ECLI:NL:RBMNE:2022:1348

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 april 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
C/16/518616
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van uitstaande facturen door installatiebedrijf aan zorgleverancier; geschil over totstandkoming en inhoud van de overeenkomst en redelijke prijs

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, vordert de eiseres, een installatiebedrijf, betaling van uitstaande facturen van de gedaagde, een zorgleverancier. De eiseres heeft in 2018 werkzaamheden verricht voor de gedaagde, waaronder het aanleggen van noodverlichting en het vervangen van meterkasten. De gedaagde heeft de facturen niet voldaan en voert verweer, stellende dat er geen opdracht is gegeven en dat er geen overeenstemming over de prijs is bereikt. De rechtbank heeft op 13 april 2022 vonnis gewezen, waarin de vorderingen van de eiseres grotendeels zijn toegewezen. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde wel degelijk opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden en dat de prijzen vooraf zijn overeengekomen. De rechtbank concludeert dat de eiseres recht heeft op betaling van de facturen, inclusief wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 27.401,25, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank wijst ook de proceskosten toe aan de eiseres.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/518616 / HA ZA 21-187
Vonnis van 13 april 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat mr. A. Heijink te Ede (Gelderland),
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat mr. B. Wallage te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 maart 2021 met producties 1 tot en met 16;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 3;
  • de akte vermeerdering van eis tevens overlegging producties 17 tot en met 23 van [eiseres] ;
  • de akte overleggen productie 4 van [gedaagde] .
1.2.
Op 24 januari 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt en beide advocaten hebben spreekaantekeningen overgelegd. Ten slotte heeft de rechtbank bepaald dat in deze zaak vonnis zal worden gewezen.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiseres] is een installatiebedrijf dat zich richt op elektrotechnische installaties. [gedaagde] levert zorg aan (ernstig) zieke kinderen. Zij heeft daarvoor een aantal vestigingen waar de kinderen tijdelijk worden opgevangen.
2.2.
[eiseres] heeft in 2018 verschillende werkzaamheden verricht bij de verbouwing van een pand van [gedaagde] in [plaatsnaam] . [eiseres] stelt dat [gedaagde] niet heeft betaald voor een deel van deze werkzaamheden. De werkzaamheden die volgens [eiseres] onbetaald zijn gebleven, zien op (i)het aanleggen van noodverlichting, (ii) het aanleggen van de infrastructuur voor een verpleegoproepsysteem van [onderneming] , en (iii) het vervangen van diverse meterkasten. [eiseres] heeft deze werkzaamheden afzonderlijk gefactureerd. Zij heeft de volgende drie facturen gestuurd:
  • factuur 20180068 van 11 april 2018 voor € 10.409,03 inclusief btw (hierna: de factuur voor de noodverlichting);
  • factuur 20180084 van 10 mei 2018 voor € 10.932,35 inclusief btw (hierna: de factuur voor de [onderneming] infrastructuur); en
  • factuur 20180107 van 6 juni 2018 voor € 6.059,87 inclusief btw (hierna: de factuur voor de meterkasten).
2.3.
De factuur voor de [onderneming] infrastructuur heeft [eiseres] per e-mail van 10 mei 2018 aan [gedaagde] verstuurd. De facturen voor de noodverlichting en de meterkasten heeft [eiseres] pas later, per e-mail van 11 mei 2020, aan [gedaagde] verstuurd. [gedaagde] heeft de facturen niet voldaan.
2.4.
[eiseres] vordert na wijziging van eis – samengevat – dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van het totale uitstaande bedrag van € 27.401,25, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, dan wel de wettelijke rente, vanaf 11 mei 2020. Daarnaast vordert [eiseres] betaling van buitengerechtelijke incassokosten, beslagkosten, en de proceskosten, steeds te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.5.
