ECLI:NL:RBMNE:2022:1392

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
9427447
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en brandwerend glas: verplichtingen en aansprakelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een stichting en een aannemer over de verplichtingen met betrekking tot brandwerend glas in een synagoge. De stichting, eiseres, had in 2013 de synagoge verworven en een overeenkomst van aanneming van werk gesloten met de aannemer, gedaagde, in 2015. De aannemer heeft het werk opgeleverd, maar de brandweer heeft in 2020 geconstateerd dat het glas in de synagoge niet voldeed aan de brandveiligheidseisen. Eiseres vorderde dat gedaagde haar verplichtingen uit de aanneemovereenkomst niet was nagekomen en eiste terugbetaling van de kosten voor het plaatsen van brandwerend glas. De kantonrechter oordeelde dat de aannemer in beginsel mocht uitgaan van de bouwtekeningen van de architect en dat er geen wilsovereenstemming was over het plaatsen van brandwerend glas. De aannemer had echter wel een waarschuwingsplicht geschonden, omdat de aannemer had moeten wijzen op de tegenstrijdigheid tussen de bouwtekeningen en de brandveiligheidseisen. De schade werd gelijkelijk verdeeld tussen de partijen, omdat de stichting ook een fout had gemaakt door een onjuiste opdracht te geven. Uiteindelijk werd gedaagde veroordeeld tot betaling van € 4.806 aan eiseres, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9427447 UC EXPL 21-6379 JPd/45024
Vonnis van 13 april 2022
in de zaak van
de stichting
[eiseres],
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.N.T. van der Linden,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] , kantoorhoudend in [plaatsnaam 1] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. drs. P.J.M. Petit.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 31 augustus 2021 met elf bijlagen;
- de conclusie van antwoord van 6 oktober 2021 met vier bijlagen;
- de brief van 2 februari 2022 van [eiseres] met bijlagen 12 tot en met 14.
1.2.
Op 21 februari 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens [eiseres] was de heer [A] aanwezig vergezeld door mevrouw [B] (architect bij [architectenbureau] ) en bijgestaan door mr. J.N.T. van der linden. Namens [gedaagde] was de heer [C] aanwezig, bijgestaan door mr. P.J.M. Petit. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en antwoord gegeven op de vragen van de kantonrechter. De griffier heeft aantekeningen gemaakt. Na de zitting is vonnis bepaald.
1.3.
Op 1 maart 2022 heeft [eiseres] de rechtbank bericht dat partijen er niet in geslaagd zijn een schikking te bereiken.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft in 2013 de synagoge aan de [straatnaam] in [plaatsnaam 2] verworven van de gemeente [.] met de verplichting om het gebouw te restaureren. [eiseres] en [gedaagde] hebben op 13 augustus 2015 een overeenkomst van aanneming van werk gesloten. [gedaagde] zou de renovatie van de synagoge op zich nemen op basis van de technische omschrijving en de bouwtekeningen gemaakt door [architectenbureau] (hierna: de architect). Partijen zijn een aanneemsom overeengekomen gebaseerd op een schriftelijke offerte van [gedaagde] . Op de aanneemovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden voor Aanneming van werk 2013 (hierna: Ava 2013) van toepassing verklaard.
2.2.
[gedaagde] heeft het werk 10 december 2015 opgeleverd en dat is door [eiseres] aanvaard.
2.3.
De brandweer van [plaatsnaam 2] heeft [eiseres] bij de brief van 15 september 2020 bericht dat de synagoge niet voldoet aan de brandveiligheidseisen. In de scheidingswand van het trappenhuis is glas aangebracht dat niet voldoende brandwerend is. Dat is volgens de brief een overtreding van artikel 2.97 van het Bouwbesluit.
2.4.
