ECLI:NL:RBMNE:2022:1364

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
UTR_21_2741
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening en veroordeling in proceskosten in bestuursrechtelijke procedure

Op 11 april 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, dat op 10 november 2020 een last onder dwangsom oplegde. Na afwijzing van het bezwaar door verweerder, heeft verzoeker beroep ingesteld. Verweerder heeft in een e-mail van 28 mei 2021 aangegeven niet bereid te zijn om de begunstigingstermijn op te schorten, tenzij verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening indient. Verzoeker heeft daarop een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank.

Naar aanleiding van de vraag van de rechtbank of verweerder bereid was om de begunstigingstermijn op te schorten, heeft verweerder op 8 juli 2021 toegezegd dat de termijn verlengd zou worden tot twee weken na de zitting van 22 september 2021. Verzoeker heeft vervolgens zijn verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken en verzocht om veroordeling van verweerder in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, maar verweerder heeft hier niet op gereageerd.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld. Aangezien verweerder tegemoet is gekomen aan verzoeker door de begunstigingstermijn te verlengen, is het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk gegrond. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 759,- aan proceskosten aan verzoeker. Tevens zal het griffierecht worden terugbetaald op grond van de Awb. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2741

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 april 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: ir. S. Boonstra),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder

(gemachtigde: P. Dijkstra).

Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2020 heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd aan
verzoeker.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld.
Verweerder heeft verzoeker per e-mailbericht van 28 mei 2021 meegedeeld niet bereid te zijn om de begunstigingstermijn lopende het beroep op te schorten, maar dat verweerder wel zal opschorten als verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening indient.
Vervolgens heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Naar aanleiding van de vraag van de rechtbank of bij verweerder bereidheid bestaat om de begunstigingstermijn op te schorten heeft verweerder op 8 juli 2021 toegezegd dat de begunstigingstermijn zal worden verlengd tot 2 weken nadat de beroepszaak op de zitting van 22 september 2021 is behandeld. Vervolgens heeft verzoeker zijn verzoek om de voorlopige voorziening ingetrokken met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft verweerder bij brief van 19 juli 2021 in de gelegenheid gesteld binnen twee weken te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Verweerder heeft hier niet op gereageerd.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten in bestuursrechtelijke gedingen is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
2. Op grond van artikel 8:84, vijfde lid, gelezen in samenhang met artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan, in geval van intrekking van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen, dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van die wet worden veroordeeld.
3. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] dient de vraag of sprake is van ‘geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen’ in een voorlopige voorzieningenprocedure in de eerste plaats te worden gerelateerd aan het specifieke doel van die procedure, te weten het voorkomen van onevenredig nadeel hangende de bezwaar- of (hoger)beroepsprocedure. Aldus wordt ‘geheel of gedeeltelijk tegemoetgekomen’ in de zin van artikel 8:75a van de Awb, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit voorlopig opschort, dan wel de gevraagde voorlopige maatregel verricht, waardoor onevenredig nadeel wordt voorkomen.
4. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend, omdat verweerder de begunstigingstermijn hangende het beroep niet wilde opschorten, tenzij verzoeker een voorlopige voorziening zou aanvragen. Omdat verweerder de begunstigingstermijn vervolgens heeft verlengd tot 2 weken nadat de beroepszaak op de zitting van 22 september 2021 is behandeld, heeft verzoeker het verzoek ingetrokken. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb.
5. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
6. Op grond van het bepaalde in artikel 8:82, vierde lid, onder a, van de Awb, zal de griffier het griffierecht terug betalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 759,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoeker;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 11 april 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep of in verzet

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 13 oktober 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU5109.