[gedaagde] voert verweer. Volgens [gedaagde] is zij niet gehouden om nog enig bedrag aan [eiseres] te betalen. [gedaagde] heeft daartoe – samengevat – aangevoerd:
  • i) dat zij geen opdracht heeft gegeven voor de gefactureerde werkzaamheden;
  • ii) dat, voor zover de rechtbank mocht oordelen dat wel een opdracht is verstrekt, er geen (voorafgaande) overeenstemming over de prijs van de werkzaamheden is bereikt. Als gevolg hiervan kan [eiseres] hooguit aanspraak maken op een redelijke prijs (als bedoeld in het eerste lid van artikel 7:752 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW));
  • iii) dat [eiseres] echter geen recht heeft op een redelijke prijs, omdat het werk niet is opgeleverd als bedoeld in artikel 7:758 BW; en
  • iv) dat, voor zover de rechtbank mocht oordelen dat [eiseres] wel recht heeft op een redelijke prijs, [gedaagde] al een redelijke prijs heeft betaald voor de werkzaamheden; en
  • v) dat [eiseres] in strijd handelt met de redelijkheid en billijkheid door aanspraak te maken op betaling van de facturen, terwijl een deel van de gefactureerde werkzaamheden destijds niet door [eiseres] is uitgevoerd

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank wijst de vorderingen van [eiseres] toe, met uitzondering van de ingangsdatum van de wettelijke handelsrente. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven voor de gefactureerde werkzaamheden. Verder geldt dat de gefactureerde bedragen tussen partijen vooraf zijn overeengekomen (de noodverlichting en de [onderneming] infrastructuur) dan wel zijn aan te merken als redelijk (de meterkasten). De rechtbank gaat ervan uit dat de werkzaamheden destijds zijn opgeleverd, zodat [eiseres] ook recht heeft op een redelijke prijs voor de werkzaamheden aan de meterkasten. De eerdere betalingen die [gedaagde] heeft verricht, kunnen niet worden aangemerkt als betaling voor de werkzaamheden waar het in deze procedure om gaat. De rechtbank vindt het ten slotte niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid dat [eiseres] aanspraak maakt op betaling.
De rechtbank zal hierna uitleggen hoe en waarom zij tot dit oordeel is gekomen.
[gedaagde] heeft opdracht verstrekt voor de gefactureerde werkzaamheden
3.2.
In de eerste plaats heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij geen opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden die [eiseres] heeft verricht. De rechtbank ziet dat anders.
3.3.
Voor de aanleg van de noodverlichting heeft [eiseres] op 2 april 2018 aan [gedaagde] een offerte gestuurd voor € 10.409.03, hetzelfde bedrag dat is gefactureerd. [gedaagde] heeft op 3 april 2018 als volgt op die offerte gereageerd:
“ [A (voornaam)] , Iedere offerte is weer 10.000 extra, Moet dat echt zoveel kosten? Als het niet anders is, dan is het akkoord.”Daaruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [gedaagde] heeft ingestemd met de geoffreerde werkzaamheden.
3.4.
Over de infrastructuur voor het [onderneming] systeem heeft [B] van [gedaagde] op 28 februari 2018 een e-mail gestuurd aan [C] van [gedaagde] met [D] van [onderneming] en [A] van [eiseres] in cc. In die email schrijft [B] onder meer:

[D (voornaam)] concludeerde dat er geen aansluitingen waren aangelegd voor een alarmeringsysteem(bewaking). Hierover zouden afspraken gemaakt zijn op 28 september.
Ik heb contact gehad met [A] . Hij geeft aan nog geen opdracht gehad te hebben voor het treffen van voorbereidingen voor het kunnen aansluiten van een alarmingsysteem op de begane grond en 1e verdieping. (…)
[C (voornaam)] kun jij zsm op onderstaande actie ondernemen;
- graag een opdrachtbevestiging voor het treffen van de voorbereidingen voor alarmeringsysteem.
(…)
3.5.
