snelheid aanpast aan de weg- en weersomstandigheden, zodat hij niet rijdt over een verdrijvingsvlak en zijn voertuig zodanig onder controle heeft dat hij een verkeerd ingezette inhaalmanoeuvre tijdig en veilig kan afbreken en kan invoegen op de rechter rijstrook. Verdachte heeft er gedurende langere tijd voor kunnen en moeten kiezen om geen inhaalmanoeuvre te beginnen dan wel eerder af te remmen om zijn inhaalmanoeuvre af te breken en in te voegen, maar heeft in plaats daarvan volhard in zijn inhaalmanoeuvre, met alle gevolgen van dien.
De mate van schuld moet, gelet op de ten laste gelegde terminologie, beoordeeld worden als in zeer hoge of aanmerkelijke mate onvoorzichtig en/of onoplettend. De rechtbank is van oordeel dat het samenstel van gedragingen van verdachte meer dan substantieel afwijkt van het gedrag van een normale verkeersdeelnemer. Verdachte heeft door zijn handelen gedrag vertoond dat de kwalificatie ‘aanmerkelijke mate van schuld’ overstijgt. Hij heeft zeer onvoorzichtig en onoplettend gehandeld en onaanvaardbare risico’s op ernstige gevolgen in het leven geroepen.
Aard van het letsel
Met betrekking tot het letsel van inzittende [slachtoffer 1] overweegt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat [slachtoffer 1] als gevolg van het verkeersongeval lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dit letsel bestond onder meer uit een hersenschudding en meerdere bloedingen in het hoofd. De aard en de ernst van het door [slachtoffer 1] opgelopen lichamelijk letsel zijn naar het oordeel van de rechtbank ernstig. In dat verband kijkt de rechtbank ook naar de gevolgen die het letsel met zich heeft gebracht. Daarvan ondervindt [slachtoffer 1] nog tot op heden last van, aldus verdachte. Echter, nu enige medische onderbouwing van het letsel van [slachtoffer 1] ontbreekt, acht de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten aanwezig om het letsel aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. Daarvoor is de verklaring van verdachte en [slachtoffer 1] zelf onvoldoende. De rechtbank acht wel bewezen dat sprake is van zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Ook ten aanzien van mede-inzittende [slachtoffer 2] acht de rechtbank bewezen dat sprake is van dergelijk letsel.
Conclusie
De rechtbank acht het als feit 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 5 omschreven.