ECLI:NL:RBMNE:2022:1382
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling van een appartement
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een appartement. Eiser, de eigenaar van het appartement, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 1.435.000,- voor het belastingjaar 2020, die was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2019. De heffingsambtenaar van de gemeente had deze waarde vastgesteld en een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van maximaal 10% hoger dan de eerdere vastgestelde waarde van € 617.000,- op 1 januari 2018.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 9 november 2021, waarbij eiser niet zelf aanwezig was, maar wel zijn gemachtigde. De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Eiser voerde verschillende gronden aan, waaronder het ontbreken van een verslag van de hoorzitting en onvoldoende rekening houden met VVE-reserves. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had geleverd voor de vastgestelde waarde en dat de beroepsgronden van eiser niet slaagden.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om vergoeding van immateriële schade af, omdat er geen sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.