Vast staat dat met het ‘alarmeringssysteem’ werd gedoeld op het [onderneming] systeem. [C] heeft diezelfde dag op dit bericht gereageerd met een bericht aan [B] en [D] , waarin onder meer staat: “
De opdracht aan [A] heb ik vandaag verstrekt.” Kort daarna, op 8 maart 2018, heeft [eiseres] een offerte aan [gedaagde] gestuurd voor “
het maken van de aansluitpunten t.b.v. [onderneming]”. Het is de rechtbank niet gebleken dat [gedaagde] afwijzend heeft gereageerd op deze offerte. Op 11 april 2018 heeft [eiseres] vervolgens een statusupdate gestuurd, waarin zij schrijft: “
De meterkasten zullen er morgen opgaan. Vrijdag wordt het brandmeldsysteem geprogrameerd. Ook is de noodverlichting morgen gereed en [onderneming] verwacht ik ook eind van de week zo goed als op te leveren.” [gedaagde] heeft op 12 april 2018 daarop gereageerd met: “
Dank voor de update”. Indien [gedaagde] niet akkoord was met de werkzaamheden voor het [onderneming] systeem, had het voor de hand gelegen dat zij daarvan in haar reactie melding had gemaakt.
3.6.
Op grond van de hiervoor aangehaalde correspondentie van en tussen partijen, concludeert de rechtbank dat [gedaagde] ook heeft ingestemd met de werkzaamheden voor het [onderneming] systeem.
3.7.
De opdracht voor het plaatsen van de meterkasten blijkt ten slotte uit de emailberichten van 2 en 5 april 2018 (productie 4 dagvaarding). Op 2 april heeft [eiseres] aan [gedaagde] geschreven:

Hierbij het nen 3140 inspectierapport. Zoals u kunt zien zitten er nog wel een paar dingen in het pand. Maar het grootste is toch het vervangen van de meterkasten. Morgen hebben we bij u minimaal 6 monteurs ter plaatsen en willen gelijk dit rapport al af gaan werken. Ik verneem graag van u of dat akkoord is.
3.8.
[gedaagde] heeft op 5 april 2018 dit bericht beantwoord met: “
Ja, dit is uiteraard akkoord. Zsm uitvoeren svp.” Hieruit blijkt dat ook voor deze werkzaamheden opdracht is gegeven.
Voorafgaande overeenstemming over de prijs voor de noodverlichting en de [onderneming] infrastructuur
3.9.
De rechtbank is van oordeel dat partijen wel degelijk voorafgaande overeenstemming hadden over de hoogte van de prijs voor het aanleggen van de noodverlichting ende [onderneming] infrastructuur. Dit oordeel wordt hieronder per factuur toegelicht.
3.10.
Uit de hiervoor bij randnummer 3.3 aangehaalde correspondentie, blijkt dat [gedaagde] niet alleen heeft ingestemd met de werkzaamheden voor de noodverlichting, maar ook met de geoffreerde prijs. Dat [gedaagde] liever had gezien dat de prijs lager was, doet hier niet aan af. Dan is de vraag: is de prijs in de offerte een vaste totaalprijs of gaat het om een richtprijs? De rechtbank leidt uit de offerte en uit de begeleidende e-mail van 2 april 2018 af dat de geoffreerde prijs een vaste totaalprijs betrof. In de offerte staat immers alleen een globale omschrijving van de werkzaamheden en een totaalbedrag. Verder geeft [eiseres] in de begeleidende email [gedaagde] in overweging om de werkzaamheden op basis van nacalculatie te doen. Ook dat voorstel – waar [gedaagde] kennelijk niet op in is gegaan – wijst erop dat het gaat om een vaste prijs en niet een richtprijs. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat partijen voor de werkzaamheden voor de noodverlichting een vaste prijs van € 10.409,03 hebben afgesproken. Dat is ook het bedrag dat later door [eiseres] is gefactureerd.
3.11.
