ECLI:NL:RBMNE:2022:1385
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van appartement ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een appartement. Eiser, de eigenaar van het appartement, had beroep ingesteld tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente, waarin de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2020 was vastgesteld op € 1.320.000,- met als waardepeildatum 1 januari 2019. Eiser was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat de waarde te hoog was, en bepleitte een lagere waarde van maximaal 10% hoger dan de eerder vastgestelde waarde van € 564.000,- op de waardepeildatum van 1 januari 2018.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 9 november 2021, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was, maar eiser zelf niet. De heffingsambtenaar en een taxateur waren wel aanwezig. De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat verweerder de bewijslast had om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Eiser had verschillende gronden aangevoerd, waaronder het ontbreken van een verslag van de hoorzitting en onvoldoende rekening houden met de VVE-reserves, maar de rechtbank oordeelde dat deze gronden niet slaagden.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat verweerder aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde van het appartement niet te hoog was vastgesteld. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.