ECLI:NL:RBMNE:2022:1395

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
C/16/521928 / HA ZA 21-353
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vordering en rechtsgeldige stuiting in civiele procedure

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, staat de verjaring van een vordering centraal. De eiseres, aangeduid als [geopposeerde], stelt dat zij in 2002 een bedrag van € 10.000,- heeft betaald aan de gedaagde, [opposant], in ruil voor hulp bij het verkrijgen van een verblijfsvergunning. In 2008 heeft [geopposeerde] een gerechtelijke procedure gestart, waarbij [opposant] bij verstek is veroordeeld tot betaling van het bedrag. Dit verstekvonnis werd pas in 2019 aan [opposant] betekend, waarna hij in verzet ging. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de vordering van [geopposeerde] al in augustus 2007 was verjaard, omdat er geen rechtsgeldige stuitingshandelingen zijn verricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verjaringstermijn van vijf jaar is gaan lopen vanaf het moment dat [geopposeerde] op de hoogte was dat [opposant] niet zou betalen. De rechtbank concludeert dat de dagvaarding in 2008 niet op de juiste wijze is betekend, waardoor de verjaring niet rechtsgeldig is gestuit. De rechtbank vernietigt het eerdere verstekvonnis en wijst de vorderingen van [geopposeerde] af, waarbij zij haar in de proceskosten veroordeelt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/521928 / HA ZA 21-353
Vonnis in verzet van 20 april 2022
in de zaak van
[geopposeerde],
hierna te noemen: [geopposeerde]
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat: mr. M.A. Collet,
tegen
[opposant],
hierna te noemen: [opposant]
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat: mr. R. Verspaandonk,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 10 november 2021 van deze rechtbank. In dat tussenvonnis is [opposant] ontvankelijk verklaard in zijn verzet en is bepaald dat er een mondelinge behandeling zal plaatsvinden.
1.2.
Deze mondelinge behandeling vond plaats op 3 maart 2022. [geopposeerde] was aanwezig samen met een tolk en werd bijgestaan door haar advocaat mr. Collet. [opposant] was aanwezig samen met zijn broer en werd bijgestaan door zijn advocaat mr. Verspaandonk. Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Aan het einde van de zitting heeft de rechter partijen medegedeeld dat 20 april 2022 uitspraak zal worden gedaan.

2.Waar de zaak in het kort over gaat

2.1.
De discussie tussen partijen gaat over de vraag of [geopposeerde] in 2002 wel of niet € 10.000,- heeft betaald aan [opposant] en of dat bedrag nu terug moet. Volgens [geopposeerde] was mondeling afgesproken dat [opposant] tegen betaling van dat bedrag ervoor zou zorgen dat zij en haar dochters een verblijfsvergunning in Nederland zouden krijgen.
2.2.
In 2008 start [geopposeerde] een gerechtelijke procedure en wordt [opposant] bij verstek veroordeeld tot betaling van € 10.000,- aan [geopposeerde] . Dit verstekvonnis wordt in 2019 aan [opposant] in persoon betekend. Tegen dit verstekvonnis gaat [opposant] in verzet. [opposant] voert aan dat hij nu pas op de hoogte is dat [geopposeerde] een vordering tegen hem handhaaft, dat hij nooit een dergelijke afspraak heeft gemaakt met [geopposeerde] en ook geen geld van haar ontvangen heeft. Bovendien zou de eventuele vordering volgens hem al verjaard zijn, in ieder geval al voordat de verstekprocedure aanhangig werd gemaakt en anders wel daarna.