Ook voor de [onderneming] infrastructuur heeft [eiseres] een offerte gestuurd, namelijk op 8 maart 2018. In die offerte is een bedrag opgenomen van € 10.932,35 inclusief btw. [gedaagde] heeft niet afwijzend gereageerd op deze offerte. Vervolgens heeft [eiseres] een aanvang genomen met de werkzaamheden, waarvan [gedaagde] ook op de hoogte was. [eiseres] heeft ten slotte op 10 mei 2018 een factuur voor deze werkzaamheden gestuurd met daarin een bedrag gelijk aan de offerte. Op deze factuur heeft [gedaagde] evenmin afwijzend gereageerd. Deze gang van zaken wijst erop dat [gedaagde] destijds akkoord was met in de inhoud van de offerte. [gedaagde] heeft geen omstandigheden aangevoerd, waaruit iets anders blijkt. Dit had wel op haar weg gelegen. De enkele stelling dat [gedaagde] niet expliciet akkoord is gegaan met de geoffreerde en gefactureerde prijs, is onvoldoende. Die instemming kan immers ook besloten liggen in gedragingen van [gedaagde] , zoals hier naar het oordeel van de rechtbank het geval is. Verder geldt ook voor de [onderneming] infrastructuur dat uit de offerte en begeleidende e-mail blijkt dat het om een vast totaalbedrag gaat en niet om een richtprijs. De rechtbank is kortom van oordeel dat partijen voor deze werkzaamheden een vaste prijs van € 10.932,35 (inclusief btw) zijn overeengekomen.
[eiseres] heeft recht op een redelijke prijs voor de werkzaamheden aan de meterkasten
3.12.
Voor het vervangen van de meterkasten is geen offerte gestuurd en is evenmin (anderszins) vooraf een prijs afgesproken. Het eerste lid van artikel 7:752 BW brengt mee dat [eiseres] in dat geval aanspraak kan maken op een redelijke prijs. Daarvoor is dan wel vereist dat aan de voorwaarden van dat artikel is voldaan.
3.13.
[gedaagde] heeft betoogd dat aan die voorwaarden niet is voldaan, omdat het werk aan de meterkasten niet zou zijn opgeleverd (als bedoeld in artikel 7:758 BW). Dat betoog slaag niet. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat [eiseres] omstreeks mei 2018 het pand in [plaatsnaam] heeft verlaten en dat het pand vervolgens door [gedaagde] in gebruik is genomen. Als [gedaagde] het verrichte werk niet acceptabel vond, had het op haar weg gelegen om dat binnen een redelijke termijn te melden, zodat [eiseres] daar iets aan had kunnen doen. [gedaagde] heeft dat – ook naar eigen zeggen – niet gedaan. Daarmee heeft [gedaagde] het werk stilzwijgend aanvaard.
3.14.
Subsidiair heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij voor de werkzaamheden van [eiseres] al een redelijke prijs heeft betaald. [gedaagde] heeft dit onderbouwd door erop te wijzen dat zij eerdere facturen van [eiseres] wel heeft betaald en dat [eiseres] daarmee een redelijke totaalprijs voor de heeft ontvangen. De rechtbank volgt [gedaagde] daarin niet. De bedragen die [eiseres] eerder in rekening heeft gebracht en die door [gedaagde] zijn betaald zien op andere werkzaamheden. Die werkzaamheden staan los van de werkzaamheden die aan de meterkasten zijn verricht en de (specifiek) daarvoor verstrekte opdracht aan [eiseres] .
3.15.
De factuur voor de meterkasten bevat een gedetailleerde opsomming van de verrichte werkzaamheden, het arbeidsloon, en de kosten van de gebruikte materialen. Indien [gedaagde] van mening is dat het gefactureerde bedrag niet redelijk is, had het op haar weg gelegen om aan te geven welke van de gefactureerde posten volgens haar niet redelijk zijn en waarom. [gedaagde] heeft dat niet gedaan. Dit betekent dat [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat het gefactureerde totaalbedrag onredelijk is.
3.16.
In het licht van het voorgaande, komt de rechtbank tot de conclusie dat het gefactureerde bedrag van € € 6.059,87 (inclusief btw) voor het vervangen van de meterkasten, een redelijke prijs is als bedoeld in artikel 7:752 BW.
Beroep [eiseres] op nakoming betalingsverplichting is niet in strijd met redelijkheid en billijkheid
3.17.
Ten slotte dient de rechtbank te beoordelen of het beroep van [eiseres] op nakoming van de betalingsverplichting van [gedaagde] in de gegeven omstandigheden in strijd komt met de redelijkheid en billijkheid, zoals bedoeld in artikel 6:248 lid 2 van het BW. De rechtbank stelt voorop dat zij bij toepassing van die maatstaf terughoudend dient te zijn. Die terughoudendheid volgt uit de formulering van voornoemd wetsartikel: het beroep op nakoming moet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid “onaanvaardbaar” zijn.