Na meerdere keren te hebben overlegd wie de kosten voor het plaatsen van brandwerend glas moet betalen, komen partijen op 21 juni 2021 overeen dat [eiseres] de kosten van € 22.080,50 voor het plaatsen van het brandwerend glas betaalt en [gedaagde] alsnog het glas plaatst, waarbij [gedaagde] aangeeft dat:
“Als uw cliënte daarna de kosten van de leverancier op [gedaagde] en/of [architectenbureau] wil verhalen, dan wel het aan [gedaagde] betaalde bedrag van € 22.080,05 (vermeerderd met opslagen en BTW) wil terugvorderen staat dat uw cliënte vrij (tot 1 september 2021, waarna, deze mogelijkheid is vervallen ten aanzien van [gedaagde] ).” [gedaagde] heeft vervolgens op 26 juli 2021 het brandwerende glas geplaatst. Aan [eiseres] is uiteindelijk € 30.057,08 inclusief btw in rekening gebracht bij factuur van 16 juli 2021 en dit bedrag is door [eiseres] aan [gedaagde] betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat [gedaagde] haar verplichtingen uit de aanneemovereenkomst ten aanzien van de noodzakelijke brandwerende voorzieningen bij oplevering van het werk niet, althans niet volledig is nagekomen. Ook vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] om € 30.057,08 aan haar (terug) te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2021 tot de dag van voldoening, en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en nakosten met rente.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiseres] dat [gedaagde] op grond van de aanneemovereenkomst met algemene voorwaarden en het Bouwbesluit gehouden was brandwerende voorzieningen, te weten brandwerend glas, in het trappenhuis aan te brengen. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat de haar door [gedaagde] voor het alsnog aanbrengen van die voorziening in rekening gebrachte en onder protest betaalde kosten aan haar moeten worden terugbetaald als onverschuldigd betaald dan wel als schadevergoeding.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten. [gedaagde] baseert haar verweer - kort weergegeven - op het volgende. [eiseres] is niet ontvankelijk in haar vordering omdat primair een onderhoudstermijn is afgesproken en subsidiair omdat de vordering is verjaard. Meer subsidiair betwist [gedaagde] dat partijen overeengekomen zijn dat zij brandwerend glas moest plaatsen en dat zij tekort geschoten is in de nakoming van haar verplichtingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vervaltermijn en verjaring

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] zijn de stellingen dat het recht van [eiseres] tot het vragen van nakoming door [gedaagde] van haar verplichtingen is vervallen dan wel dat de vordering van [eiseres] is verjaard
4.2.
Dit verweer wordt verworpen. Wat er zij van de vraag of sprake is van een contractuele of wettelijke verval- of verjaringstermijn, partijen hebben op 21 juni 2021 met elkaar de praktische afspraak gemaakt dat hun meningsverschil aan de rechter wordt voorgelegd – uiterlijk op 1 september 2021 en dat vooruitlopend op die beslissing [gedaagde] alsnog zorgdraagt voor het aanbrengen van het brandwerend glas tegen betaling van de afgesproken nadere aanneemsom. [gedaagde] heeft met het sluiten van deze vaststellingsovereenkomst een mogelijk beroep op een verval- of verjaringstermijn prijsgegeven. [gedaagde] schrijft ondubbelzinnig in de namens haar op 21 juni 2021 verstuurde e-mail dat het [eiseres] tot 1 september 2021 vrijstaat om het onder protest betaalde bedrag terug te vorderen, waarna deze mogelijkheid is vervallen ten aanzien van [gedaagde] . [eiseres] heeft op 31 augustus 2021 de dagvaarding van deze procedure aan [gedaagde] betekend. Hiermee heeft zij binnen de door [gedaagde] gestelde termijn een procedure aanhangig gemaakt om de kosten terug te vorderen en heeft [gedaagde] dus haar verjaringsverweer prijsgegeven.
4.3.
Dit betekent dat [eiseres] ontvangen kan worden in haar vordering.
Is [gedaagde] haar verplichtingen nagekomen?
4.4.
De centrale vraag in deze procedure is wat partijen zijn overeengekomen ten aanzien van de brandwerendheid van de glazen in het trappenhuis. [eiseres] stelt dat partijen brandwerend glas zijn overeengekomen en [gedaagde] stelt dat partijen het glas zijn overeengekomen dat in 2015 is geplaatst. Voor de beantwoording van die vraag: “
komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.”De kantonrechter overweegt daarbij dat de kennis van de door [eiseres] bij het bouwproces ingeschakelde architect aan [eiseres] moet worden toegerekend. De verbouwing van de synagoge is gebaseerd op de bouwtekeningen van de door [eiseres] ingeschakelde architect.
