ECLI:NL:RBMNE:2022:1378

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
UTR 20/1013
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding na intrekking beroep na wijziging besluit na deskundigenrapport

Op 4 april 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster, vertegenwoordigd door mr. R. Grijpstra, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. E.F. de Roy van Zuydewijn. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan over het verzoek om proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster, die eerder een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia) had aangevraagd. Na een deskundigenonderzoek heeft verweerder het besluit gewijzigd en vastgesteld dat verzoekster per 12 augustus 2019 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, met recht op een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). Verzoekster heeft daarop haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft dit verzoek als kennelijk gegrond toegewezen en verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 1.518,-. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1013

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster(gemachtigde: mr. R. Grijpstra)

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn)

Procesverloop

In het besluit van 1 juli 2019 (primair besluit) heeft verweerder aan verzoekster een uitkering in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet Wia) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80% met ingang van
12 augustus 2019.
In het besluit van 29 januari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld op de zitting van 1 augustus 2020. Op de zitting is het onderzoek aangehouden. Na een schriftelijke ronde heeft de rechtbank besloten verzekeringsarts
drs. R. Hollander als deskundige aan te wijzen om een onderzoek te verrichten.
Op 28 december 2021 heeft deze deskundige een verzekeringsgeneeskundige expertise overgelegd aan de rechtbank.
Op 25 februari 2022 heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd. Verweerder heeft besloten dat verzoekster per 12 augustus 2019 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en per 12 augustus 2019 recht heeft op een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). Verweerder heeft daarbij ook besloten de kosten te vergoeden die verzoekster in bezwaar heeft gemaakt tot een bedrag van € 1.082,-.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij geen bezwaar heeft tegen een proceskostenveroordeling.
Overwegingen
1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de stukken in deze procedure en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
4. Het verzoek om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 759,-), met een wegingsfactor 1.
5. De rechtbank wijst er voorts op dat verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.S.D. de Weerd, griffier, op 4 april 2022. De beslissing zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.