ECLI:NL:RBMNE:2022:1379

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/2751
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging besluit inzake Ziektewet-uitkering en belanghebbendheid

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde C. Rigters-Snijders, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder), dat het bezwaar van eiseres tegen de voortzetting van de Ziektewet-uitkering van de ex-werknemer ongegrond verklaarde. De ex-werknemer had zich op 27 januari 2020 ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet. Eiseres betwistte haar status als belanghebbende, maar de rechtbank oordeelde dat er wel degelijk sprake was van een inkomstenverhouding en dat eiseres terecht als belanghebbende was aangemerkt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Eiseres kreeg een proceskostenvergoeding van € 1.518,- toegewezen. De uitspraak werd gedaan op 5 april 2022 door rechter E.M. van der Linde, in aanwezigheid van griffier M.S.D. de Weerd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2751

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: C. Rigters-Snijders),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: P.L.E. Delahaije).

Inleiding

Op 27 januari 2020 heeft de heer [A] (ex-werknemer) zich ziek gemeld voor zijn werk.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 21 februari 2020 aan ex-werknemer een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
Bij besluit van 17 maart 2021 heeft verweerder aan ex-werknemer meegedeeld dat na een Eerstejaars Ziektewet-beoordeling de ZW-uitkering ongewijzigd wordt voortgezet, omdat hij op 25 januari 2021 minder dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 20 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres over de ongewijzigde voortzetting van de ZW-uitkering ongegrond verklaard en het bezwaar tegen het aanmerken als belanghebbende niet-ontvankelijk.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft door middel van een online verbinding plaatsgevonden op de zitting van 1 december 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en
[B] Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechter heeft het onderzoek op de zitting aangehouden, om verweerder in de gelegenheid te stellen zijn standpunt uiteen te zetten en in te gaan op het al dan niet vallen onder het doelgroepenregister en het al dan niet van toepassing zijn van een no-risk polis.
Op 13 december 2021 heeft gemachtigde van verweerder schriftelijk gereageerd.
Gemachtigde van eiseres heeft daarop op 12 januari 2022 schriftelijk gereageerd.
Beide partijen hebben daarna de rechtbank bericht in te stemmen met het achterwege laten van een tweede zitting. De rechter heeft het onderzoek op 22 februari 2022 gesloten.

Overwegingen

Wel sprake van een inkomstenverhouding
1. Eiseres heeft in haar eerste beroepschrift aangevoerd dat de ex-werknemer zich op 27 januari 2020 vanuit de Werkloosheidswet heeft ziek gemeld. Op de eerste ziektedag van de ex-werknemer zou daardoor geen inkomstenverhouding bestaan met de ex-werknemer. Eiseres heeft dat standpunt in haar aanvullend beroepschrift verlaten. Zij betwist niet meer dat er sprake is van een inkomstenverhouding nu haar duidelijk is dat de ex-werknemer op 27 januari 2020 ziek uit dienst is gegaan.
Deze beroepsgrond behoeft dan ook geen bespreking meer.
Belanghebbendheid
2. Eiseres had zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een inkomstenverhouding en dat zij om die reden niet als belanghebbende kon worden aangemerkt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gericht tegen het aanmerken als belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de toekenningsbeslissing van 21 februari 2020. Verweerder was van mening dat eiseres dan niet meer in het bezwaar gericht tegen het besluit van 17 maart 2021 haar belanghebbendheid ter discussie kan stellen.
4. Tijdens de beroepsprocedure heeft verweerder zich in zijn verweer op het standpunt gesteld dat eiseres op onjuiste gronden in haar bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. Het feit dat eiseres geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit van 21 februari 2020, maakt niet dat eiseres haar vraag in hoeverre zij als belanghebbende moet worden aangemerkt niet meer ter discussie heeft mogen stellen. Verweerder stelt dat eiseres terecht als belanghebbende is aangemerkt, aangezien de ex-werknemer vanuit zijn inkomstenverhouding recht heeft op een ZW-uitkering.
5. De rechtbank stelt vast dat nu niet langer tussen partijen in geschil is dat sprake is van een inkomstenverhouding, ook niet meer in geschil is dat eiseres belanghebbende is. Het bezwaar van eiseres tegen het aanmerken als belanghebbende heeft verweerder dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder had dat bezwaar ongegrond moeten verklaren. Het bestreden besluit is op dit punt dan ook niet juist. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen, maar de rechtsgevolgen in stand laten.
No risk polis
6. In haar aanvullend beroepschrift heeft eiseres als nadere grond aangevoerd dat de ex-werknemer onder de (permanente) no-risk polis had moeten vallen.
Verweerder heeft hierop op verzoek van de rechtbank na de zitting nog nader gereageerd. In zijn reactie heeft verweerder toegelicht dat niet voldaan wordt aan de vereisten voor de (permanente) no-risk polis. Eiseres heeft daarop gereageerd dat zij zich niet verzet tegen de motivatie van verweerder dat geen beroep kan worden gedaan op de no-risk polis.
Ook dit punt behoeft dan ook geen nadere bespreking. Nu, naast het onder 5. gesignaleerde punt, er geen andere beroepsgronden bespreking behoefden, stelt de rechtbank vast dat het bestreden besluit naar inhoud in stand kan blijven.
7. Gelet op wat onder 5. is overwogen, is het beroep gegrond. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De rechtbank stelt de hoogte van de proceskosten vast op € 1.518,-. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) met een waarde per punt van € 759,- bij een wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de door eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.518,-;
  • draagt verweerder op om het door eiseres betaalde griffierecht van € 360,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 5 april 2022 door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.