4.5.
De bouwtekeningen van de architect en de offertes van [gedaagde] – die door [eiseres] zijn aanvaard – vormen het uitgangspunt voor het vaststellen wat partijen hebben afgesproken.
4.6.
Op de bouwtekening van de binnenkozijnen staat op de plekken waar glazen moeten komen “
glas 4.4.2”. Onder iedere tekening van de kozijnen staat een opsomming van kozijnnummer, stijl- en regelmaten en glas met de nummer aanduiding 4.4.2. Bij een aantal tekeningen is de afkorting WBDBO vermeld dat staat voor Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag, zoals bijvoorbeeld:
“kozijn 3215
20 min WBDBO
Stijlen 67x114 / 90x114
Regels 67x114 / 90x114
Deuren 56x14
Glas 4.4.2
Dranger BUVA DC-250 met vrijloopfunctie
Deurnaald Alprokon “uitvoering 3”
Valdorpel”
4.7.
Op de offerte staat onder ‘calculatiecode 34 Beglazing’ onder het kopje ‘Binnenbeglazing’: “g
las in kozijn/pui naar zaal – standaard 4.4.2. Wel letselwerend uitvoering. € 7.061,16”.
4.8.
De kantonrechter overweegt dat de aannemer in beginsel van de bouwtekeningen van de architect uit mag gaan. De architect geldt als deskundige op haar vlak en de aannemer hoeft de ontwerpfase niet over te doen. Op de tekeningen heeft de architect duidelijk meerdere malen aangegeven welk soort glas geplaatst moet worden in het raamwerk, namelijk 4.4.2 glas. Tijdens de zitting heeft [gedaagde] verklaard – en dat is door [eiseres] niet weersproken – dat 4.4.2 glas staat voor twee keer vier millimeter glas met een type 2 soort folie ertussen en dat dit glas niet in een brandwerende uitvoering bestaat. [gedaagde] is dan ook uitgegaan van de tekeningen, heeft het niet brandwerende 4.4.2. glas geoffreerd en geplaatst. Het argument van (de architect van) [eiseres] dat zij met 4.4.2 glas op de tekening glas met doorvalbeveiliging heeft bedoeld en dat zij geen glaszetter is en daarom niet bekend is met de soorten glas (en de aannemer wel) gaat niet op. De kantonrechter begrijpt niet waarom de architect dan een specifiek type glas voorschrijft met een nummer waarvan zij de betekenis zegt niet te kennen in plaats van te volstaan met de vermelding ‘met doorvalbeveiliging’ op de bouwtekening. Dat is tijdens de zitting ook niet uitgelegd. Omdat de aannemer in beginsel uit mag gaan van de tekening van de architect en dus van de daarop beschreven glazen, komt de tegenstrijdigheid op de tekening - het vermelden van een specifiek soort niet brandwerend glas soms naast de vermelding WBDBO – in beginsel voor rekening en risico van de opdrachtgever die de opdracht via haar architect opstelt. Het argument van [eiseres] dat [gedaagde] het werk moet uitvoeren conform de brandwerendheidseisen die het Bouwbesluit daaraan stelt in onder andere de artikelen 2.97 en 2.100 waardoor [eiseres] mocht verwachten dat [gedaagde] brandwerend glas zou plaatsen maakt dat niet anders. [gedaagde] heeft dit voldoende weersproken. Partijen zijn het er samen over eens dat om aan het Bouwbesluit te voldoen in het raamwerk brandwerend glas moet zitten. Echter, partijen zijn het ook eens dat het Bouwbesluit afwijking daarvan toestaat met een vergunning als sprake is van een monument. Dat afwijking in deze situatie niet mogelijk zou zijn is gesteld noch gebleken. [gedaagde] heeft tijdens de zitting verklaard dat zij in de veronderstelling was dat in dit project met een vergunning van het Bouwbesluit was afgeweken, mede omdat aan de andere kant van de tafel een architect betrokken was. [gedaagde] was er niet mee bekend dat – zoals tijdens de zitting door [eiseres] is verklaard – door [eiseres] geen vergunning is aangevraagd. [gedaagde] mocht als gezegd op de bouwtekeningen vertrouwen en te dien aanzien redelijkerwijs verwachten dat de tekeningen in lijn zijn met de wettelijke bepalingen en dus aan de vereisten in het Bouwbesluit voldoen.