3.De beoordeling

3.1.
Omdat het beroep op verjaring het meest verstrekkende verweer is van [opposant] zal de rechtbank daar nu eerst op ingaan.
verjaring & stuiting – toetsingskader
3.2.
Voor een vordering als die van [geopposeerde] geldt een verjaringstermijn van 5 jaar vanaf het opeisbaar worden van de rechtsvordering. Als iemand is veroordeeld in een vonnis van de rechter, is de verjaringstermijn 20 jaar. Een verjaringstermijn kan worden afgebroken (gestuit). De termijn gaat dan de dag erna opnieuw lopen voor zover het gaat om een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis (zie artikel 3:319 lid 1 eerste zin BW) en is qua duur ook weer even lang als de oorspronkelijke verjaringstermijn.
3.3.
Stuiten van een lopende verjaringstermijn kan door een schriftelijke aanmaning of door een (andere) schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (artikel 3:317 BW). Stuiting kan ook plaatsvinden door het instellen van een eis die in de vereiste vorm geschiedt (artikel 3:316 BW).
3.4.
In lid 2 van artikel 3:316 BW staat, voor zover dat hier nu van belang is, dat als een ingestelde eis niet wordt toegewezen, de verjaring alleen is gestuit als binnen zes maanden nadat de procedure met een uitspraak is geëindigd een nieuwe eis wordt ingesteld en deze wel wordt toegewezen.
is de vordering van [geopposeerde] verjaard?
3.5.
De rechtbank zal eerst beoordelen of de vordering al voor start van de verstekprocedure van 2008 verjaard was.
3.6.
Volgens [geopposeerde] heeft zij in 2002 een bedrag van € 2.500,- betaald aan [opposant] en in maart 2002 nogmaals € 7.500,-. Uit de verklaringen van haar twee dochters – opgesteld en ondertekend op 11 juli 2007 – en haar verdere stellingen volgt dat [geopposeerde] kort na de betaling duidelijk werd dat zij een advocaat hadden, die ging zorgen voor een verblijfsvergunning en dat [opposant] daar weinig aan zou kunnen doen. In augustus 2002 zou [geopposeerde] te horen hebben gekregen dat [opposant] niet zou terugbetalen.
3.7.
Uit de wet volgt dat een verjaringstermijn in dit geval gaat lopen de dag nadat iemand weet dat de vordering opeisbaar is. In augustus 2002 was duidelijk dat [opposant] niet zou betalen. Dit betekent dat de termijn van 5 jaar vanaf dat moment is gaan lopen en de vordering in augustus 2007 zou zijn verjaard.
3.8.
Dan is de vraag of de verjaring vóór augustus 2007 is gestuit, waardoor de verjaringstermijn opnieuw is gaan lopen. Er zit wel wat documentatie in de stukken, namelijk brieven die zouden zijn gestuurd naar [opposant] . [opposant] betwist dat hij deze brieven ontvangen heeft. Omdat er verder geen informatie is waaruit volgt dat [opposant] de brieven ontvangen heeft, staat niet vast dat de verjaring daarmee is gestuit. Hoewel de advocaat van [geopposeerde] verder heeft aangevoerd dat een kantoorgenoot van hem in de periode tussen augustus 2002 en augustus 2007 meermaals contact heeft gehad met [opposant] en dat [opposant] de vordering heeft erkend, wordt ook dat door [opposant] betwist. Daar is verder geen concrete informatie over, zodat ook hieruit geen stuiting kan worden afgeleid.
3.9.
De conclusie hiervan is dat de vordering in augustus 2007 verjaard is, omdat geen rechtsgeldige stuitingshandelingen kunnen worden vastgesteld in de periode daarvoor. Maar ook als aannemelijk zou zijn dat de stuitingsbrieven [opposant] zouden hebben bereikt, dan nog zou de vordering verjaard zijn. De rechtbank licht dat als volgt toe.
3.10.
Op 8 jan 2008 heeft [geopposeerde] een dagvaarding uitgebracht. Zoals uit het toetsingskader (randnummer 3.3.) blijkt, kan de verjaring daarmee worden gestuit. Er is dan namelijk sprake van het instellen van een eis. Dit vereist echter wel dat het instellen van de eis
in de vereiste vorm geschiedt.Dit laatste is in deze zaak niet gebeurd. De dagvaarding van 8 januari 2008 is namelijk openbaar betekend, omdat naar zegge van [geopposeerde] geen woon- of verblijfplaats bekend was van [opposant] . Echter blijkt uit het BRP-uittreksel dat door [opposant] in het geding is gebracht dat [opposant] destijds wel ingeschreven stond op een adres. Onvoldoende is gebleken waarom de rechtbank niet zou mogen vertrouwen op de gegevens uit het BRP. Daarvan uitgaande had de dagvaarding aan hem in persoon op zijn adres moeten worden betekend. Omdat dat niet is gebeurd, is de dagvaarding niet op de juiste wijze uitgebracht en is het instellen van de eis dus niet in de vereiste vorm geschied. De verjaring is daardoor niet rechtsgeldig gestuit. Op basis van het onterecht openbaar betekenen is er een verstekvonnis gewezen. De verjaringstermijn van 20 jaar die normaliter volgt uit een (verstek)vonnis gaat in deze zaak op grond van bovenstaande niet op. [opposant] is uiteindelijk in 2019 voor het eerst bekend geworden met de vordering van [geopposeerde] . Voor zover de vordering van [geopposeerde] bij het uitbrengen van de dagvaarding al niet was verjaard, is dus geen nieuwe verjaringstermijn van 20 jaar gaan lopen met het wijzen van het verstekvonnis en is uitgaande van een verjaringstermijn van 5 jaar de vordering in 2019 al geruime tijd verjaard.
3.11.
[geopposeerde] kan zich hierbij niet beroepen op het bepaalde in artikel 3:316 lid 2 BW (zie hiervoor randnummer 3.4.). De toepasselijkheid van dit artikel ziet niet op deze situatie waarin [opposant] door de onjuiste adressering van de dagvaarding niet weet dat er nog aanspraak wordt gemaakt op een bedrag door [geopposeerde] en daar pas ongeveer 17 jaar na dato alsnog van op de hoogte komt. Voor stuiting van verjaring is nu net nodig dat iemand tijdig – in dit geval dan in ieder geval met het uitbrengen van de dagvaarding in 2008 – op de hoogte komt dat de aanspraak van [geopposeerde] nog steeds actueel is wat [geopposeerde] betreft. Dat is de ratio achter de bepaling dat zo’n bericht de verjaring stuit. Door de openbare betekening kan er niet vanuit worden gegaan dat [opposant] op de hoogte was van de aanspraak van [geopposeerde] .
conclusie & kosten
3.12.
De vordering van [geopposeerde] zal op grond van het bovenstaande worden afgewezen en het verstekvonnis zal worden vernietigd. [geopposeerde] moet de proceskosten van [opposant] vergoeden omdat zij geen gelijk heeft gekregen.
Deze kosten worden begroot op:
€ 106,01 dagvaarding in verzet
€ 1.407,50 salaris gemachtigde (2,5 punt x tarief II)
€ 1.513,51 totaal

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
vernietigt het door rechtbank Utrecht op 21 mei 2008 onder zaaknummer / rolnummer 245589 / HA ZA 08-559 gewezen verstekvonnis,
en opnieuw beslissend
4.2.
wijst de vorderingen af,
4.3.
veroordeelt [geopposeerde] in de proceskosten, aan de zijde van [opposant] begroot op € 1.513,51,
4.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022. [1]

Voetnoten

1.type: HW (5330)