ECLI:NL:RBMNE:2022:1361
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vaststelling WOZ-waarde verenigingsgebouw en geschil over restwaarde
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een verenigingsgebouw. De heffingsambtenaar van de gemeente had de waarde van het gebouw vastgesteld op € 1.300.000,- voor het belastingjaar 2020, met als waardepeildatum 1 januari 2019. De stichting, eigenaar van het gebouw, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft de stichting beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 15 februari 2022 is de waarde door de heffingsambtenaar bijgesteld naar € 752.468,-, maar de stichting betwistte deze waarde en stelde dat de restwaarde nihil was, omdat het gebouw alleen nog door de hervormde kerk werd gebruikt en herbestemming onwaarschijnlijk was.
De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de door hem voorgestelde waarde. De kengetallen uit de Taxatiewijzer die de heffingsambtenaar gebruikte, waren niet verifieerbaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van € 485.000,- die zij voorstond, te laag was. Uiteindelijk heeft de rechtbank de waarde schattenderwijs vastgesteld op € 650.000,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen de aanslagen onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig te verminderen. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de stichting, die in totaal € 1.898,30 bedroegen.