4.9.
De kantonrechter concludeert dat een redelijke uitleg van de bewoordingen in de offerte, de bouwtekeningen – mede gelet de maatschappelijke kring waartoe [eiseres] behoort – met zich brengt dat [eiseres] erop mocht vertrouwen dat overal 4.4.2 glas dat niet brandwerend is geplaatst moest worden. Dit betekent dat partijen in 2015 geen wilsovereenstemming hebben bereikt over het plaatsen van brandwerend glas bij het trappenhuis. [gedaagde] was op grond van de overeenkomst uit 2015 dan ook niet gehouden alsnog brandwerend glas te plaatsen. Voor vervangende schadevergoeding in de vorm van een veroordeling tot terugbetaling van de kosten voor het alsnog plaatsen van dat glas kan geen sprake zijn. De gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden afgewezen.
Waarschuwingsplicht
4.10.
Daarmee is het doek voor [eiseres] nog niet gevallen. De aannemer mag dan wel uitgaan van de vermelding van 4.4.2 glas op de tekeningen van de architect, maar dat ontslaat de aannemer niet van een eigen verantwoordelijkheid als de overeenstemming leidt tot een onrealistisch resultaat. De aannemer mag kort gezegd niet blind uitvoeren wat door de architect is beschreven. De aannemer moet voor gebreken of tegenstrijdigheden op de tekeningen waarschuwen, ook al wordt de opdrachtgever bijgestaan door een architect (artikel 7:754 van het Burgerlijk Wetboek). De enkele omstandigheid dat [eiseres] voldoende deskundig is om de tegenstrijdigheid in tekening te onderkennen, ontslaat de aannemer niet van zijn verplichting de opdrachtgever te waarschuwen voor tegenstrijdigheden die hij kent of behoort te kennen. Het is te gemakkelijk om zomaar de tekeningen uit te voeren, ook in het geval dat haast zou zijn geboden bij de uitvoering van het werk. In dit geval is sprake van een dergelijke tegenstrijdigheid. Vaststaat immers tussen partijen dat het raamwerk (waarin het glas is bevestigd) in een brandwerende uitvoering moet worden (en ook is) geplaatst en dat de overeenkomst zou inhouden dat het glas niet in een brandwerende uitvoering (glastype 4.4.2) wordt geplaatst. Tijdens de zitting hebben partijen uitgelegd dat het brandwerende raamwerk zonder brandwerend glas als geheel niet kan voldoen aan een eis van 20 minuten weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (wbdbo). Beide elementen – het glas en het raamwerk – moeten dus volgens die norm brandwerend zijn en wanneer één van beide niet brandwerend is, is de andere dat dan ook niet. Het ligt hierdoor in de rede om of beide elementen in een brandwerende uitvoering te plaatsen of allebei niet. Dat is niet gebeurd. Het glas was immers niet brandwerend en het raamwerk wel. De aannemer had hiervoor voorafgaand aan de uitvoering van het werk moeten waarschuwen. Het had op de weg van aannemer gelegen om uitleg te vragen of geven over het ongerijmde resultaat waartoe uitvoering van de tekeningen zou leiden. Dan was het misverstand gebleken en waren de kosten van het verwijderen en herplaatsen van het glas voorkomen. Het verweer dat [gedaagde] niet op de hoogte was van het gegeven of er een vergunning was aangevraagd om aan het Bouwbesluit te voldoen is daarvoor niet van belang. Zelfs indien van het Bouwbesluit zou zijn afgeweken waardoor wel aan de wettelijke vereisten zou zijn voldaan, geeft dit het hierboven beschreven ongerijmde resultaat.
4.11.
