ECLI:NL:RBMNE:2022:1380
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling van een appartement in Utrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een appartement in Utrecht. De eiser, eigenaar van het appartement, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente, die de waarde van de woning voor het belastingjaar 2020 had vastgesteld op € 1.435.000,- op basis van de waardepeildatum 1 januari 2019. De heffingsambtenaar had het bezwaar van de eiser ongegrond verklaard, waarna de eiser beroep instelde bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 9 november 2021, waarbij de gemachtigde van de eiser aanwezig was, maar de eiser zelf niet. De rechtbank heeft overwogen dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De eiser voerde aan dat de waarde te hoog was en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de VVE-reserves, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had geleverd voor de vastgestelde waarde.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde correct was vastgesteld. De rechtbank wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.