ECLI:NL:RBMNE:2022:1386

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
C/16/532936 / FO RK 22-8
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. T. Dopheide
  • mr. G.L.M. Urbanus
  • mr. N.J.W.G. Simons
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 april 2022 een beschikking uitgesproken over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van beide ouders te beëindigen, omdat de vader al geruime tijd geen contact meer heeft met de kinderen en het niet wenselijk is om de moeder alleen te belasten met het gezag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen een belaste jeugd hebben gehad, met getuigenissen van conflicten en huiselijk geweld tussen de ouders, wat heeft geleid tot gedragsproblemen bij de kinderen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De moeder steunt het verzoek van de Raad, terwijl de vader zich tegen het verzoek verzet. De rechtbank heeft besloten het gezag van beide ouders te beëindigen en de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland als voogd aan te stellen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De rechtbank heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de ouders betrokken blijven in het leven van de kinderen, ondanks de beëindiging van het gezag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/532936 / FO RK 22-8
Beëindiging van het ouderlijk gezag
Beschikking van 7 april 2022
in de zaak van:
Raad voor de Kinderbescherming, regio Midden-Nederland, hierna: de Raad,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
over de kinderen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats 1] , hierna: [minderjarige 1 (voornaam)] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2012 te [geboorteplaats 2] , hierna: [minderjarige 2 (voornaam)] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbende 1],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[belanghebbende 2],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .
de gecertificeerde instelling
Samen Veilig Midden-Nederland, hierna: de GI,
gevestigd in [vestigingsplaats] .

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft het volgende stuk ontvangen: het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 30 december 2021, binnengekomen op 31 december 2021.
1.2.
Het verzoek is door de meervoudige kamer (drie rechters) besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 10 maart 2022. Hierbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de heer [A] namens de Raad;
  • mevrouw [B] namens de GI.
1.3.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.4.
De rechtbank heeft aan [minderjarige 1 (voornaam)] gevraagd wat zij van het verzoek vindt. [minderjarige 1 (voornaam)] heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om haar mening te geven.

2.Waar gaat het over?

2.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] . Zij hebben samen het ouderlijk gezag over hen.
2.2.
In de beschikking van 7 december 2018 zijn [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst in de beschikking van 3 december 2021 tot 7 december 2022.
2.3.
De kinderrechter heeft in de beschikking van 5 juni 2019 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [minderjarige 1 (voornaam)] bij de moeder en aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing in een 24-uurs instelling, met ingang van 5 juni 2019 tot 7 december 2019.
Sinds 25 november 2019 woont [minderjarige 1 (voornaam)] niet meer thuis. In de zomer van 2021 is zij voor het laatst verhuisd, dit keer naar het huidige gezinshuis. Dit gezinshuis is perspectief biedend. Dit betekent dat [minderjarige 1 (voornaam)] hier in principe kan blijven wonen totdat zij volwassen is.
2.4.
De kinderrechter heeft in de beschikking van 16 januari 2020 voor het eerst een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor [minderjarige 2 (voornaam)] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder. [minderjarige 2 (voornaam)] verblijft sinds april 2020 in het huidige gezinshuis. Dit gezinshuis is perspectief biedend.
2.5.
In de beschikking van 3 december 2021 heeft de kinderrechter voor het laatst de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] in een gezinsgerichte voorziening verlengd, en wel tot 7 december 2022.
2.6.
De Raad vraagt de rechtbank nu om het gezag van de ouders te beëindigen en de GI met de voogdij te belasten. De GI heeft per brief van 15 juni 2021 laten weten dat zij bereid is om de voogdij over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] op zich te nemen.
2.7.
De moeder is het eens met het verzoek van de Raad.
2.8.
Uit het raadsrapport blijkt dat de vader het niet eens is met het verzoek van de Raad.