Het verweer van [gedaagde] dat de architect een ontwerpfout heeft gemaakt en de eventuele schade op de architect moet worden verhaald, staat los van haar eigen verantwoordelijkheid. De architect is verder geen partij in deze procedure.
4.12.
Dat betekent dat [gedaagde] haar verplichting om te waarschuwen heeft geschonden en zij de schade die daar het gevolg van is moet vergoeden. De kosten van het brandwerende glas zelf vormen geen schade, die [gedaagde] moet betalen. Die kosten zouden immers, indien [gedaagde] wel aan haar waarschuwingsplicht had voldaan, ook zijn gemaakt en staan dus niet in causaal verband met de schending. De schade bestaat derhalve uit de prijs voor het geleverde 4.4.2 glas en de onnodige kosten voor plaatsing en vervolgens verwijdering daarvan eventueel verminderd met de restwaarde – zo die er is – van het te verwijderen 4.4.2. glas. De aanschaf- en plaatsingskosten van het nieuwe – wel brandwerende glas – komen niet voor vergoeding in aanmerking.
4.13.
Dit keer geldt voor [gedaagde] dat het doek voor haar nog niet is gevallen. Niet uit het oog mag immers worden verloren dat de hele problematiek is ontstaan doordat [eiseres] , voorzien van professionele bijstand van een architect, een onjuiste opdracht aan de aannemer heeft gegeven. Zonder die fout zou de schade in ieder geval niet zijn ingetreden. Er is met andere woorden sprake van de situatie dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eiseres] moet worden toegerekend (artikel 6:101 BW). Bij het bepalen van de omvang van de schadevergoedingsplicht wordt acht geslagen op de deskundigheid van de opdrachtgever (samen met de architect). De schade zal om die reden voor 50% toegerekend worden aan de aannemer en 50% aan de opdrachtgever.
4.14.
Dit brengt de kantonrechter tot de volgende berekening. [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat de offerte voor het geplaatste glas € 7.061,16 is en dat voor het brandwerende glas € 22.080,50 (exclusief opslagen en btw) zou zijn gerekend. Het verschil is € 15.019,34 exclusief btw en opslagen en volgens [gedaagde] € 20.445,08 inclusief btw en opslagen.
Deze niet voor vergoeding in aanmerking komende kosten worden van de gevorderde totale kosten afgetrokken. Dat resulteert in (€ 30.057,08 - € 20.445,08 =) € 9.612. Deze kosten van het verwijderen en herplaatsen van het glas zijn door [eiseres] niet weersproken waardoor de kantonrechter ervan uitgaat dat dat de kosten zijn voor het plaatsen en verwijderen van het verkeerde glas. De kosten worden volgens het hiervoor vastgestelde uitgangspunt gelijkelijk over opdrachtgever en aannemer verdeeld. Omdat [eiseres] de kosten heeft vooruitbetaald zal [gedaagde] worden veroordeeld om € 4.806 aan [eiseres] te betalen (€ 9.612 / 2).
4.15.
De wettelijke rente is verschuldigd vanaf de schadedatum, dat is het moment van betaling van de aanneemsom voor het alsnog plaatsen van het brandwerende glas. Uit de overgelegde mailwisseling tussen de advocaten van partijen volgt dat [gedaagde] eerst tot die werkzaamheden wilde overgaan na ontvangst van de betaling van die aanneemsom. [eiseres] heeft onweersproken gesteld dat dit op 25 augustus 2021 het geval was zodat [gedaagde] vanaf de door [eiseres] genoemde datum van 25 augustus 2021 in verzuim is met betaling van het hierboven genoemde bedrag.
Proceskosten compenseren en betalen nakosten4.16. Partijen zijn over en weer in het ongelijk gesteld. De kantonrechter ziet daarin aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat beide partijen hun eigen kosten dragen. [gedaagde] zal wel worden veroordeeld om de na dit vonnis hieronder verder beschreven ontstane kosten te betalen, indien zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan het vonnis voldoet.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om € 4.806,- aan [eiseres] te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van 25 augustus 2021 tot de dag der betaling;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
5.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 april 2022.