Overwegingen
Relevante feiten en omstandigheden
1. De zoon van eiser, [A] , is geboren op [geboortedatum] 2007. Hij ondervond vanwege zijn ASS/ADHD problemen in het reguliere onderwijs. Sinds december 2017 gaat hij naar het [instelling 1] . Sinds oktober 2020 gaat hij ook naar [instelling 2] . Eisers zoon ontving hiervoor zorg in natura tot en met 31 december 2021. Vanaf 1 januari 2021 was er geen zorgcontract meer tussen het [instelling 1] en de Regio Gooi en Vechtstreek. Een uitloopovereenkomst maakte het mogelijk om tot en met 31 december 2021 zorg in natura te ontvangen van het [instelling 1] .
Voor de periode van 1 januari 2022 tot en met 28 februari 2022 ontving eiser een pgb voor zijn zoon. Er is een pgb toegekend voor:
- begeleiding in het netwerk jeugdige (gezin) bij het [instelling 1] (10 uur en 40 min. p/w);
- dagbesteding (zwaar) bij het [instelling 1] (16 uur p/w);
- dagbesteding (zwaar) bij [instelling 2] (8 uur p/w).
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de tarieven voor de jeugdhulp na onafhankelijk onderzoek door de Regio Gooi en Vechtstreek marktconform zijn vastgesteld. De tarieven zijn goedgekeurd door de Adviesraad Sociaal Domein en bij het collegebesluit van 30 juni 2020. Dagbesteding zwaar is in deze situatie de goedkoopste adequate individuele voorziening in natura die beschikbaar is. Niet is gebleken dat enkel de zorg van het [instelling 1] als adequate voorziening kan worden aangemerkt. Dat het [instelling 1] een hoger uurtarief hanteert en uitsluitend gebruik maakt van professionals met
hbo-niveau, is een keuze van het [instelling 1] zelf.
3. Eiser voert in beroep, samengevat, aan dat verweerder onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de benodigde hulp voor zijn zoon en dat voorbij is gegaan aan het plan van aanpak dat is gebaseerd op de specifieke behandelmethode van het [instelling 1] . Verweerder heeft geen deskundige ingezet die beschikt over een bij deze zaak passende deskundigheid. De stelling van verweerder dat de inzet van hbo-geschoolde medewerkers een eigen keuze is van het [instelling 1] is, is om meerdere redenen onjuist. Volgens eiser mag de door het [instelling 1] verleende zorg alleen worden uitgevoerd door professionals die zijn geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd en is dit niet mogelijk zonder een gekwalificeerde hbo-opleiding. Ook kan aansluiting worden gezocht bij de CAO Jeugdzorg 2019-2020 en het toelatingsdocument Maatschappelijke Ondersteuning 2017-2020. Eiser wijst ook op het ‘Rapport Maatwerk in leren en ontwikkelen’. Het [instelling 1] heeft noodgedwongen besloten om zich niet in te schrijven omdat het niet kon voldoen aan de te beperkt opgestelde aanbesteding.
4. Uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 2.3 van de Jw volgt dat het bestuursorgaan voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen.
5. In artikel 23, eerste lid, van de Verordening Jeugdhulp gemeente Hilversum 2018 (Verordening) is bepaald dat het pgb op maat wordt vastgesteld. In het tweede lid is bepaald dat de hoogte van het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede jeugdhulp in te kopen. De hoogte van het pgb bedraagt voor jeugdhulp ingekocht bij een professionele hulpverlener, ten hoogste 100% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura die de gemeente beschikbaar heeft.
6. In artikel 33 van de Verordening is een hardheidsclausule opgenomen.
Oordeel rechtbank
7. De rechtbank stelt vast dat de zoon van eiser vanaf december 2017 tot op heden passende hulp ontvangt van het [instelling 1] . Daarnaast ontvangt de zoon van eiser hulp van [instelling 2] . De hulp van het [instelling 1] bestaat uit groepsbegeleiding en individuele begeleiding. De groepsbegeleiding valt onder ‘dagbesteding zwaar’ en de individuele begeleiding valt onder ‘begeleiding in het netwerk jeugdige: gezin’. De hoogte van het pgb (het uurtarief) dat eiser vanaf 1 januari 2022 ontvangt, is niet toereikend om de benodigde hulp bij het [instelling 1] in te kopen. Eiser is daarom genoodzaakt om bij te betalen voor de hulp voor zijn zoon.
8. Uit de stukken, waaronder het zorgplan, blijkt dat de zoon van eiser bij het [instelling 1] met name werkt aan de ontwikkeling van zijn sociale, communicatieve en emotionele vaardigheden en het vergroten van het zelfbeeld en zelfvertrouwen. Voor hem is individuele begeleiding van een vertrouwde begeleider belangrijk om stapjes te zetten in zijn ontwikkeling. Als deze ontbreekt voelt hij zich onvoldoende veilig en wordt het risico vergroot dat hij blokkeert. Het dagprogramma bij het [instelling 1] is van 8.30 tot 14.30. Het perspectief is niet terug naar het onderwijs maar uitstroom richting arbeidsmarkt. Via het [instelling 1] kan hij werken aan een volgende stap in zijn ontwikkeling op het gebied van sociale vaardigheden in combinatie met vakspecialistische kennis bij [instelling 2] . Dit vergroot zijn kansen aanzienlijk op de arbeidsmarkt met als doel een betaalde baan en zelfstandig kunnen functioneren binnen de maatschappij. De afgelopen jaren heeft hij een grote ontwikkeling doorgemaakt in het omgaan met overgangsmomenten. Hij weigert om naar [instelling 2] te gaan op de dag dat zijn persoonlijk begeleider er niet is. Hij blijft erg gericht op één persoon. Het lukt hem niet om meer openheid te bieden naar de andere begeleiders.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede jeugdhulp in te kopen. De enkele stelling van verweerder dat niet is gebleken dat enkel de zorg van het [instelling 1] als adequate voorziening kan worden aangemerkt, is hiertoe - mede gelet op het bovenstaande - onvoldoende. Het had op de weg van verweerder gelegen om, na de jarenlange hulp van het [instelling 1] , te onderzoeken of een andere (goedkopere) individuele voorziening voor de zoon van eiser wel passend en doeltreffend is. Verweerder heeft dit onderzoek ten onrechte niet gedaan. Verweerder zal dit daarom alsnog moeten onderzoeken. Hierbij zal verweerder concreet moeten motiveren waar de zoon van eiser terecht kan voor veilige, doeltreffende en kwalitatief goede jeugdzorg.
10. Zoals hiervoor is overwogen, is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel genomen. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
11. De rechtbank wil zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen twee weken, van verweerder vernemen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
12. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877). 13. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.