ECLI:NL:RBMNE:2022:1363

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 maart 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
C/16/508989 / HA RK 20-231
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopig deskundigenonderzoek en blokkeringsrecht in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, hebben verzoekers, De Ouders, een beroep gedaan op het blokkeringsrecht namens hun minderjarige dochter. Dit beroep leidde tot de beëindiging van de werkzaamheden van de benoemde deskundige, drs. [A]. De rechtbank heeft in haar beschikking van 2 maart 2022 vastgesteld dat De Ouders niet hebben voldaan aan hun verplichting om mee te werken aan het deskundigenonderzoek, zoals vereist door artikel 198 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hierdoor is het voorlopige deskundigenbericht niet tot stand gekomen.

De rechtbank overweegt dat, hoewel artikel 205 lid 2 Rv niet expliciet aangeeft wie de meest gerede partij is om de kosten van het deskundigenbericht te dragen, het in dit geval duidelijk is dat De Ouders deze kosten moeten betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het loon van de deskundige, inclusief BTW, € 1.547,28 bedraagt. De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op de overweging dat De Ouders door hun beroep op het blokkeringsrecht de voortgang van het deskundigenonderzoek hebben belemmerd, wat hen de meest gerede partij maakt om de kosten te dragen.

De rechtbank heeft De Ouders dan ook veroordeeld tot betaling van de kosten van het deskundigenbericht en de griffier opgedragen om een gespecificeerde betalingsspecificatie aan hen toe te zenden. Deze beschikking is openbaar uitgesproken op 2 maart 2022.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/508989 / HA RK 20-231
Beschikking van 2 maart 2022
in de zaak van

1.[verzoeker sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[verzoekster sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
handelend ieder voor zich alsook in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van hun thans nog minderjarige dochter [minderjarige] ,
verzoeksters,
advocaat mr. R.M.A. Lensen te Terneuzen,
tegen
de stichting
STICHTING SINT ANTONIUS ZIEKENHUIS,
gevestigd te Nieuwegein,
verweerster,
advocaat mr. M.L. Jinkes de Jong te Zoetermeer.
Partijen zullen hierna De Ouders en het St. Antonius worden genoemd.

1.De verdere procedure

1.1.
Verwezen wordt naar de op 19 mei 2021 in de onderhavige zaak gegeven beschikking en het daarin weergegeven procesverloop tot dan toe.
1.2.
Bij beschikking is een deskundige benoemd, drs. [A] .
1.3.
Bij e-mail van 6 oktober 2022 hebben De Ouders aan drs. [A] bericht dat zij een beroep doen op het blokkeringsrecht namens hun dochter, waardoor aan zijn werkzaamheden een einde komt.
1.4.
Drs. [A] heeft op 7 oktober 2021 de eindnota en het deskundigenbericht ingediend bij de rechtbank.
1.5.
Op 22 november 2021 heeft mr. Lensen namens de ouders verzocht het rapport uit het rechtbankdossier te verwijderen en alle papieren en digitale kopieën daarvan te vernietigen.
1.6.
De rechtbank heeft vervolgens het deskundigenrapport vernietigd nu uit de Leidraad deskundigen in civiele zaken volgt dat als een beroep is gedaan op het blokkeringsrecht, de deskundige het rapport verder aan niemand toestuurt.

2.De beoordeling

2.1.
Omdat het loon van de deskundige op grond van artikel 199 lid 3 Rv door de griffier ten laste van ’s Rijks kas is gebracht, dient op grond van artikel 205 lid 2 Rv te worden vastgesteld welk deel van het loon van de deskundige door elk van de partijen dient te worden gedragen. Het loon van drs. [A] bedraagt € 1.547,28 inclusief 21% BTW.
2.2.
Artikel 205 lid 2 Rv beantwoordt niet de vraag wie de meest gerede partij is om in de kosten van een deskundigenbericht te worden veroordeeld en ook de parlementaire geschiedenis biedt hierover geen duidelijkheid. Tijdens de parlementaire behandeling heeft de minister wel aangegeven geen inbreuk te willen plegen op het beginsel dat de verliezende partij de kosten draagt, maar als geen bodemprocedure volgt of aansprakelijkheid buiten rechte wordt erkend, blijft onduidelijk wie de “verliezende partij” is. Het past de rechtbank in beginsel ook niet om zich, in het kader van de beslissing die op grond van artikel 205 lid 2 Rv over de kosten moet worden genomen, uit te laten over de mogelijke aansprakelijkheid, nu het debat daarover nog niet is gevoerd en partijen dat – kennelijk – ook (nog) niet ten overstaan van een rechter wensen te voeren.
2.3.
In deze zaak overweegt de rechtbank als volgt. Een partij in een civiele procedure is - sinds 1 januari 2002 op grond van art. 198 lid 3 Rv - verplicht mee te werken aan een door de rechter gelast deskundigenonderzoek. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij in de omstandigheden van het gegeven geval geraden acht. Van het niet voldoen is sprake indien een partij met een beroep op het blokkeringsrecht heeft verhinderd dat van het deskundigenbericht mededeling wordt gedaan aan de wederpartij en de rechter (zie HR 26 maart 2004, NJ 2009, 340).
2.4.
Uitgangspunt is dus dat De Ouders niet heeft hebben voldaan aan hun verplichting mee te werken aan een door de rechter gelast deskundigenonderzoek. Het gevolg daarvan is in ieder geval dat het door de rechter bevolen voorlopige deskundigenbericht niet tot stand is gekomen. Een ander passend gevolg is naar het oordeel van de rechtbank dat De Ouders de meeste gerede partij zijn om de kosten van de deskundige te betalen. Zij zullen daarom worden veroordeeld in de kosten van de deskundige.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat De Ouders de kosten van het voorlopig deskundigenbericht van
drs. [A] van € 1.547,28 (inclusief 21% BTW) geheel dienen te dragen;
3.2.
draagt aan de griffier op voor de kosten van het deskundigenbericht aan De Ouders een gespecificeerde betalingsspecificatie toe te zenden.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.P. Drijkoningen en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2022.