3.18.
[gedaagde] heeft in dit verband aangevoerd dat [eiseres] haar werkzaamheden niet heeft afgerond en dat zij daarom andere partijen heeft moeten inschakelen en heeft moeten betalen. [eiseres] heeft dit uitdrukkelijk weersproken, zodat het aan [gedaagde] is om dit standpunt te onderbouwen. Daarin is zij niet geslaagd. [gedaagde] heeft gewezen op facturen van diverse andere partijen, maar uit die facturen blijkt niet dat die partijen werkzaamheden van [eiseres] hebben overgenomen (de facturen lijken te zien op geheel andere werkzaamheden). Maar zelfs al zou komen vast te staan dat [gedaagde] extra kosten heeft gemaakt voor de afronding van de werkzaamheden, dan maakt die enkele omstandigheid nog niet dat een beroep van [eiseres] op betaling van de facturen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
3.19.
De conclusie is dat in dit geval geen omstandigheden zijn komen vast te staan op grond waarvan aan de hiervoor genoemde zware maatstaf wordt voldaan. Het staat [eiseres] daarom vrij om aanspraak te maken op betaling van de drie uitstaande facturen.
3.20.
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank [gedaagde] veroordelen om de drie facturen te betalen.
Wettelijke handelsrente
3.21.
De rechtbank stelt vast dat het gaat om een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a BW. Het gaat hier namelijk om een overeenkomst tot het leveren van goederen en diensten tegen betaling die is gesloten tussen twee rechtspersonen. [eiseres] heeft dan ook recht op wettelijke handelsrente. [eiseres] vordert – na eiswijziging – betaling van de wettelijke handelsrente vanaf 11 mei 2020, de datum dat zij de drie facturen opnieuw aan [gedaagde] heeft toegestuurd. Dat is te vroeg. De wettelijke handelsrente is verschuldigd (i) na het verstrijken van de overeengekomen betalingstermijn, dan wel (ii) 30 dagen na de dag, volgend op die waarop de factuur is ontvangen. Het is de rechtbank niet gebleken dat partijen een betalingstermijn hebben afgesproken, zodat de rechtbank zal aansluiten bij de termijn van 30 dagen. De wettelijke handelsrente zal daarom worden toegewezen met ingang van 11 juni 2020.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.22.
[eiseres] heeft voldoende onderbouwd gesteld dat [gedaagde] in verzuim is met de betaling van de facturen en dat zij kosten heeft gemaakt voor incassomaatregelen. [eiseres] maakt dan ook terecht aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De hoogte daarvan moet worden berekend op basis van de tarieven van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Toepassing van die tarieven op de gevorderde (en toegewezen) hoofdsom van € 27.401,25 leidt tot het door [eiseres] gevorderde bedrag van € 1.049,01. Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de datum van de dagvaarding zal eveneens worden toegewezen.
Beslagkosten
3.23.
[eiseres] vordert veroordeling van [gedaagde] in de beslagkosten. Ook deze vordering is toewijsbaar, gelet op het bepaalde in artikel 706 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De beslagkosten worden begroot op € 978,24 (namelijk € 721,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 721,00) en € 257,24 voor verschotten). Ook over dit bedrag zal de gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding.
Proceskosten
3.24.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [eiseres] . De kosten van [eiseres] tot aan de datum van dit vonnis worden als volgt begroot:
- dagvaarding € 90,54
- griffierecht € 2.076,00
- salaris advocaat €
1.442,00(2,0 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 3.608,54
3.25.
Ook de nakosten zullen worden toegewezen, net als de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten en nakosten. De nakosten worden begroot als vermeld onder 4.5.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] € 27.401,25 te betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW met ingang van 11 juni 2020 tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] € 1.049,01 aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de dag van dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 978,24, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiseres] , tot op heden begroot op € 3.608,54, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.5.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op
€ 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling. Onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, wordt voornoemd bedrag vermeerderd met € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. ter Meulen, bijgestaan door mr. J.J. Overbosch als griffier, en is op 13 april 2022 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de rolgriffier. [1]

Voetnoten

1.type:JO/4792