Op 11 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, dat op 10 november 2020 een last onder dwangsom oplegde. Na afwijzing van het bezwaar door verweerder, heeft verzoeker beroep ingesteld. Verweerder heeft in een e-mail van 28 mei 2021 aangegeven niet bereid te zijn om de begunstigingstermijn op te schorten, tenzij verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening indient. Verzoeker heeft daarop een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank.
Naar aanleiding van de vraag van de rechtbank of verweerder bereid was om de begunstigingstermijn op te schorten, heeft verweerder op 8 juli 2021 toegezegd dat de termijn verlengd zou worden tot twee weken na de zitting van 22 september 2021. Verzoeker heeft vervolgens zijn verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en verzocht om veroordeling van verweerder in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, maar verweerder heeft hier niet op gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld. Aangezien verweerder tegemoet is gekomen aan verzoeker door de begunstigingstermijn te verlengen, is het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk gegrond. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 759,- aan proceskosten aan verzoeker. Tevens zal het griffierecht worden terugbetaald op grond van de Awb. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.