3.De beoordeling

Beslissing
3.1.
De rechtbank zal het verzoek van de Raad toewijzen en het gezag van de vader en de moeder over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] beëindigen en de GI met de voogdij over hen belasten. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
Gezagsbeëindiging
3.2.
Volgens de wet kan de rechtbank het gezag van ouders beëindigen als de kinderen opgroeien op een manier waardoor zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en de ouders niet in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn. Die ‘aanvaardbare termijn’ is de periode waarbinnen voor de kinderen duidelijk moet zijn waar zij zullen opgroeien. [1]
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] . [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] hebben een belaste jeugd gehad, waarin zij getuige waren van conflicten en huiselijk geweld tussen de ouders. Er waren vermoedens van verwaarlozing en fysieke en emotionele mishandeling van de kinderen door de ouders. Na de scheiding hebben zij last gehad van de onrustige en instabiele relatie tussen de ouders en de daarmee samenhangende verschillende wisselingen in hun woon- en leefsituatie. [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] hebben hierdoor schade opgelopen en zij hebben beiden gedragsproblemen ontwikkeld. Bij [minderjarige 1 (voornaam)] is hechtingsproblematiek en PTSS vastgesteld. [minderjarige 2 (voornaam)] is vanwege gedragsproblemen een korte tijd uitgevallen op school, wat niet bevorderlijk was voor haar cognitieve ontwikkeling. [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] zijn, door alles wat zij hebben meegemaakt en de schade die zij hebben opgelopen, nu afhankelijk van professionele opvoeders die goed bij hun specifieke behoeften kunnen aansluiten.
3.4.
Het is de ouders samen niet gelukt om [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] te bieden wat zij nodig hebben voor een veilige en gezonde ontwikkeling. Het lukte de ouders namelijk onvoldoende om aan te sluiten op de emotionele en pedagogische behoeften van de kinderen. Verschillende vormen van hulp hebben niet geleid tot verbetering van de situatie. Daarnaast is het niet gelukt om de communicatie en samenwerking tussen de ouders te verbeteren. Ten slotte overweegt de rechtbank dat de kinderen gelet op hun problematiek een verzwaarde opvoervraag hebben die veel vraagt van hun opvoeders.
3.5.
Het voorgaande betekent dat [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] niet meer terug kunnen naar de vader of de moeder. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] nu al is verstreken. [minderjarige 1 (voornaam)] woont sinds juni 2019 niet meer thuis en [minderjarige 2 (voornaam)] sinds januari 2020. Voor hun ontwikkeling en hechting vindt de rechtbank het belangrijk dat nu komt vast te staan waar zij in de nabije toekomst en daarna zullen wonen. Daarom moet er nu duidelijkheid komen over hun perspectief. [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] kunnen ieder in hun huidige gezinshuis blijven. Het gaat daar goed met hen. Ze ervaren veiligheid in de gezinshuizen en zij kunnen tot ontwikkeling komen. En de gezinshuisouders kunnen goed inspelen op de verzwaarde opvoedvraag van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] .
3.6.
De vader is op dit moment niet betrokken in het leven van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] . De vader heeft het contact met de kinderen onverwachts en eenzijdig verbroken. Hierdoor hebben [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] al langere tijd geen contact met de vader. Door zo te handelen heeft de vader [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] belast met verdriet, vragen en onzekerheid. Op dit moment kunnen zij hiermee om gaan, maar op de lange termijn kan het ontbreken van contact met de vader wel leiden tot problemen. Verder heeft de vader al het contact met de GI, de gezinshuisouders en de hulpverlening verbroken. Hierdoor is het gezag van de vader op dit moment een belemmerende factor, omdat belangrijke beslissingen over de kinderen niet met hem kunnen worden overlegd en hij die beslissingen niet kan nemen. Om die reden vindt de rechtbank het in het belang van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] noodzakelijk dat het gezag van de vader over hen wordt beëindigd.
3.7.
Over de moeder merkt de rechtbank het volgende op. Het contact tussen de moeder en [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] verloopt goed. [minderjarige 1 (voornaam)] verblijft twee weekends per maand bij de moeder en [minderjarige 2 (voornaam)] één weekend per maand. Het contact van de meisjes met hun moeder is warm en prettig en de moeder is een ondersteunende factor in hun leven. Omdat de moeder niet meer de voortdurende zorg voor de kinderen draagt, kan zij tussendoor opladen en zo de energie opbrengen om er in de omgangsweekenden met volle aandacht voor hen te zijn. De moeder ondersteunt het verblijf van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] in de huidige gezinshuizen. Verder is de samenwerking tussen de moeder en de hulpverlening, de GI en de gezinshuisouders goed.
3.8.
De rechtbank vindt het niet wenselijk om de moeder alleen te belasten met het gezag over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] . Hoewel de moeder in staat wordt geacht om het gezag over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] te behouden en het gezag goed uit te oefenen, maakt de moeder zich zorgen over de situatie die ontstaat wanneer de vader opnieuw in beeld komt. De moeder vreest dat de vader haar opnieuw onder druk zal zetten en dat er weer strijd ontstaat tussen de ouders. De GI deelt die zorgen. De rechtbank vindt het daarom niet in het belang van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] om de moeder alleen met het gezag over hen te belasten, en zal ook het gezag van de moeder over de kinderen beëindigen.
3.9.
Dat het gezag van de ouders wordt beëindigd, betekent niet dat de ouders in de toekomst geen rol meer zullen spelen in het leven van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] . Integendeel, het is voor hen juist heel belangrijk dat de ouders betrokken blijven in hun leven en dat zij het contact met hen behouden. De moeder speelt op dit moment een belangrijke rol in het leven van de kinderen en dat verloopt goed. Het is in het belang van de kinderen dat deze situatie wordt voortgezet. Tussen de vader en de kinderen is op dit moment geen contact. De rechtbank hoopt dat er op den duur bij de vader en de kinderen toch weer ruimte ontstaat voor contact, zodat de vader ook een rol kan spelen in het leven van de kinderen. Voor de kinderen is het behoud van het contact met de vader ook belangrijk voor hun identiteitsontwikkeling.
Voogdij
3.10.
Omdat het gezag van de ouders wordt beëindigd, moet er een voogd worden benoemd. [2] Er moet namelijk iemand zijn die de belangrijke beslissingen over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] kan nemen omdat zij nog minderjarig zijn. De Raad adviseert om de GI met de voogdij over hen te belasten. De rechtbank vindt het, net als de Raad, belangrijk dat een neutrale persoon wordt belast met de voogdij. Mocht de vader weer in beeld komen, is het belangrijk dat de voogd hierin het aanspreekpunt is en kan bekijken welke mogelijkheden er zijn om het contact tussen de vader en de kinderen te herstellen. De rechtbank zal dan ook de GI benoemen tot voogd over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] .
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.11.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht.
Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van de vader en de moeder over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2012 te [geboorteplaats 2] ;
4.2.
benoemt de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland als voogd over [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] ;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Dit is de uitspraak (beschikking) van (kinder)rechters mr. T. Dopheide (voorzitter), mr. G.L.M. Urbanus en mr. N.J.W.G. Simons, tot stand gekomen in samenwerking met de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2022 door mr. G.L.M. Urbanus.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
SC

Voetnoten

1.Artikel 1:266 lid 1 sub a, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 1:275 lid 1 BW.